Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.50487. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. (Voetnoot 1) In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat hetgeen dat eerder in de (asiel)procedure is ingebracht als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen worden aangemerkt als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in Frankrijk een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM (Voetnoot 2) en artikel 4 van het Handvest. (Voetnoot 3) Eiser heeft immers aangegeven in Frankrijk niet veilig te zijn voor Hezbollah. Libanezen die Hezbollah aanhangen kunnen zonder visum naar Frankrijk reizen en hebben vrij toegang tot het Franse grondgebied. Hezbollah kan eiser daar derhalve gemakkelijk vinden en bereiken. Eiser vreest daarom bij overdracht slachtoffer te worden van een schending van artikel 3 van het EVRM en/of artikel 4 van het Handvest EU. Voor zover de minister stelt dat hij zich bij problemen kan wenden tot de Franse autoriteiten, dient benadrukt te worden dat eiser zich op het standpunt stelt dat de autoriteiten hem niet kunnen of zullen beschermen. De Franse autoriteiten trachten immers de relaties met Hezbollah goed te houden.
6.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de minister er in het algemeen van uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om zodanige tekortkomingen aannemelijk te maken. De enkele en niet onderbouwde stelling dat de Franse autoriteiten hem geen bescherming zullen bieden omdat zij goede relaties met Hezbollah willen onderhouden, is in dit kader ontoereikend. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich met bovengenoemde problemen tot de autoriteiten in Frankrijk kan wenden en dat het in deze procedure alleen gaat om de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
Opvangfaciliteiten in Frankrijk
7. Voorts stelt eiser dat in Frankrijk niet wordt voldaan aan de minimumnormen uit de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn. Uit de in de zienswijze aangehaalde bronnen blijkt dat het probleem (c.q. het gebrek aan opvangplekken) wel degelijk structureel is geworden, is verergerd en bovendien veel Dublinclaimanten treft. Naast het AIDA-rapport is verwezen naar informatie van Human Rights Watch. Ook is er onvoldoende toegang tot medische zorg en rechtsbijstand. Eiser meent dan ook dat de minister een en ander onvoldoende heeft weerlegd. Dat er een fictief claimakkoord is, maakt evenmin dat hiermee een garantie geldt voor eiser en dat hij hiermee toegang zal krijgen tot deugdelijke opvangvoorzieningen, medische zorg en rechtsbijstand.
7.1.
Onder verwijzing naar 6.1 overweegt de rechtbank dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de minister er in het algemeen van uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Ook in het kader van opvangfaciliteiten is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in Frankrijk sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, die structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Alhoewel kan worden aangenomen dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, is niet gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De rechtbank acht daarbij relevant dat de Afdeling reeds heeft geoordeeld dat het door eiser aangehaalde AIDA-rapport "Country Report: France 2023 Update" geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de uitspraak van 2 mei 2024 is betrokken. (Voetnoot 4) Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn specifieke geval hem deugdelijke opvangfaciliteiten zullen worden onthouden – een verwijzing naar een artikel van Human Rights Watch is ontoereikend – is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor zover eiser meent dat er geen of ontoereikende opvang voor hem zal zijn, hij hierover dient te klagen bij de Franse autoriteiten. De beschikking is op deze punten afdoende gemotiveerd.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.