Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2022:6391

Op 31 May 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL22.7866, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2022:6391. De plaats van zitting was Haarlem.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL22.7866
Datum uitspraak:
31 May 2022
Datum publicatie:
4 July 2022

Indicatie

Statushouder Polen. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de stelling van eiser dat zijn positie vanwege zijn homoseksualiteit, activisme en Tsjetsjeense afkomst dusdanig bijzonder is dat hij daardoor bij terugkeer een reëel gevaar loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Verweerder heeft onvoldoende de individuele omstandigheden betrokken en onvoldoende in samenhang bezien met de door hem overgelegde landeninformatie. Motiveringsgebrek. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL22.7866

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Procesverloop Bij besluit van 28 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft eiser opgedragen zich onmiddellijk naar Polen te begeven.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopig voorziening te treffen (NL22.7867).

De rechtbank heeft het beroep, samen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening NL22.7867, op 25 mei 2022 op zitting behandeld.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Bulegenova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Russische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995.

2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (Voetnoot 1), in samenhang met artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vb (Voetnoot 2). Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 20 oktober 2021 een aanvraag om internationale bescherming in Polen heeft ingediend. Verweerder heeft een Dublinclaim gelegd die de Poolse autoriteiten hebben afgewezen omdat aan eiser in Polen vanaf 7 maart 2022 internationale bescherming is verleend en hij in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.

Verblijfsstatus Polen

3. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is de vraag of eiser (nog) internationale bescherming in Polen geniet. Eiser voert aan dat de afwijzingsgrond artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw toepassing mist omdat hij beroep heeft aangetekend tegen de afgifte van zijn verblijfsvergunning door de Poolse autoriteiten. Eiser doet afstand van zijn verblijfsvergunning in Polen en dat beroep is daar nog in behandeling. Het staat dus volgens eiser nog niet vast dat hij daar internationale bescherming geniet.

3.1

De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het dossier blijkt dat verweerder eerst de Poolse autoriteiten heeft verzocht om eiser op grond van de Dublinverordening (Voetnoot 3) terug te nemen. Dit verzoek is door de Poolse autoriteiten afgewezen. Uit de brief van de Poolse autoriteiten van 29 maart 2022 blijkt dat aan eiser vanaf 7 maart 2022 internationale bescherming is verleend in Polen. Niet gebleken is dat hij dat niet meer heeft. Eiser stelt alleen dat er nog een beroepsprocedure in Polen loopt tegen de afgifte van zijn verblijfsvergunning, maar niet is gebleken dat die procedure heeft geleid tot de intrekking van zijn Poolse verblijfsrecht. Gelet op de brief van de Poolse autoriteiten heeft verweerder ervanuit uit mogen gaan dat eiser internationale bescherming in Polen geniet. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.

Reëel risico op schending van artikel 3 EVRM  (Voetnoot 4)

4. Eiser voert verder aan dat hij bij terugkeer naar Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiser is niet alleen Tsjetsjeen maar ook homoseksueel en een bekend activist voor de LHBTIQ+-gemeenschap in de Noord-Kaukasus. Hij is bekend bij de Tsjetsjeense bevolking. Algemeen bekend is dat er zeer veel Tsjetsjenen (waaronder een nicht van eiser) in Polen verblijven en dat ze zeer vijandig staan tegenover homoseksuelen. Eiser heeft in de zienswijze een bericht van een Poolse organisatie Lambda Warszawa overgelegd waarin wordt aangegeven dat het zeer gevaarlijk is voor homoseksuelen om te moeten leven in de asielzoekerscentra in Polen, waarbij sprake is van doodsbedreigingen, fysiek en verbaal geweld. Onder verwijzing naar de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 20 juli 2021 en diverse landeninformatie, waaronder de informatie van de Organisation voor Economic Cooperation and Development (OECD), wordt de LHBTIQ+-gemeenschap in Polen buitenproportioneel vaak het slachtoffer van fysiek en seksueel geweld. Ook verweerder betwist niet dat de Poolse politie aangiftes door homoseksuelen negeert dan wel probeert hen te overtuigen om geen aangifte te doen. Uit landeninformatie komt een ontluisterend en zeer zorgelijk beeld naar voren van de situatie van de LHBTIQ+- gemeenschap in Polen en dat juist de "hogere" autoriteiten (waaronder de Poolse president) zich schuldig maken aan haatcampagnes en het instellen van LHBTIQ+ vrije zones in Polen. Verweerder heeft gelet op al deze informatie onvoldoende gemotiveerd waarom eiser bescherming kan krijgen tegen anti-homogeweld in Polen en ten onrechte gesteld dat hij naar de hogere autoriteiten kan stappen als hij die bescherming niet krijgt. De rechtelijke macht in Polen is volgens eiser niet onafhankelijk en dient zich te schikken naar de regering. Dit klemt te meer nu eiser vanwege anti-homogeweld en marteling in zijn land van herkomst ernstige psychische problemen heeft ondervonden, aldus eiser.

4.1

Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Polen. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hier in zijn geval niet van uit kan worden gegaan. De bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid die volgt uit het arrest Ibrahim (Voetnoot 5) is niet gehaald. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij persoonlijk geen incidenten heeft meegemaakt gedurende zijn verblijf in Polen en het alleen vermoedens zijn dat dit bij terugkeer zou gebeuren. Het betreft alleen een enkel incident dat hij is bedreigd op een kennismakingssite op het internet vanwege het feit dat hij Russisch is. Zijn vrees voor zijn in Polen woonachtige nicht en voor problemen is gebaseerd op vermoedens. Eiser verklaart dat hij niet weet wie zijn nicht is, hoe zij heet en dat hij niet weet hoe zij eruit ziet. Daarnaast staat voorop dat van eiser verwacht kan worden dat hij bij eventuele problemen de bescherming kan inroepen van de Poolse (hogere) autoriteiten. Uit het verlenen van een status blijkt namelijk de intentie van de autoriteiten om hem te beschermen. Eiser heeft echter nooit contact opgenomen met de Poolse autoriteiten.

4.2

De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser Tsjetsjeen en homoseksueel is en dat hij sinds 2018 een activist is voor de LHBTIQ+-gemeenschap in de Kaukasus. Verweerder heeft niet betwist dat hij nog steeds actief is en allerlei activiteiten (heeft) verricht. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij interviews heeft gegeven voor de Human Rights Watch en BBC Russia. Eiser heeft in het gehoor van 22 april 2022 verklaard dat hij in Rusland veel homofobie van Tsjetsjenen heeft ervaren en dat hij vreest dat hij in Polen problemen zal krijgen omdat er veel Tsjetsjenen zijn die negatief tegenover homoseksuelen staan.

4.3

De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank stelt vast dat uit de door eiser overgelegde stukken volgt dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen ernstig onder druk staat en er grote zorgen zijn over de vraag of de universele mensenrechten van leden van de LHBTIQ+-gemeenschap in Polen nog wel worden gerespecteerd. In tegenstelling tot hetgeen verweerder ter zitting heeft gesteld, blijkt volgens de rechtbank uit die stukken niet dat de situatie alleen ziet op Dublinclaimanten. Hoewel de titel van de brief van Vluchtelingenwerk Nederland aangeeft dat het vragen beantwoordt over de rechtsbescherming en verblijfsomstandigheden van personen die onder de Dublinverordening worden teruggestuurd naar Polen, gaan de onderliggende stukken over de algemene situatie van homoseksuelen in Polen, zoals het acteren van de regering, de LHBTIQ+- vrije zones en de maatschappelijke positie van de LHBTIQ+-gemeenschap. Uit die stukken blijkt dat de maatschappelijke positie van die gemeenschap slecht is en dat de Poolse politie aangiftes vaak negeert en slachtoffers proberen te overtuigen om geen aangifte te doen. Dit laatste is door verweerder in het bestreden besluit erkend.

De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de stelling van eiser dat zijn positie vanwege zijn homoseksualiteit, activisme en Tsjetsjeense afkomst dusdanig bijzonder is dat hij daardoor bij terugkeer een reëel gevaar loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. (Voetnoot 6) De rechtbank vindt dat verweerder hem niet zonder meer kan tegenwerpen dat uit zijn verklaringen blijkt dat hij niet daadwerkelijk problemen heeft ondervonden en dat hij slechts vermoedt dat hij bij terugkeer naar Polen problemen zou krijgen. Dat hij nog geen problemen heeft ondervonden, hoeft nog niet te betekenen dat er zich bij terugkeer wel problemen kunnen voordoen. Daarbij is relevant dat eiser maar een korte periode van drie maanden in Polen heeft verbleven waarin hij vanwege zijn psychische problemen onder behandeling was en hij gedurende die periode binnen is gebleven bij het gezin waar hij toen verbleef.

4.4

Gezien het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in dit geval onvoldoende gemotiveerd waarom eiser geen risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Verweerder heeft de individuele omstandigheden van eiser onvoldoende betrokken in de besluitvorming en onvoldoende in samenhang bezien met de door hem overgelegde landeninformatie. Het besluit is onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb (Voetnoot 7). De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, een bestuurlijke lus toe te passen of om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoot

Voetnoot 1

Vreemdelingenwet 2000.

Voetnoot 2

Vreemdelingenbesluit 2000.

Voetnoot 3

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Voetnoot 4

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Voetnoot 5

Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.

Voetnoot 6

Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Voetnoot 7

Algemene wet bestuursrecht.