Op 11 October 2024 heeft de Rechtbank Limburg een voorlopige voorziening+bodemzaak procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is ROE 24/2570 en ROE 24/2083, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBLIM:2024:7127. De plaats van zitting was Roermond.
Indicatie
Verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep tegen het verzoek van de deken van de Orde van Advocaten Limburg (deken) om aanlevering van de kengetallen, kantooropgave en verzoek om inlichtingen 2023. Het verzoek van de deken om aanlevering van de hiervoor genoemde informatie is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Kortsluiting. Beroep ongegrond en verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
RECHTBANK LIMBURG
zaaknummers: ROE 24/2570 en ROE 24/2083
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 oktober 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam] , wonende te [woonplaats] , eiser
de deken van de Orde van Advocaten Limburg (de deken).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser hangende het beroep tegen het verzoek van de deken om aanlevering van de kengetallen, kantooropgave en verzoek om inlichtingen 2023.
1.1.
De deken heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: eiser en mr. E.J.M. Rosier (Voetnoot 1), in zijn hoedanigheid van deken.
1.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser. (Voetnoot 2)
Hoe is het bestreden besluit tot stand gekomen?
2. Bij e-mailbericht van 5 juli 2023 heeft de deken eiser verzocht om aanlevering van financiële gegevens en inlichtingen, de zogenaamde kengetallenopgave over 2022 en een verzoek om inlichtingen, in het kader van de uitoefening van proactief toezicht. Daarbij is aangegeven dat bestuursrechtelijk kan worden gehandhaafd in de vorm van een last onder dwangsom als de kantooropgave niet tijdig wordt ingediend. Als daarnaast ook de kengetallen over 2021 niet tijdig zijn ingediend, zal naast de last onder dwangsom ook een boete worden opgelegd.
2.1.
Omdat eiser aan dit verzoek van de deken niet tijdig gevolg heeft gegeven, is hij op 5 september 2023 en 25 september 2023 door de deken schriftelijk gerappelleerd om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
2.2.
Eiser heeft op 27 september 2023 alsnog de gevraagde informatie aan de deken doen toekomen.
2.3.
Op 22 februari 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het opvragen van de kengetallen.
2.4.
Bij het bestreden besluit van 6 maart 2024 heeft de deken het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Overwegingen
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Is er sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb?
3. Voordat de voorzieningenrechter de zaak inhoudelijk kan behandelen moet zij eerst beoordelen of het e-mailbericht van 5 juli 2023 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4. De deken stelt zich op het standpunt dat de brief een feitelijke handeling is, en dus geen besluit. Eiser betwist dat. Volgens eiser is er sprake van een schriftelijk besluit dat gericht is op rechtsgevolg namelijk het opleggen van een last onder dwangsom of een andere sanctie. Eiser stelt dat er geen rechtsgrond is voor de uitvraag van de deken, omdat er geen enkele reden is om te vermoeden dat er iets mis is met zijn financiën. Naar de mening van eiser is het opvragen van de Kengetallen buitenproportioneel. Ook is dit in strijd met het recht op privacy.
Ter onderbouwing van zijn standpunten verwijst hij naar een reactie van mr. T. Barkhuysen namens de landelijk deken van de Orde van Advocaten. en een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 15 maart 2016 (Voetnoot 3).
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het e-mailbericht van 5 juli 2023 niet worden aangemerkt als een besluit. De voorzieningenrechter licht haar oordeel als volgt toe.
5.1.
Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. (Voetnoot 4) Een rechtshandeling is een handeling die is gericht op rechtsgevolg. Een beslissing heeft rechtsgevolg als zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor één of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, of de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek van de deken om de financiële kengetallen te verstrekken niet gekwalificeerd kan worden als een beslissing waaraan enig (publiekrechtelijk) rechtsgevolg is verbonden. Het verzoek brengt immers geen verandering in de juridische positie van eisers.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de deken deze informatie bij eiser heeft opgevraagd in het kader van zijn taak als toezichthouder. (Voetnoot 5) De toezichthoudende taak van de deken wordt door eiser als zodanig niet betwist. Volgens vaste rechtspraak is zo’n vordering om informatie geen besluit maar een feitelijke handeling die geen rechtsgevolg heeft. (Voetnoot 6) Aan een beoordeling van de vraag of deze uitvraag van de deken buitenproportioneel is, niet redelijk is en in strijd is met het recht op privacy, komt de voorzieningenrechter niet toe, nu tegen de in artikel 5:16 en 5:17 van de Awb genoemde toezichtsbevoegdheden van de deken geen zelfstandig bezwaar en beroep openstaat omdat er sprake is van feitelijk handelen. Als verzoeker vindt dat het verzoek om informatie onrechtmatig is, kan hij dit bij de civiele rechter aanvechten. Daarnaast kan, als de deken ervoor kiest een weigering te handhaven met een last onder dwangsom of een boete, eiser daartegen bezwaar en beroep instellen en vervolgens in dat kader de rechtmatigheid van het verzoek om informatie ook aan de orde stellen.
5.3.
De door eiser aangehaalde reactie van prof. mr. T. Barkhuysen namens de landelijk deken van de Orde van Advocaten van 31 mei 2021, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Deze reactie is niet gevolgd door het Hof van Discipline (Voetnoot 7). Hierin wordt weliswaar wordt gesteld dat het afdwingen van medewerking aan het verzoek om financiële kengetallen dient plaats te vinden door middel van handhaving in het bestuursrechtelijk spoor en niet via het tuchtrecht, maar in de reactie is niet te lezen dat het verzoek zelf moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat dit verzoek op rechtsgevolg is gericht. Eisers gronden slagen niet.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de deken terecht het standpunt heeft ingenomen dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het e-mailbericht van 5 juli 2023 niet kan worden aangemerkt als een besluit. Omdat het beroep ongegrond is, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2024.
De voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 oktober 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Voetnoot
Voetnoot 1
Sinds 1 mei 2024 is mr. E.J.M. Rosier deken van de Orde van Advocaten Limburg (deken). Ten tijde van de besluitvorming in deze zaak was mr. J.A.W.M. Vogels deken.
Voetnoot 2
Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Voetnoot 3
ECLI:NL:CRVB:2016:947.
Voetnoot 4
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Voetnoot 5
Op grond van artikel 35, vierde lid en artikel 45a, eerste lid, van de Advocatenwet in verbinding met artikel 5:11 en artikel 5:16 van de Awb.
Voetnoot 6
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8257. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:1206, en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ2662, en van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:199.
Voetnoot 7
Uitspraak van 15 november 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:214.