Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2024:9263

Op 14 June 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL24.22247, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2024:9263. De plaats van zitting was Groningen.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL24.22247
Datum uitspraak:
14 June 2024
Datum publicatie:
14 June 2024

Indicatie

Bewaring, eerste beroep, artikel 59b Vw, a-grond: de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3i, 4a, 4c, en 4d kunnen de maatregel dragen, c-grond niet betwist, ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.22247

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Dogan),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Vw (Voetnoot 1) opgelegd.

Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op het detentiecentrum te Rotterdam. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is daar een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .

2. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (de a-grond), onder b (de b-grond), onder c (de c-grond) en onder d (de d-grond). Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (b-grond). Aan de a-grond en de b-grond heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat eiser:

(zware gronden)

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;

(lichte gronden) 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.

2.1.

De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.

2.2.

De staatssecretaris baseert de maatregel ook op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 (c-grond). Hij stelt zich op het standpunt dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.

2.3.

Ten aanzien van de d-grond overweegt de staatssecretaris dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde, omdat eiser verdacht wordt of is veroordeeld voor een misdrijf betreffende een bedreiging, eenvoudige mishandeling en gekwalificeerde diefstal in/uit een woning.

3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.

Voortraject

4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.

Grondslag

5. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris de d-grond als grondslag voor de maatregel van bewaring laten vallen. Verder stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris op 14 mei 2024 een besluit heeft genomen op de asielaanvraag van eiser en dat daarmee de b-grond is komen te vervallen. De rechtbank zal nu eerst de motivering voor de a-grond beoordelen.

Gronden

6. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting de zware gronden 3f en 3h en de lichte grond 4e heeft laten vallen.

6.1.

De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3i, 4a, 4c, en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft nu hij niet beschikt over een paspoort of een geldig visum niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en verklaart bovendien dat dit niet het geval is (3a). Dat hij vervolgens asiel heeft aangevraagd maakt dit niet anders. Ook is eiser naar Duitsland vertrokken zonder hiervan melding te maken (3b). Daarnaast is feitelijk juist dat aan eiser op 19 april 2023 een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 0 dagen is opgelegd en eiser hier niet uit eigen beweging gevolg aan heeft gegeven (3c). Dat eiser naar Duitsland is vertrokken maakt dit niet anders. De grond is feitelijk juist. Ook grond 3d is terecht aan eiser tegengeworpen nu hij niet in het bezit is van enig identiteitsdocument en weigert handelingen te verrichten die nodig zijn voor het vaststellen van zijn identiteit. De verklaring ter zitting dat eiser zijn familie benaderd zou hebben om een foto van zijn paspoort te krijgen, doet hier niet aan af. Bovendien is niet gebleken dat hij daadwerkelijk een foto van zijn paspoort heeft verkregen. De grond is feitelijk juist. Verder heeft eiser te kennen gegeven geen gevolg te zullen geven aan zijn verplichting tot terugkeer (3i).

6.2.

Betreffende de lichte gronden 4a, 4c en 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Eiser heeft geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf (4a). Ook staat hij niet ingeschreven in de BRP (Voetnoot 2) en heeft hij niet aannemelijk gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c). Ook is duidelijk dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d). De staatssecretaris heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.

6.3.

De rechtbank stelt vast dat de eiser de c-grond als grondslag voor de maatregel van bewaring en de gegevens motivering voor deze grondslag niet heeft betwist.

6.4.

Ambtshalve ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de inbewaringstelling op deze grondslag onvoldoende te achten.

Lichter middel

7. Eiser stelt zich aan een meldplicht te willen houden. Echter, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.

7.1.

De rechtbank stelt verder vast dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken heeft bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij en dat er eventueel specialistische zorg beschikbaar is.

7.2.

Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. (Voetnoot 3)

Voortvarendheid

8. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. (Voetnoot 4) De staatssecretaris heeft eiser op 9 mei 2024 gehoord in het kader van de asielaanvraag. Op 12 mei 2024 heeft de staatssecretaris een voornemen uitgebracht en op 14 mei 2024 is een besluit op de asielaanvraag genomen. Op 17 mei 2024 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en is tevens een lp-aanvraag ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. De staatssecretaris gaat daarmee voldoende voortvarend te werk.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoot

Voetnoot 1

Vreemdelingenwet 2000

Voetnoot 2

Basisregistratie Personen

Voetnoot 3

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.

Voetnoot 4

Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.