Procesverloop
Procesverloop
In het besluit van 8 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het verbouwen en uitbreiden van het pand gelegen aan de [adres] [huisnummer 1] , te [plaats] .
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In de uitspraak van 10 november 2020 (SGR 20/6505, ECLI:NL:RBDHA:2020:14430) heeft de voorzieningenrechter het eerste verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening afgewezen.
In de uitspraak van 2 april 2021 (SGR 21/243) heeft de voorzieningenrechter het tweede verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2021 op zitting behandeld. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank ook het beroep met zaaknummer SGR 21/5912 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster zijn [B] en [C] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghoudster.
In de tussenuitspraak van 14 december 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop schriftelijke gereageerd. Verweerder heeft desgevraagd schriftelijk op de reactie van eiseres gereageerd. Vervolgens heeft vergunningshoudster schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder het bestreden besluit van een nadere motivering dient te voorzien. Verweerder moet vanwege het door eiseres in beroep ingebrachte deskundig tegenadvies nader motiveren dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Daartoe dient verweerder de reactie van de welstandscommissie op het tegenadvies van eiseres over te leggen, dan wel dient verweerder alsnog een reactie van de welstandscommissie op het tegenadvies te vragen. Daarbij dient verweerder tevens inzichtelijk te maken hoe het welstandsadvies en de reactie op het tegenadvies tot stand zijn gekomen en dat dit is gebeurd in overeenstemming met hetgeen daarover is bepaald in hoofdstuk 9 van de Bouwverordening Alphen aan den Rijn 2018. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd of het bouwplan wat betreft de goothoogte, de bouwhoogte en het bouwen buiten het bouwvlak en op het deel van het perceel waarop de bestemming “Tuin” rust, in strijd is met wat hierover in het bestemmingsplan “Boskoop-Dorp” is bepaald. Verweerder dient dit daarom nader te motiveren en indien sprake is van strijd met het bestemmingsplan te motiveren of er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in dit specifieke geval ruimte is om daarvan af te wijken.
3. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak het bestreden besluit van een aanvullende motivering voorzien. Verweerder heeft de tussenuitspraak en het tegenadvies van eiseres aan Stichting Dorp, Stad en Land (DSL) voorgelegd. DSL heeft op 19 januari 2022 een aanvullend positief welstandsadvies uitgebracht. Onder verwijzing naar dit advies handhaaft verweerder het standpunt dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Verder heeft verweerder de ruimtelijke onderbouwing aangevuld. Verweerder heeft kort gezegd overwogen dat met het bouwplan wordt gebouwd in strijd met hetgeen in het bestemmingsplan is bepaald over het bouwvlak, bouwen op het deel van het perceel waarop de bestemming “Tuin” rust en de bouw- en goothoogte voor zover buiten het bouwvlak van de bestaande bebouwing wordt gebouwd. Verweerder heeft gemotiveerd waarom volgens hem vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening er in dit specifieke geval ruimte is om daarvan af te wijken.
De redelijke eisen van welstand
4. Eiseres voert in de zienswijze aan dat DSL als erfgoedcommissie en als welstandscommissie adviezen geeft. De adviezen waar verweerder naar verwijst zijn afkomstig van de erfgoedcommissie DSL en niet de welstandscommissie DSL. Eiseres heeft verweerder verzocht om de verslagen van de welstandscommissie DSL. Verweerder heeft daarop bericht dat deze verslagen er niet zijn. Daarmee blijft het oordeel in de tussenuitspraak dat het welstandsadvies dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt een stempeladvies betreft volgens eiseres overeind. Eiseres voert verder aan dat het advies waar verweerder naar verwijst niet deugdelijk is. In het advies wordt het bouwplan niet getoetst aan de criteria van de welstandsnota. Daarnaast is onduidelijk van welke datum het advies is. Als het advies van 19 januari 2022 is, is de heer [D] , die het advies heeft ondertekend, niet langer bevoegd. Zijn aanstellingstermijn liep tot 1 juni 2021. Tot slot wordt er verwezen naar de welstandsnota van 30 juni 2020, terwijl de welstandsnota van 2017 in dit geval van toepassing is.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het welstandsadvies dat verweerder aan de aanvullende motivering ten grondslag heeft gelegd van 19 januari 2022 is. Dat in de aanvullende motivering 19 januari 2021 wordt genoemd, betreft naar het oordeel van de rechtbank een kennelijke verschrijving. Verder is dit advies afkomstig van de welstandscommissie DSL en niet de erfgoedcommissie DSL en wordt in het advies toegelicht waarom van strijd met de redelijke eisen van welstand geen sprake is.
4.2.
Uit het welstandsadvies volgt dat DSL het bouwplan heeft getoetst aan de welstandsnota, meer specifiek de criteria voor Dorpslinten en de Algemene criteria. Ook is het bouwplan getoetst aan de uitgangspunten van het hoofdstuk Welstand en erfgoed. DSL concludeert dat de architectuur simpel en terughoudend is. Het plan vormt een bijdrage aan de uiterlijke kwaliteit ter plaatse en het behoud van de kenmerkende waarden van het gebied. De relatie tussen het bouwwerk als totaal en de omgeving levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke en landschappelijke) ruimte. Het monumentale deel van het bouwwerk blijft duidelijk herkenbaar en vormt als zodanig een cultureel historische bijdrage aan de locatie. In de aanvullende motivering heeft verweerder vervolgens toegelicht hoe het welstandsadvies tot stand is gekomen. Overeenkomstig artikel 9.1 van de Bouwverordening Alphen aan den Rijn 2018 (de Bouwverordening) is de advisering overgedragen aan DSL. Het bouwplan is meerdere keren door DSL besproken. Dit heeft geleid tot meerdere adviezen en een aantal aanpassingen van het bouwplan. Volgens verweerder heeft M&DM in het door eiseres overgelegde tegenadvies ten onrechte niet als uitgangspunt genomen dat slechts een deel van het pand monumentaal is. M&DM vermengt in haar advies haar oordeel dat het gehele pand kwalificeert als monument met de welstandsaspecten.
4.3.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres betoogt geen grond om tot het oordeel te komen dat het welstandsadvies van 19 januari 2022 niet deugdelijk is en verweerder dit niet aan de aanvullende motivering ten grondslag mocht leggen. Ten eerste heeft eiseres niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd dat het een onbevoegd gegeven advies betreft omdat de aanstellingstermijn van de heer [D] reeds was verlopen. Daarnaast is DSL in het advies terecht uitgegaan van de welstandsnota van 30 juni 2020. Het bestreden besluit is namelijk van 8 september 2020 en verweerder dient bij het nemen van een besluit uit te gaan van de op dat moment geldende welstandsnota, niet de ten tijde van de aanvraag geldende welstandsnota. Verder heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt dat het welstandsadvies tot stand is gekomen in overeenstemming met hetgeen daarover in de Bouwverordening is bepaald en uit het welstandsadvies blijkt aan welke criteria van de welstandsnota het bouwplan is getoetst. Dat de welstandscommissie daarbij volstaat met een verwijzing naar toepasselijke passages in de welstandsnota en niet ingaat op de specifieke criteria uit de welstandsnota, maakt dat niet anders. De omstandigheid dat in het tegenadvies van eiseres een andere visie op de welstand wordt gegeven, betekent niet dat het aanvullend welstandsadvies niet deugdelijk is. (Voetnoot 1) Daarbij komt dat verweerder in de aanvullende motivering terecht heeft overwogen dat in het tegenadvies van eiseres is uitgegaan van de welstandsnota van 2017 en van de situatie dat het gehele pand monumentaal is, in plaats van alleen het voorste gedeelte.
4.4.
De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder met het aanvullend welstandsadvies en de aanvullende motivering deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand en verweerder het geconstateerde gebrek heeft hersteld.
Afwijken van het bestemmingsplan
5. Eiseres voert kort gezegd aan dat verweerder niet voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd op welke punten het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Zo geldt op grond van het bestemmingsplan binnen het bouwvlak (Voetnoot 2) een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 en 12 meter. Daarbij moet het gaan om een hellend dak. Het bouwplan voorziet in een bouw- en goothoogte van 10,2 meter en heeft een plat dak. Verweerder motiveert daarnaast niet waarom de bouwhoogte van het bouwplan afwijkt van wat is toegestaan buiten het bouwvlak. In volume en in oppervlakte kan de overschrijding niet als gering worden omschreven. Daarnaast worden op het deel van het perceel waarop de bestemming “Tuin” rust erkers, overkappingen, balkons en serres gebouwd. Dit is in strijd met de bestemming. De totale uitbreiding van het hoofdgebouw ten opzichte van het bouwvlak bedraagt meer dan wat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Verweerder is hier in zijn motivering niet op ingegaan.
Volgens eiseres stelt verweerder algemeen dat de afwijkingen van het bouwvlak noodzakelijk zijn om een symmetrisch gebouw te bouwen. Deze motivering is onjuist omdat het oorspronkelijke gebouw, voor de latere uitbreidingen daarvan, ook symmetrisch was. Binnen de bestaande voetafdruk had daarom probleemloos een nieuw gebouw gebouwd kunnen worden. Verweerder motiveert niet waarom het nieuwe gebouw groter moet worden dan het oude gebouw. Daarnaast motiveert verweerder niet waarom er in het geval van de balkons en serres aan de voorgevel vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ruimte is om van het bestemmingsplan af te wijken.
5.1.
Uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo volgt dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan alleen kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Dat betekent dat verweerder, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. (Voetnoot 3)
5.2.
Samengevat weergegeven heeft verweerder in de aanvullende motivering als volgt de ruimtelijke onderbouwing aangevuld en onderbouwd waarom het bouwplan volgens hem in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
5.2.1.
De nieuwbouw wordt breder dan het oude gebouw. Verweerder heeft dit aanvaardbaar geacht omdat aan de noordzijde een minimale afstand van ongeveer 7 meter tot de erfafscheiding van het naastgelegen perceel van de [adres] [huisnummer 2] wordt aangehouden en er een breed, openbaar toegankelijk pad tussen de panden ligt. Een afstand van 5 meter tot de perceelsgrens is bij kavels van deze omvang en de inpassing van een woongebouw redelijk. Aan de zuidzijde wordt een minimale afstand van 6 meter tot de zijgevel van het naastgelegen perceel van de [adres] [huisnummer 3] aangehouden. De nieuwbouw komt aan die zijde op ongeveer 3,5 meter van de perceelsgrens te liggen. De uitbreiding ten opzichte van het bouwvlak bedraagt aan de noordzijde ongeveer 2 meter en minder dan 1 meter aan de zuidzijde. Gelet op de afstand tot de percelen aan de weerszijden is deze afwijking proportioneel en stedenbouwkundig passend.
5.2.2.
De eerste twee bouwlagen van de nieuwbouw hebben een bouwhoogte van 6,9 meter. Met de derde bouwlaag wordt de bouwhoogte 10,2 meter. De derde bouwlaag ligt ruim 1 meter terug ten opzichte van de eerste twee bouwlagen, waardoor de 6,9 meter optisch gezien fungeert als goothoogte en de 10,2 meter als bouwhoogte. Het bouwplan voldoet binnen het bouwvlak daarmee aan de goothoogte van 8 meter en de bouwhoogte van 12 meter. Aan alle zijden, met uitzondering van de westzijde (de voorkant), overschrijdt het bouwplan het bouwvlak voor een klein gedeelte. Ter plaatse van die overschrijding geldt een maximale goothoogte van 3 meter en bouwhoogte van 5 meter. Volgens verweerder is de overschrijding van de goot- en bouwhoogte in verhouding tot de naastgelegen panden redelijk.
5.2.3.
Wat betreft de overschrijding aan de zuidzijde is deze volgens verweerder aanvaardbaar omdat dit een zeer kleine overschrijding van het oude bouwvlak betreft en omdat het pand [adres] [huisnummer 3] hier feitelijk geen nadeel van ondervindt. Er wordt geen zon uit de tuin weggenomen omdat deze ten zuiden van de nieuwbouw ligt. Verder is [adres] [huisnummer 3] slechts in zeer beperkte mate georiënteerd op de noordzijde van de nieuwbouw en de tuin van [adres] [huisnummer 3] ligt voornamelijk aan de oost- en zuidzijde daarvan.
5.2.4.
De overschrijding aan de noordzijde is iets groter, maar alsnog aanvaardbaar omdat hiermee een symmetrisch gebouw kan worden verkregen. Dit is niet alleen fraaier, maar ook efficiënter bij de indeling van het pand in de verschillende wooneenheden. De afstand van de zijgevel ten opzichte van de naastliggende bebouwing is daarnaast relatief fors en de zichtlijnen van en naar dit pand worden door de overschrijding nauwelijks beïnvloed. Tussen de nieuwbouw en het naastgelegen pand [adres] [huisnummer 2] ligt een openbaar pad waardoor het perceel niet rechtstreeks grenst aan de nieuwbouw. Hierdoor blijft de afstand van zijgevel tot zijgevel relatief ruim.
5.2.5.
De overschrijding aan de oostzijde is volgens verweerder verwaarloosblaar.
5.2.6.
Wat betreft de overschrijding aan de westzijde overweegt verweerder dat bebouwing in de bestemming “Tuin” niet is toegestaan. De afwijking van het bestemmingsplan voor een klein deel van het bouwplan is volgens verweerder ten eerste aanvaardbaar omdat de voorgevellijn zelf slechts in geringe mate verschuift. Verder overweegt verweerder dat de serres en de balkons aan de weerszijden van de oude gevel iets verder naar voren komen te liggen. Omdat een balkon een gedeeltelijk open bouwdeel is, veroorzaakt dit nauwelijks nadeel qua bezonning of het wegnemen van uitzicht. De serre is één bouwlaag hoog en ook hier is het genoemde nadeel gering. De woning [adres] [huisnummer 2] is qua gevel en vensteropeningen grotendeels georiënteerd op de voorzijde van het perceel waar het op staat. De zijkant is ingeplant met een haag en voornamelijk de brede dakkapel heeft een relatie met de buitenwereld. [adres] [huisnummer 2] heeft daardoor vrijwel geen nadeel van de serres en de balkons. Verder zou de nieuwbouw zeer onevenwichtig op het perceel komen te liggen als de voorgevelrooilijn nog verder naar achter zou worden gelegd. Dit zou ook tot gevolg hebben dat het gebouw veel meer zon zou wegnemen uit de achtertuin van de [adres] [huisnummer 2] . De voortuin van de nieuwbouw wordt nog ingeplant, waardoor het minder rechtstreeks in het zicht komt. Hoewel de voorgevel van de nieuwbouw nogal ver van de oude puntgevel komt te liggen, wat een vreemd aanzicht geeft, wordt dit gecompenseerd door het naar voren trekken van de serres en de balkons. Daarbij komt dat appartementen buitenruimte nodig hebben zoals erkers, balkons en serres. Deze komen wel vaker voor de voorgevel. Dit is ook positief voor het straatbeeld van een groene laan.
5.3.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder in de aanvullende motivering ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de goothoogte binnen het bouwvlak niet wordt overschreden. Binnen het bouwvlak geldt een maximale goothoogte van 8 meter. Het bouwplan voorziet in een gebouw met een bouwhoogte van 10,2 meter en heeft een plat dak. In de planregels is ten aanzien van de voorgeschreven maximale goothoogte en de wijze van het meten van deze hoogte geen onderscheid gemaakt tussen gebouwen met een plat dak en een hellend dak. In een dergelijk geval moet de goothoogte gelijk worden gesteld met de hoogte van het platte dak. (Voetnoot 4) Dat betekent in dit geval dat de maximale goothoogte ook binnen het bouwvlak wordt overschreden. Voor zover met het bouwplan buiten het bouwvlak wordt gebouwd, heeft verweerder echter gemotiveerd waarom de overschrijding van de goothoogte volgens hem aanvaardbaar is. De rechtbank ziet niet in waarom deze motivering niet tevens kan dienen ter motivering van de overschrijding van de goothoogte binnen het bouwvlak. Het voert de rechtbank in dit geval te ver om de motivering van verweerder vanwege dit punt voor ondeugdelijk te houden.
5.4.
De rechtbank ziet in het overige dat eiseres in haar zienswijze naar voren heeft gebracht evenmin grond om de motivering van verweerder als ondeugdelijk te beoordelen. Het betoog van eiseres komt er met name op neer dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd op welke punten het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat volgens haar geen sprake is van een geringe overschrijding van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Uit de aanvullende motivering volgt echter dat verweerder het bouwplan op de in de tussenuitspraak genoemde punten (Voetnoot 5) in strijd met het bestemmingsplan heeft geacht. Verweerder heeft in de nadere motivering onderbouwd waarom de overschrijding van het bouwvlak en de bouw- en goothoogte aanvaardbaar is. Verweerder heeft daarbij rekening gehouden met de gevolgen van de overschrijdingen op de naastgelegen panden. Dat deze overschrijdingen volgens eiseres niet als gering zijn aan te merken, maakt dat niet anders. Eiseres heeft verder gesteld dat probleemloos binnen het bouwvlak gebouwd had kunnen worden, maar deze mogelijkheid ligt niet ter beoordeling voor. De taak van verweerder is om te onderzoeken of het ingediende bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en niet of een ander bouwplan tot de mogelijkheden behoort. Tot slot heeft verweerder gemotiveerd dat het bouwen op het deel van het perceel waarop de bestemming “Tuin” rust in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het bouwplan ook op dit punt volgens hem aanvaardbaar is. Dat balkons en serres daar op grond van het bestemmingsplan niet zijn toegestaan en eiseres het om haar moverende redenen niet eens is met de afwijking daarvan, doet daar niet aan af.
5.5.
Eiseres heeft verder betoogt dat het bouwplan haar woongenot aantast. In de door haar genoemde punten ziet de rechtbank geen grond om het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Dat eiseres het niet eens is met de vormgeving van het gebouw en de aanleg en het gebruik van de tuinen volgens haar niet in het straatbeeld passen, is daarvoor onvoldoende. Daarnaast heeft eiseres geen recht op blijvend vrij uitzicht. (Voetnoot 6) Hieronder valt ook het door eiseres gestelde verlies van uitzicht op een beeldbepalende boom. Verder heeft eiseres weliswaar gesteld dat de op het dak van het gebouw te plaatsen apparaten hinder zullen veroorzaken, maar zij heeft niet nader onderbouwd waar deze hinder in zou zijn gelegen. Dat de verkeersdruk door het bouwplan toeneemt, heeft de rechtbank reeds in de tussenuitspraak besproken.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering het bestreden besluit van een goede ruimtelijke onderbouwing heeft voorzien en deugdelijk heeft gemotiveerd waarom afwijking van het bestemmingsplan in dit geval niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft voldoende toegelicht waarom hij de belangen voor vergunningverlening zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van de omwonenden. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan in redelijkheid kunnen verlenen.
6. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het bestreden besluit alsnog voldoende heeft gemotiveerd, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
7. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de door haar geleden materiële en immateriële schade. Zij heeft de door haar gestelde schade echter op geen enkele wijze geconcretiseerd en met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Om dezelfde reden krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten die zij heeft gemaakt. Zij heeft echter niet onderbouwd dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank wijst dit verzoek daarom af en berekent de proceskostenvergoeding met toepassing van het Bpb als volgt. De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.
Beslissing
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: