Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2024:13394

Op 23 August 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/147594-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2024:13394. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/147594-24
Datum uitspraak:
23 August 2024
Datum publicatie:
22 August 2024

Indicatie

Slaan met glas tegen hoofd. Poging tot zware mishandeling. Deels voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/147594-24

Datum uitspraak: 23 augustus 2024

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1981 te [geboorteplaats] ,

BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,

op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting 9 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Briejer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.G. Jagesar naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 augustus 2024 - ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam] met een glas op/tegen het oor, althans het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden:

hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gehoorschade en/of één of meerdere wonden en/of een snee in/achter het oor en/of (aanhoudende) stekende en/of trekkende pijn aan het oor, althans blijvende pijn aan het oor, heeft toegebracht door die [naam] met een glas op/tegen het oor, althans het hoofd te slaan;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of

zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam] met een glas op/tegen het oor, althans het hoofd heeft geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1.

Inleiding

De verdachte wordt er - kort gezegd - van verdacht dat hij zich op 27 april 2024 schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag (primair), dan wel een zware mishandeling (subsidiair), dan wel een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair) van [naam] (hierna ook: [naam] ) door hem met een glas tegen het hoofd, te slaan. Het letsel van [naam] betrof een snee van ongeveer vier centimeter in zijn linkeroor die in het ziekenhuis is gehecht.

3.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.

3.3.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten bepleit en refereert zich ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.

3.4.

Vrijspraak

3.4.1.

Poging tot doodslag?

De rechtbank is met betrekking tot de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte met kracht met een glas tegen het hoofd van [naam] heeft geslagen. [naam] is geraakt aan de linkerkant van het hoofd, waarbij ook zijn oor is geraakt. Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat hierdoor een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van dodelijk letsel. Immers bevat het dossier, naast de verklaring van [naam] , onvoldoende aanknopingspunten over de kans van het ontstaan van een slagaderlijke bloeding dan wel ander dodelijk letsel. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.

3.4.2.

.4.2. Zware mishandeling?

De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) onder meer wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.

Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, kunnen als algemene gezichtspunten worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.

In de beoordeling kan voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken - langdurige - pijnklachten (hebben) bestaan (Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051).

De noodzaak van medisch ingrijpen staat wel vast, immers moest het oor van [naam] worden gehecht. Of er nog sprake is van zichtbare littekens heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen aangezien geen stukken ontvangen zijn waaruit dit blijkt. Ook het eventuele bestaan van blijvende (gehoor-)schade staat onvoldoende vast nu enig medisch rapport ontbreekt. Uit de overgelegde brief van de KNO arts blijkt dat de oorschelp gaaf is en het trommelvlies intact. Concluderend stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van blijvend letsel. Het dossier bevat daarmee onvoldoende aanknopingspunten om het letsel van [naam] als zwaar te kwalificeren. De rechtbank is van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit.

3.5.

Gebruikte bewijsmiddelen

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024131846, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 67).

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 augustus 2024, voor zover inhoudende:

Het klopt dat ik degene ben op de beelden van het café van 27 april 2024 die op de zitting worden afgespeeld. Ik ben degene die langs de bar loopt. Ik zie op de beelden dat ik de aangever met een glas tegen zijn hoofd sla.

2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , opgemaakt op 27 april 2024, voor zover inhoudende (p. 14-17):

Deze mishandeling is gebeurd op 27 april 2024 in 's-Gravenhage. De jongen die mij heeft mishandeld ken ik van vroeger. Ik ken hem als [verdachte] . Ik stapte café [naam café] binnen. Ik stond direct op een meter afstand, gezicht tegen gezicht met [verdachte] . Ik ben vervolgens [verdachte] gepasseerd. Op dat moment voelde ik vanaf achter dat ik een klap kreeg tegen de linker kant van mijn hoofd. Tegelijkertijd dat ik de klap kreeg hoorde ik een glas kapot springen. Kort hierna voelde ik dat mijn hoofd ter hoogte van mijn oor nat werd. Ik weet dat [verdachte] de gehele tijd een glas in zijn handen had toen hij binnen was in café [naam café] . Ik reageerde op deze klap. Ik draaide mij direct om en zag [verdachte] staan. Ik keek naar mezelf en ik zag dat ik onder het bloed zat. Ik keek nog een keer in de spiegel en zag dat mijn linker oor er half af lag.

3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 april 2024, voor zover inhoudende (p. 27-28):

Het incident zoals in de aangifte omschreven heeft plaatsgevonden op 27 april 2024.

Op de camerabeelden zag ik het volgende: Ik zag dat er een man met het volgende signalement in het café liep:

- Man;

- Getinte huidskleur;

- Opvallend rastahaar;

- Grijze jas;

De man is mij ambtshalve bekend als: [verdachte]

Eenmaal bij de buitendeur aangekomen kwam op datzelfde moment een andere man naar binnen. Ik herkende deze man als de aangever. Ik zag dat de aangever bij het naar binnenkomen van het café tegen [verdachte] aanliep. Ik zag dat hierop een woordenwisseling tussen de [verdachte] en de aangever ontstond. Ik zag dat [verdachte] hierop zijn glas van zijn linker naar zijn rechterhand overgaf. Ik zag dat [verdachte] hierop opzettelijk en met kracht het glas wat hij in zijn rechterhand had op de linkerkant van het gezicht van de aangever sloeg. Ik zag dat het glas hierdoor versplinterde.

3.6.

Bewijsoverweging

De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte met een glas met kracht tegen de zijkant van het hoofd van [naam] heeft geslagen. Door deze krachtinwerking spatte het glas uiteen en daarna ontstond een worsteling tussen beiden. Naar het oordeel van de rechtbank levert het slaan met het glas tegen de zijkant van het hoofd van [naam] de aanmerkelijke kans op dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. In en rondom het hoofd bevinden zich namelijk vitale organen en bloedvaten. Door zijn handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat deze vitale organen en bloedvaten (onherstelbaar) beschadigd raken ook aanvaard. De meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.

3.7.

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

hij op 27 april 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam] met een glas tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6. De strafoplegging

6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling gericht op middelengebruik (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een ambulante behandeling (psychotherapie), ambulante begeleiding, een contactverbod en het meewerken aan middelencontrole. De officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw verzoekt de rechtbank rekening te houden met de LOVS oriëntatiepunten en daarom een taakstraf op te leggen indien zij tot een veroordeling komt.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.

De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Na een korte woordenwisseling bij de ingang van een drukke horecagelegenheid in centrum Den Haag heeft de verdachte met kracht een glas tegen de zijkant van hoofd van het slachtoffer geslagen. De aanleiding voor dit alles zou volgens de verdachte een provocerende houding van het slachtoffer zijn die hem al langer opzoekt. De rechtbank is van oordeel dat dit op geen enkele manier een rechtvaardiging vormt voor het handelen van de verdachte, integendeel: het handelen van de verdachte is ernstig gevaarzettend.

Het slachtoffer heeft letsel opgelopen, te weten een snee in zijn linkeroor van ongeveer vier centimeter. Deze wond moest in het ziekenhuis worden gehecht. Ook heeft de verdachte het slachtoffer angst aangejaagd, waarvoor het slachtoffer, blijkens de toelichting op de vordering tot schadevergoeding, op de wachtlijst staat om psychische hulp te krijgen.

Dit geweldsincident vond, zoals gezegd, in een drukke horecagelegenheid plaats en ook nog tijdens Koningsnacht, een nacht waarbij de binnenstad van Den Haag vol is met feestvierend publiek. Bij omstanders die hiermee werden geconformeerd, moet dit gevoelens van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 juli 2024. Blijkens dit uittreksel is de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet voor soortgelijke feiten veroordeeld. Er is geen sprake van recidive.

De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 30 juli 2024, waaruit onder andere volgt dat sprake is van middelen- en emotieregulatie problematiek. De reclassering schat het recidiverisico hoog in. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling gericht op middelengebruik (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), ambulante behandeling (psychotherapie), ambulante begeleiding, een contactverbod en meewerken aan middelencontrole.

Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat ook aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.

Concluderend zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, zal de rechtbank aan de verdachte ook een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, in de vorm van een contactverbod met [naam] . De maatregel zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 weken, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

De rechtbank ziet aanleiding te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend jegens [naam] zal gedragen.

7
De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van €8.590,89 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit €1.590,89? aan materiële schade (te weten: €389,89 medische kosten, €1.066,- huishoudelijke hulp en €135,- overige materiële schade), en €7.000,- aan immateriële schade.

7.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

7.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging verzoekt primair tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek nu behandeling daarvan een onevenredige belasting van het geding oplevert. Subsidiair verzoekt de verdediging tot afwijzing dan wel forse matiging van een eventuele schadevergoeding.

7.3.

Het oordeel van de rechtbank

Materiële schade

De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de medische kosten is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van €389,89.

De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de overige materiële schade niet-ontvankelijk verklaren. De vordering is namens de verdachte betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft geen gegevens verschaft waaruit volgt dat hij daadwerkelijk 13 weken lang huishoudelijke hulp heeft gehad van familieleden en zijn vriendin. Een enkele verwijzing naar de richtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschade Raad is tegen de achtergrond van wat in het strafdossier blijkt van het letsel van het slachtoffer onvoldoende onderbouwing van de vordering. Daarnaast heeft de benadeelde partij geen gegevens verschaft waaruit volgt dat hij het gevorderde bedrag in verband met het sportschool abonnement zelf heeft betaald en dat dit schade betreft dat rechtstreeks volgt uit het gepleegde strafbare feit.

De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Immateriële schade

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.250,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.

De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 april 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.

Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van €1.639,89?, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .

8
De inbeslaggenomen voorwerpen
8.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen

aan de verdachte.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft naar voren gebracht dat de verdachte de in beslag genomen goederen terug wenst te krijgen.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de inbeslaggenomen voorwerpen met goednummer:

PL1500-2024131846-3133453;

PL1500-2024131846-3133454.

9
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht;

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10
De beslissing

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair of subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

poging tot zware mishandeling;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 3 (DRIE) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Fivoor op het adres Johanna

Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;

- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische poli van Fivoor of een soortgelijke ambulante zorginstelling op de tijden en plaatsen door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn middelengebruik. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de

zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie;

- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische poli van Fivoor of een soortgelijke ambulante zorginstelling op de tijden en plaatsen door of namens die zorginstelling aan te geven, de behandeling is psychologisch en zo nodig psychiatrisch van aard en duurt de gehele proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;

- zich gedurende de proeftijd laat begeleiden door de forensische poli van Reclassering Fivoor of een soortgelijke zorgverlener. De begeleiding richt zich op praktische zaken zoals dagbesteding, financiën en huisvesting. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;

geeft opdracht aan Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;

legt op de maatregel:

dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) JAREN op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam] (geboren op [geboortedatum 2] 1996);

beveelt dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat dit verbod wordt geschonden, met een maximum van 6 maanden;

toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op;

beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;

heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;

de vordering van de benadeelde partij

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van €1.639,89 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;

bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;

de schadevergoedingsmaatregel

legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €1.639,89 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam] ;

bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;

bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;

de inbeslaggenomen goederen

gelast de teruggave aan [verdachte] van de voorwerpen met goednummer:

PL1500-2024131846-3133453;

PL1500-2024131846-3133454.

Dit vonnis is gewezen door

mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,

mr. E.C. Kole, rechter,

mr. L.E. van Zijl, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Schuijt, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2024.