RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Zaaknummers: C/03/336102 / KG ZA 24-404 en C/03/336643 / KG ZA 24-435
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
[de man]
,
wonend te [woonplaats] ,eiser in de zaak met zaaknummer 336102 en gedaagde in de zaak met zaaknummer 336643,
verder te noemen: de man, advocaat mr. R.H.L. van de Laar, kantoorhoudend te Kerkrade;
[de vrouw]
,
wonend te [woonplaats] ,gedaagde in de zaak met zaaknummer 336102 en eiseres in de zaak met zaaknummer 336643,verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. Bakker, kantoorhoudend te Maastricht.
1
Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
In de zaak met zaaknummer C/03/336102 / KG ZA 24-404:
- de namens de man aan de vrouw op 4 november 2024 betekende dagvaarding;
- productie 1 van de vrouw, ingekomen 4 november 2024
- het e-mailbericht van de advocaat van de vrouw van 7 november 2024;
- producties 2 tot en met 14 van de vrouw, ingekomen op 13 december 2024;
- de tijdens de mondelinge behandeling genomen akte eiswijziging van de man;
- de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota van de vrouw.
In de zaak met zaaknummer C/03/336643 / KG ZA 24-435:
- de namens de vrouw aan de man op 6 december 2024 betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 9;
- producties 10 tot en met 13 van de vrouw, ingekomen op 12 december 2024;
- de conclusie van antwoord met drie producties van de man, ingekomen op 12 december 2024;
- zes producties van de man, ingekomen op 13 december 2024;
- de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota van de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren op
16 december 2024. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
Vanwege hun verknochtheid worden beide zaken op grond van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gevoegd behandeld en wordt in beide zaken één vonnis gewezen.
3.1.
De man heeft in de zaak met zaaknummer C/03/336102 / KG ZA 24-404 gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
primair:
- de vrouw te veroordelen tot de onmiddellijke teruggeleiding van de kinderen naar het adres [woonplaats] aan de [adres] , althans de afgifte te gelasten van de kinderen aan de man, binnen één dag na het in deze te wijzen vonnis, althans de terugkeer van de kinderen te bevelen binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-;
subsidiair:
- in goede justitie en rekening houdend met alle omstandigheden van deze zaak vast te stellen een voorlopige zorgregeling waarbij de man gedurende een aantal dagen per week omgang kan hebben met de kinderen, totdat daarover nader is beslist in een nog aanhangig te maken bodemprocedure;
meer subsidiair:
- te bepalen dat de man drie keer per week middels videobellen, dan wel telefonisch, contact kan hebben met de kinderen totdat daarover nader is beslist in een nog aanhangig te maken bodemprocedure.
Tenslotte vordert de man de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De man heeft bij akte eiswijziging aanvullend gevorderd dat de voorzieningenrechter de kinderen voorlopig, totdat de rechtbank daarover nader heeft beslist in de reeds aanhangige bodemprocedure, toe te vertrouwen aan de man.
3.2.
De vrouw heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de vorderingen van de man en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
De vrouw heeft in de zaak met zaaknummer C/03/336102 / KG ZA 24-404 gevorderd bij vonnis:
de kinderen toe te vertrouwen aan de vrouw;
de man te veroordelen tot het betalen van een (zo begrijpt de voorzieningenrechter) voorlopig door de voorzieningenrechter vast te stellen of door partijen overeen te komen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen van € 600,- per maand, ingaande 1 november 2024, waar het de te verschijnen termijnen betreft maandelijks bij vooruitbetaling aan vrouw te voldoen;
kosten rechtens.
3.4.
De man heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van de vrouw en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens.
3.5.
De voorzieningenrechter gaat hierna in op de standpunten van partijen en de beoordeling daarvan. De voorzieningenrechter heeft ter zitting met de man besproken hoe de vorderingen tot teruggeleiding en afgifte van de kinderen opgevat dienen te worden. De term “teruggeleiding” wordt doorgaans gebruikt in zaken van internationale kinderontvoering. Beide partijen hebben gesteld dat de strekking van hun wederzijdse vorderingen is: voorlopige toevertrouwing van de kinderen bij de betreffende partij totdat in een bodemprocedure is beslist over de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
Overwegingen
Beoordelingskader voorzieningenrechter
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over de kinderen. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechtbank worden voorgelegd. Indien sprake is van spoedeisend belang kunnen in kort geding ter zake ordemaatregelen worden gevorderd. In kort geding geldt een beperkt beoordelingskader. De procedure leent zich naar haar aard niet voor diepgaand onderzoek van de vorderingen en kort geding uitspraken waarin voorzieningen worden getroffen, mogen geen nadeel aan een bodemprocedure toebrengen. In dit verband is het van belang dat de vrouw zich bij verzoekschrift van 7 november 2024 (productie 7 bij de dagvaarding van de vrouw) heeft gewend tot de rechtbank Zeeland-West-Brabant, met het verzoek (zo begrijpt de voorzieningenrechter) het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen te beëindigen en te bepalen dat het gezag voortaan alleen aan de vrouw toekomt. De voorzieningenrechter is niet bekend met andere voorliggende verzoeken in een bodemprocedure.
4.2.
Het spoedeisend belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelegen in de aard van de wederzijdse vorderingen van partijen. Partijen hebben een geschil over de verhuizing door de vrouw, de voorlopige toevertrouwing van de kinderen, de zorgregeling en de kinderbijdrage. Daarnaast vindt er momenteel maar zeer beperkt contact per beeldbellen tussen de man en de kinderen plaats. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het belang van de kinderen op korte termijn duidelijkheid moet worden gegeven, hetgeen ordemaatregelen met betrekking tot deze onderwerpen noodzakelijk maakt. Deze ordemaatregelen hebben een voorlopig karakter, totdat in een bodemprocedure over deze onderwerpen wordt beslist.
Voorlopige toevertrouwing van de kinderen; afgifte van de kinderen aan de man; zorgregeling
4.3.
De man heeft ter onderbouwing van zijn vordering het volgende gesteld. De man erkent dat de laatste maanden turbulent zijn geweest en dat hij dingen heeft gedaan waar hij achteraf spijt van heeft, zoals het laten leeglopen van de banden van de auto van de vrouw. Dit gebeurde volgens de man echter tegen de achtergrond van de spanningen die de scheiding van partijen met zich meebracht en het feit dat de vrouw zonder overleg tussen partijen inboedelgoederen uit de echtelijke woning meenam. De man betwist dat sprake is geweest van een jarenlange slechte relatie en dat zijn gedrag sinds het bedrijfsongeval dat hij heeft gehad is veranderd en dat hij drinkt. Partijen hebben tijdens deze periode met elkaar afgesproken dat zij naar een mediator zouden gaan of een viergesprek zouden beleggen om de gevolgen van de beëindiging van hun relatie te bespreken. De vrouw is echter op 11 oktober 2024 samen met de kinderen vertrokken; dit zou voor een verblijf van één weekend bij haar ouders zijn. Ondanks deze mededeling is de vrouw in de regio westelijk Noord-Brabant gebleven en stelt zij nu daar te willen blijven. De man beroept zich erop dat de vrouw voor deze verhuizing met de kinderen zijn toestemming nodig heeft en dat de vrouw deze toestemming niet heeft gevraagd. Evenmin heeft de vrouw de rechtbank om vervangende toestemming voor de verhuizing verzocht. Gesteld dat de vrouw dit wel had gedaan, dan had toetsing aan de voor de beoordeling van dergelijke verzoeken in de rechtspraak aangelegde criteria kunnen plaatsvinden. De man is van mening dat een dergelijk verzoek in de bodemzaak, als het werd gedaan, zou worden afgewezen omdat de verhuizing niet is voorbereid, geen sprake is van een doordacht plan en ook geen aandacht is geschonken aan de gevolgen van de beoogde verhuizing voor de kinderen. De man betwist voorts dat er aan de zijde van de vrouw noodzaak tot verhuizing heeft bestaan. De man heeft tijdens de relatie van partijen ook zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen van partijen uitgevoerd. Hij had alleen moeite met traplopen als gevolg van letsel aan zijn enkel (als gevolg van een bedrijfsongeval). Daarnaast heeft de man ook gezorgd voor de gastkinderen die in het kader van het kinderopvangbedrijf van de vrouw bij partijen verbleven. De man heeft de kinderen inmiddels twee maanden niet bij zich gehad en uitsluitend contact via beeldbellen.
4.4.
De vrouw is van mening dat de kinderen voorlopig aan haar moeten worden toevertrouwd. Zij heeft tijdens de relatie van partijen altijd voor de kinderen gezorgd. De man was daartoe niet in staat als gevolg van het letsel dat hij aan zijn bedrijfsongeval heeft overgehouden. Sinds dat bedrijfsongeval, nu enkele jaren geleden, is het gedrag van de man veranderd. Hij rookt joints en gebruikt veel alcohol. De vrouw heeft er al die jaren alleen voor gestaan en de volledige zorg voor de kinderen van partijen en de gastkinderen gehad. Afgelopen zomer is zij erachter gekomen dat de man een affaire had met een andere vrouw en vanaf dat moment hebben partijen een turbulente periode gekend. De man heeft de vrouw meermaals bedreigd en mishandeld. De man heeft de banden van haar auto laten leeglopen. De politie en Veilig Thuis zijn eraan te pas gekomen. Daarnaast heeft de man geprobeerd de vrouw buiten te sluiten in de verzorging van de kinderen, onder meer door zijn moeder in de door partijen bewoonde woning te laten verblijven en haar de zorgtaken te laten verrichten. Uiteindelijk had de vrouw geen andere keuze meer dan de woning te verlaten. Zij heeft in de regio Zuid-Limburg geen noemenswaardig sociaal netwerk en is daarom in Noord-Brabant terecht gekomen. Daar komt zij vandaan, daar heeft zij een sociaal netwerk en daar wil zij blijven. De vrouw heeft in een bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant ingediend verzoekschrift deze rechtbank verzocht het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen en te bepalen dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan haar toekomt. De vrouw vindt onbegeleid contact tussen de man en de kinderen onverantwoord omdat de man volgens haar niet voor de kinderen kan zorgen. De vrouw vindt dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek zou moeten doen en dat contact tussen de man en de kinderen via een BOR-niveau 2 traject moet worden opgezet en vormgegeven.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. De verhalen van partijen over wat zich vanaf de zomer van 2024 heeft afgespeeld lopen sterk uiteen, maar het is duidelijk dat sprake is geweest van grote spanningen en escalaties. Het kan niet anders dan dat de kinderen hier veel van hebben meegekregen. Het is begrijpelijk dat de vrouw er in die situatie voor heeft gekozen om te vertrekken en op die manier een adempauze voor partijen te creëren. In die periode is tussen partijen ook gesproken over mediation, relatietherapie of een viergesprek. Tot verder overleg is het echter niet gekomen. In deze procedure is gebleken dat het niet gaat om een tijdelijk vertrek/verblijf van de vrouw maar om een beoogde permanente verhuizing samen met de drie nog jonge kinderen van partijen vanuit [woonplaats] naar Noord-Brabant. De vrouw heeft ter zitting uitdrukkelijk gesteld dat zij niet naar [woonplaats] wil terugkeren, maar in Noord-Brabant wil blijven, waar zij inmiddels een tijdelijke woning heeft. Zij is op zoek naar permanente woonruimte in een andere regio in Noord-Brabant.
4.6.
De voorzieningenrechter moet in de beoordeling van de vorderingen uitgaan van de situatie zoals deze nu feitelijk is, ongeacht wat de oorzaak daarvan is. De vrouw heeft ervoor gekozen om – zonder toestemming van de man - samen met de kinderen te verhuizen naar Noord-Brabant en is niet bereid terug te keren. Het gevolg is nu een situatie die verre van ideaal is voor de kinderen. Zij zijn onverwacht vertrokken uit hun vertrouwde woonomgeving en hebben gedurende de afgelopen twee à drie maanden ingewoond bij de ouders van de vrouw, verbleven in een huis voor opvang van vrouwen en daarna in de huidige woonruimte van de vrouw. Dit is echter nog niet het eindstation, want de vrouw is op zoek naar woonruimte in een andere Brabantse regio. De kinderen hebben momenteel alleen per beeldbellen contact met hun vader. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had de vrouw voor een dergelijke voor de kinderen ingrijpende beslissing voorafgaande toestemming van de man nodig, die immers samen met de vrouw het gezag over de kinderen uitoefent. Dat de vrouw inmiddels een verzoek tot eenhoofdig gezag heeft ingediend maakt dit niet anders. De vrouw had bij gebreke van toestemming van de man een verzoekschrift tot vervangende toestemming bij de rechtbank kunnen indienen. In een dergelijke procedure wordt aan de hand van de toepasselijke criteria beoordeeld of aan de vrouw toestemming verleend kan worden met de kinderen te verhuizen. Een kort geding leent zich niet voor toetsing aan die criteria.
Nu de vrouw zonder de benodigde toestemming van de man met de kinderen is verhuisd, is het uitgangspunt dat de kinderen terug moeten naar hun woonplaats ( [woonplaats] ), tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Die bijzondere omstandigheden zijn in dit kort geding niet aannemelijk geworden.
Er is binnen het beperkt beoordelingskader van een kort geding ook geen zicht op de nieuwe opvoedsituatie bij de vrouw en de gevolgen daarvan voor de kinderen. De vrouw is niet bereid mee te werken aan een zorgregeling waarbij de man en de kinderen feitelijk contact met elkaar hebben, dan wel verbindt daar voorwaarden aan waarvan de voorzieningenrechter in het beperkt beoordelingskader van een kort geding niet kan beoordelen of deze terecht worden gesteld. Daarmee schendt de vrouw de op haar als gezagdragende ouder rustende plicht om de band van de kinderen met de andere ouder te bevorderen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheden in dit geval van dien aard zijn, dat in het belang van de kinderen hun verblijfplaats voorlopig in hun vertrouwde omgeving behoort te zijn, totdat hierop in een bodemprocedure is beslist. Het door de vrouw gesteld belang van de kinderen om de kinderen voorlopig aan haar toe te vertrouwen is niet aannemelijk geworden, althans niet dusdanig dat dit de voor de kinderen ingrijpende wijzigingen in hun woonomgeving en school rechtvaardigt, terwijl de uitkomst van een bodemprocedure nog ongewis is.
4.7.
De voorzieningenrechter zal de kinderen op grond van de hierboven vermelde omstandigheden voorlopig aan de man toevertrouwen. De vrouw heeft ervoor gekozen om geen subsidiaire vordering tot vaststelling van een voorlopige zorgregeling ten behoeve van de kinderen en haarzelf in te stellen, voor het geval de voorzieningenrechter de kinderen voorlopig aan de man toevertrouwt. De voorzieningenrechter kan dan ook geen voorlopige zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen vaststellen. De voorzieningenrechter vertrouwt er echter op dat de man desondanks zal meewerken aan contact tussen de vrouw en de kinderen, aangezien dit immers ook zíjn wettelijke plicht is. De voorzieningenrechter geeft partijen daarnaast met klem in overweging om professionele hulp te zoeken bij hun geschil. Zij dienen zich te realiseren dat zij beiden de ouders van drie nog erg jonge kinderen zijn en dat het in hun belang is een goede band met beide ouders te hebben en dat de ouders goed met elkaar communiceren over de kinderen en samen beslissingen in hun belang kunnen nemen. Zoals de situatie zich nu laat aanzien zijn partijen daar zonder hulp waarschijnlijk niet toe in staat.
4.8.
De kinderen verblijven op dit moment feitelijk bij de vrouw. Nu de kinderen voorlopig aan de man worden toevertrouwd ligt de daarmee verbonden bijkomende vordering tot afgifte van de kinderen aan de man eveneens voor toewijzing gereed.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bijkomende vordering tot verbeurte van een dwangsom eveneens voor toewijzing gereedligt. Gelet op de ernst van het feit dat de vrouw zonder toestemming van de man met de kinderen is verhuisd en de man het feitelijk contact met de kinderen onthoudt, komen de gevorderde verbeurte van dwangsommen zowel voor wat betreft de hoogte per overtreding als het maximum de voorzieningenrechter passend voor.
Voorlopige kinderalimentatie
4.10.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen vaststelt van € 200,- per kind per maand, ingaande 1 november 2024. De man heeft verweer gevoerd en gesteld dat, voor zover de voorzieningenrechter een bijdrage vaststelt, deze het bedrag van € 77,- voor de drie kinderen tezamen niet te boven mag gaan.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De voorlopige hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de man. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de man vanaf het moment dat de kinderen bij hem verblijven naast de verblijfskosten ook de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voor zijn rekening zal nemen. Tegen deze achtergrond is er geen reden om een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage vast te stellen. De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot het gedeelte van de vordering die betrekking heeft op de periode 1 november 2024 tot aan de datum waarop de kinderen feitelijk bij de man zullen verblijven. De hoofdregel is dat als ingangsdatum voor onderhoudsbijdragen de datum van de uitspraak wordt gehanteerd. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die ertoe moeten leiden dat van deze hoofdregel wordt afgeweken. Dit gedeelte van de vordering wordt eveneens afgewezen.
4.12.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de in familiezaken geldende hoofdregel dat de door iedere partij gemaakte proceskosten voor eigen rekening van die partij blijven.
Beslissing
In de zaak met zaaknummer C/03/336102 / KG ZA 24-404:
5.1.
vertrouwt de minderjarige kinderen van partijen voorlopig toe aan de man;
5.2.
veroordeelt de vrouw tot de afgifte van de kinderen aan de man, binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen.
In de zaak met zaaknummer C/03/336643 / KG ZA 24-435:
5.5.
wijst de gevorderde voorzieningen af.
5.6.
bepaalt dat de door partijen gemaakte proceskosten voor eigen rekening van de partijen blijven.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.M. van Swaaij, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 8 januari 2025.