RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).
Procesverloop
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Guman, als waarnemer van zijn gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Overwegingen
1. Eiser voert aan dat hij niet wist dat hij onrechtmatig in Nederland verbleef. De staatssecretaris stelt dat aan eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd waarin eisers onrechtmatig verblijf is vastgesteld, maar dit besluit heeft eiser nooit ontvangen. Volgens eiser is de maatregel om die reden al onrechtmatig.
1.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de maatregel staat dat bij besluit van 12 oktober 2020 een terugkeerbesluit is uitgevaardigd aan eiser. Uit stukken uit het dossier blijkt dat dit besluit is toegezonden aan de gemachtigde van eiser destijds, waarmee het besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. De staatssecretaris merkt verder terecht op dat eiser in mei 2023 (nogmaals) een asielaanvraag heeft gedaan, waarbij hij ook is gewezen op het terugkeerbesluit. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat hij niet op de hoogte was van het terugkeerbesluit van 12 oktober 2020.
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1.
De staatssecretaris heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij de lichte grond 4e laat vallen.
3. Eiser bestrijdt de zware gronden 3a en 3c. Over de zware grond 3a voert eiser aan dat deze grond niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat hij eerder vanuit Zwitserland is overgedragen aan Nederland in het kader van de Dublinverordening. Eiser had daarom de verwachting dat hij zich naar Nederland mocht begeven. Over de zware grond 3c voert eiser aan dat deze geen stand kan houden, omdat het terugkeerbesluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij de zware grond 3a licht de staatssecretaris toe dat eiser niet in staat is om een identiteitsdocument over te leggen en zelf heeft verklaard dat hij Nederland op illegale wijze binnen is gekomen. Eiser betwist dit niet. Dat eiser (later) in het kader van de Dublinverordening vanuit Zwitserland is overgedragen naar Nederland, doet er niet aan af dat de zware grond 3a feitelijk juist is. Ook de zware grond 3c is feitelijk juist. Eiser heeft op 12 oktober 2020 een terugkeerbesluit ontvangen. Deze is op de juiste wijze bekend gemaakt. De rechtbank verwijst daarvoor naar wat onder 1.1. staat weergegeven.
De staatssecretaris heeft de zware gronden 3a en 3c terecht tegengeworpen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020 (Voetnoot 1) volgt dat, om deze gronden ten grondslag te kunnen leggen aan de maatregel, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn.
3.2.
Eiser bestrijdt de zware gronden 3b en 3i niet. Deze twee zware gronden, samen met de zware gronden 3a en 3c, zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hieruit blijkt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige (lichte) gronden behoeven daarom geen bespreking.
4. Eiser voert verder aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Algerije, het land waar hij naartoe moet. De Afdeling heeft in 2022 nog geoordeeld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn voor Algerije ontbreekt. De staatssecretaris vermeldt niet of- en waarom sprake is van een dusdanige verandering dat nu wel sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije.
4.1.
Het is juist dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraken van 17 september en 4 mei 2022 heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. (Voetnoot 2)
4.2.
Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat sinds oktober 2023 een nieuwe consul is aangetreden, wat heeft resulteert in een betere samenwerking. Sindsdien zijn er lp’s verstrekt, in eerste instantie met name aan mensen met (kopieën van hun) identiteitsdocumenten. Sinds januari van dit jaar zijn er ook nationaliteitsbevestigingen ontvangen van mensen die ongedocumenteerd zijn. Dat maakt volgens de staatssecretaris dat er een wat ruimer zicht op uitzetting naar Algerije kan worden aangenomen: eerder was de staatssecretaris terughoudender door eerst te bekijken of iemand documenten had om diens Algerijnse nationaliteit kan onderbouwen.
Naar aanleiding van eisers beroepsgronden heeft de staatssecretaris de volgende cijfers verstrekt. In de periode van 1 januari 2023 tot 18 januari 2024 is sprake geweest van 140 lp-aanvragen in 2023 en 26 lp-aanvragen in 2024. In 2023 zijn in totaal 9 nationaliteitsbevestigingen afgegeven en in 2024 10 keer, tot 28 januari. In 2023 zijn in totaal 4 lp’s verkregen en in 2024 1 lp. Daarbij licht de staatssecretaris toe dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat vóór oktober 2023 geen zicht op uitzetting was, zodat het aantal uitzettingshandelingen over 2023 in de periode daarna is gerealiseerd.
4.3.
In eisers geval is er een kopie van zijn paspoort voorhanden. Deze is aan de Algerijnse autoriteiten toegezonden, in aanvulling op een al eerder ingediende lp-aanvraag. Inmiddels is eisers nationaliteit door de Algerijnse autoriteiten bevestigd per note verbale. Op 24 januari 2024 stond een presentatie voor eiser gepland, maar eiser weigerde te verschijnen. Daarom is eiser schriftelijk gepresenteerd. De vertegenwoordiger heeft de lp-aanvraag in onderzoek genomen. De staatssecretaris heeft toegelicht dat momenteel – in al het licht van de nieuwe ontwikkelingen – nog wordt bekeken of de presentatie ook schriftelijk kan, omdat het in eerste instantie de bedoeling is dat mensen in persoon worden gepresenteerd. De staatssecretaris stelt dat de lp naar verwachting binnenkort wordt verstrekt.
4.4.
Gelet op deze toelichting oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat in het geval van eiser voldoende zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Algerije bestaat. Uit deze toelichting blijkt dat de Algerijnse autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten en dat dit ook in de zaak van eiser gebeurt. Dat brengt met zich dat voor eiser onverkort geldt dat hij actief en volledig moet meewerken aan zijn uitzetting. De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Zo heeft eiser geweigerd om in persoon te verschijnen voor zijn presentatie. De omstandigheid dat de staatssecretaris om die reden gekozen heeft voor een schriftelijke presentatie en nog afwacht of dit voldoende is, leidt daarom niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Dat eiser, zoals hij verklaart, niet terug wil naar Algerije omdat zijn broer daar vermoord zou zijn, maakt ook niet dat de bewaring moet worden opgeheven. Het terugkeerbesluit van 12 oktober 2020 staat onherroepelijk vast. In deze bewaringsprocedure wordt alleen getoetst of eiser van zijn vrijheid mag worden ontnomen. De vraag of eiser problemen heeft in Algerije ligt niet voor.
Eisers stelling dat hij een partner en kinderen in België heeft, verandert het oordeel niet. Eiser onderbouwt deze stelling niet en stelt en onderbouwt ook niet dat hij een verblijfsrecht in België heeft, zodat er geen grond is om de maatregel om die reden onrechtmatig te achten.
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.