Rechtbank Limburg, voorlopige voorziening bestuursrecht overig

ECLI:NL:RBLIM:2024:8731

Op 28 November 2024 heeft de Rechtbank Limburg een voorlopige voorziening procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is ROE 24 / 4315, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBLIM:2024:8731. De plaats van zitting was Roermond.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
ROE 24 / 4315
Datum uitspraak:
28 November 2024
Datum publicatie:
28 November 2024

Indicatie

Voorlopige voorziening. Schorsing besluit tot sluiten van de woning voor drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Twijfels over de bevoegdheid tot en de noodzaak van de sluiting.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 24/4315

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2024 in de zaak tussen
[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.H.L. Antonides),

en

de burgemeester van de gemeente Landgraaf

(gemachtigde: mr. L.M.E. Embregts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van 1 oktober 2024 (het bestreden besluit) om vanaf 11 oktober 2024 op grond van artikel 13b van de Opiumwet zijn woning te sluiten voor de duur van drie maanden.

1.1.

Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de schorsing van het bestreden besluit.

1.2.

De burgmeester heeft een bestuurlijke rapportage overgelegd onder mededeling dat alleen de rechtbank op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarvan kennis mag nemen. Op 8 november 2024 heeft de rechtbank besloten dat beperkte kennisneming van dat stuk niet gerechtvaardigd is. De burgemeester heeft daarop de bestuurlijke rapportage opnieuw in het geding gebracht zonder verzoek om geheimhouding.

1.3.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. T.J.N. Hamerleers (kantoorgenoot van verzoekers gemachtigde) en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker huurt de woning van een particulier.

2.1.

Uit de bestuurlijke rapportage van 15 augustus 2024 blijkt dat de woning van verzoeker op 14 augustus 2024 is doorzocht door de politie. De aanleiding voor de doorzoeking was een onderzoek naar een hennepplantage, die zich zou bevinden op de [naam kabel] van [bedrijf] . Bovendien was er in juli 2024 een anonieme melding via Meld Misdaad Anoniem (MMA) geweest over een sterk vermoeden van een hennepplantage in de woning van verzoekers buren vanwege hennepgeur. Ook werd er gemeld dat het vermoeden bestaat dat verzoeker samenwerkt met deze buren. Tijdens de doorzoeking stuitte de politie op een zak met 104 gram (bruto) hennep (softdrugs) in de kelder. Verder werd in de kelder ook een weegschaal (een handelsattribuut) aangetroffen.

2.2.

Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester besloten om de woning te sluiten voor drie maanden. De burgemeester heeft aan het bestreden besluit de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage ten grondslag gelegd. Sluiting van de woning voor drie maanden is volgens de burgemeester noodzakelijk om de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat te herstellen. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit. Hij wil dat zijn woning open blijft. De burgemeester heeft toegezegd dat de woning open mag blijven tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Overwegingen

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de burgemeester de woning voorlopig niet mag sluiten. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Formele vereisten

4. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.1.

De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan. Ook de vereiste onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan heeft verzoeker gedurende drie maanden geen toegang tot zijn woning.

Juridisch kader

5. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning en het bijbehorende erf op te leggen, indien in een woning softdrugs voor de verkoop, het afleveren of het verstrekken aanwezig zijn.

5.1.

De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in de gemeente Landgraaf tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria gemeente Landgraaf 2020 (het beleid). In dit beleid staat dat bij een eerste constatering van handel in softdrugs, waarbij sprake is van een handelshoeveelheid, dan wel het telen, bereiden of vervaardigen van softdrugs, sprake is van een ernstig situatie (Voetnoot 1). Verder is in het beleid bepaald dat bij een eerste overtreding van handel in softdrugs de woning wordt gesloten voor de duur van drie maanden (Voetnoot 2). In het beleid wordt er verstaan onder een handelshoeveelheid als meer dan 5 gram softdrugs en/of meer dan 5 hennepplanten zoals genoemd in lijst II van de Opiumwet in het gebouw aanwezig is/zijn (Voetnoot 3).

Is de burgemeester bevoegd om tot woningsluiting over te gaan?

6. Verzoeker heeft aangevoerd dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs voor eigen gebruik bestemd was. Hij gebruikt hennep vanwege zijn PTSS. Op de zitting heeft verzoeker toegelicht dat in de plastic zak geen pure hennep zat, maar afvalhennep dat hij gekregen had, zodat hij daaruit kon filteren wat nog bruikbaar was om te roken. Verzoeker heeft geen geld om pure hennep te kopen. Hij heeft naar voren gebracht dat hij alleen hennep rookt om rustig te worden als hij last heeft van zijn PTSS. Verder verwijst verzoeker verwijs in dit verband naar recente wetenschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot beheersing van PTSS-klachten en het gebruik van cannabis. Verzoeker merkt verder nog op dat de aanwezigheid van het weegschaaltje geen afbreuk doet aan zijn stelling dat de aangetroffen hennep geen handelsbestemming had. Verzoeker geeft aan dat hij het weegschaaltje gebruikt in het kader van zijn eigen consumptie om joints met gelijke inhoud cannabis te consumeren.

6.1.

De burgemeester is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij softdrugs is er sprake van een handelshoeveelheid, zoals hiervoor al is vermeld, als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Verzoeker zal dat zelf aannemelijk moeten maken.

6.2.

Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat de hennep voor eigen gebruik was, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verzoeker kan eigen gebruik aannemelijk maken als hij een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik, er geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen, die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden (Voetnoot 4).

6.3.

De voorzieningenrechter twijfelt aan de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten. Het standpunt van verzoeker dat de aangetroffen hennep afval was, wordt op de zitting door de burgemeester tot op zekere hoogte gevolgd. Ook de voorzieningenrechter ziet geen reden om hierover anders te oordelen. Dit betekent dat de (bruikbare) hennep minder was dan de gevonden 104 gram (bruto), maar dat er nog steeds sprake was van een overschrijding van de grens voor eigen gebruik. Verzoeker heeft verklaard dat hij PTSS heeft als gevolg van een trauma die hij heeft opgelopen tijdens een langdurig verblijf in gevangenschap in Brazilië. Hij gebruikt daarom hennep als zelfmedicatie. Volgens verzoeker rookt hij een joint als hij in de knoop zit met zijn PTSS om rustig te worden en/of te kunnen slapen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker zowel in zijn zienswijze als tijdens de zitting over zijn eigen gebruik hetzelfde heeft verklaard. De voorzieningenrechter acht verzoekers verhaal niet onaannemelijk, omdat op zitting duidelijk was te zien dat het verzoeker aangreep als hij vertelde over zijn PTSS. Weliswaar is in verzoekers woning een weegschaal aangetroffen in de nabijheid van de hennep, wat een indicatie voor drugshandel kan zijn. Maar de voorzieningenrechter maakt uit de verklaring van verzoeker op dat hij alleen joints rookt van 4 gram hennep. Deze verklaring biedt steun voor verzoekers verklaring dat hij deze weegschaal had om zijn eigen gebruik te reguleren. Gelet op het voorgaande wijzen de aanwezigheid van de hennep en de weegschaal in dit geval niet zonder meer op drugshandel.

Is er een noodzaak om de woning te sluiten?

7. Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 (Voetnoot 5) Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 (Voetnoot 6) volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak tot sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de uitspraken van 6 juli 2022 (Voetnoot 7) heeft de Afdeling aanleiding gezien een aantal verduidelijkingen in de rechtspraak aan te brengen.

7.1.

Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.

7.2.

Verzoeker vindt de sluiting niet noodzakelijk. Hij stelt dat er geen drugsgerelateerde activiteiten hebben plaatsgevonden in of rondom de woning. Een eenmalige MMA-melding over hennepgeur bij de buren is daartoe volgens verzoeker onvoldoende, omdat deze melding niet zonder meer toe te schrijven is aan hem. Bovendien is er bij hennepgeur geen sprake van een verstoring van de openbare orde of veiligheid. Verder is er volgens verzoeker niet gebleken van loop naar de woning en ordeverstoring.

7.3.

De voorzieningenrechter volgt verzoeker in zijn standpunt dat niet is gebleken van een ‘loop’ naar de woning en er geen meldingen of verklaringen zijn, die duiden op feitelijke handel van drugs vanuit de woning. De MMA-melding waar de burgemeester zich op beroept, heeft betrekking op de buren van verzoeker en niet op hem. Er staat weliswaar in deze melding dat er een vermoeden is dat verzoeker en zijn buren samenwerken, maar dat blijkt nergens uit. Van constateringen van andere overlast is ook geen sprake geweest, de hennepgeur rond de woning van de buren kan de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank niet betrekken bij de vraag of er overlast is bij de woning van verzoeker. De burgemeester kan dan ook niet in zijn betoog worden gevolgd dat de sluiting van de woning noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat een signaal wordt afgegeven aan de buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen. Feitelijke handel kan echter – zoals hierboven is vermeld in rechtsoverweging 7.1 – nog worden aangenomen als er drugsgerelateerde attributen worden aangetroffen in de woning, zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Ook kan gedacht worden aan een grote hoeveelheid contant geld of wapens. Van dit laatste is in het geval van verzoeker niet gebleken. Wel is er volgens de bestuurlijke rapportage in de woning een weegschaal gevonden. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 6.3 al is overwogen, heeft verzoeker een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van dit voorwerp (het afwegen van de hennep voor eigen gebruik) en kan de voorzieningenrechter zich vinden in deze uitleg van verzoeker. Voor zover de burgemeester in het bestreden besluit heeft vermeld dat hij bij zijn besluitvorming vijf Opium-antecedenten van verzoeker heeft betrokken, merkt de voorzieningenrechter op dat niet gebleken is dat deze antecedenten nog actueel zijn. De voorzieningenrechter laat reeds daarom deze antecedenten buiten beschouwing.

7.4.

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er vrijwel geen aanknopingspunten zijn om drugshandel op te baseren. De voorzieningenrechter plaatst daarom vraagtekens bij de noodzaak van de sluiting. Zij vraagt zich verder af of er in verzoekers geval niet met een minder ingrijpend middel kon worden volstaan, zoals een waarschuwing of het opleggen van een last onder dwangsom.

7.5.

De voorzieningenrechter ziet – gelet op de twijfels over de bevoegdheid tot en de noodzaak van de sluiting – voldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Nu reeds om deze redenen de voorlopige voorziening wordt toegewezen, behoeven de overige gronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat de burgemeester de woning vooralsnog niet mag sluiten.

8.1.

Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;

- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;

- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.

griffier

de voorzieningenrechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 28 november 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoot

Voetnoot 1

Dit is bepaald in artikel 3, zesde lid, van het beleid.

Voetnoot 2

Zie artikel 5, eerste lid, van het beleid.

Voetnoot 3

Dit staat in artikel 2, aanhef en onder d, van het beleid.

Voetnoot 4

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1698.

Voetnoot 5

ECLI:NL:RVS:2019:2912.

Voetnoot 6

ECLI:NL:RVS:2022:285.

Voetnoot 7

ECLI:NL:RVS:2022:1913.