Rechtbank Midden-Nederland, voorlopige voorziening omgevingsrecht

ECLI:NL:RBMNE:2024:6497

Op 29 November 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een voorlopige voorziening procedure behandeld op het gebied van omgevingsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is UTR 24/2681 en UTR 24/6276, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBMNE:2024:6497. De plaats van zitting was Utrecht.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
UTR 24/2681 en UTR 24/6276
Datum uitspraak:
29 November 2024
Datum publicatie:
28 November 2024

Indicatie

Omgevingswet/Algemeen/Opa/Binnenplanse omgevingsactiviteit bouwwerken/Gebonden beschikking/Artikel 22:29 van het omgevingsplan; Het bouwplan voldoet aan de beoordelingsregels voor een binnenplanse bouwactiviteit bouwwerken en dus moest het college de omgevingsvergunning verlenen. De voorzieningenrechter vindt dat de lijn uit de rechtspraak onder de Wabo dat dat het college bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts moet beoordelen of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook moet beoordelen of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd, onder de Ow moet worden voortgezet. In deze zaak mag het college ervan uitgaan dat het bouwwerk wordt gebouwd met het oog op de gebruiksregels uit het bestemmingsplan dat van rechtswege onderdeel uitmaakt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Ook wordt bij het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorzien.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 24/6281 en UTR 24/6276

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 november 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2] B.V.,

[verzoeker 3] B.V.,

[verzoeker 4] B.V.,

allen uit/gevestigd in [vestigingsplaats] , gezamenlijk verzoekers

(gemachtigde: A.M. Schotte),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder

(gemachtigde: mr. E.T.E. Kemperman).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel:

HSS Torbo b.v., gevestigd in Bunnik, vergunninghouder.

Inleiding
1.1.

Vergunninghouder verkoopt, verhuurt en onderhoudt straalsystemen en impregneerpompen. Haar bedrijfspand aan de [adres] in Driebergen-Rijsenburg is op 31 december 2023 door een brand volledig verwoest. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers tegen de omgevingsvergunning die het college op 3 mei 2024 aan vergunninghouder heeft verleend voor de her/nieuwbouw van het bedrijfspand (de omgevingsvergunning).

1.2.

Verzoekers zijn eigenaar van percelen en/of panden en hebben bedrijven in de directe omgeving van het perceel. Ook van hen zijn een aantal bedrijfspanden door dezelfde brand verloren gegaan. Zij zijn het niet eens met de omgevingsvergunning en hebben hiertegen bezwaar gemaakt bij het college. Met de bestreden besluiten van24 september 2024 op de bezwaren van verzoekers is het college bij de omgevingsvergunning gebleven.

1.3.

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Omdat vergunninghouder inmiddels is begonnen met de her/nieuwbouw van het bedrijfspand, hebben verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

1.4.

Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:

? namens verzoekers [verzoeker 1] en [A] , bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers;

? de gemachtigde van het college, hij werd vergezeld door [B] en

? namens vergunninghouder: [C] , [D] en [E] .

Overwegingen

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoekers daartegen. (Voetnoot 1)

3. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college met het bestreden besluit de omgevingsvergunning terecht in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoekers. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4. Op de zitting hebben verzoekers hun beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat zij niet hebben kunnen reageren op nadere informatie die door de voorzitter van de commissie bezwaarschriften was opgevraagd ingetrokken. Daarom zal de voorzieningenrechter daarover geen oordeel geven.

Voldoet het bouwplan aan de beoordelingsregels voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit bouwwerken?

5. Voor de her/nieuwbouw van het bedrijfspand is een omgevingsvergunning nodig voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken. (Voetnoot 2) Daarvoor heeft zij bij het college een aanvraag ingediend.

6. Verzoekers voeren aan dat zich in tegenstelling tot wat in het bestreden besluit staat, zich hier wel een weigeringsgrond voordoet. Volgens verzoekers voldoet de aanvraag van vergunninghouder niet aan de in het omgevingsplan opgenomen beoordelingsregels voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit bouwwerken. (Voetnoot 3)

Milieucategorie

7. Het perceel heeft op grond van het omgevingsplan de bestemming ‘Bedrijventerrein’, met de aanduidingen ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ en ‘groothandel’. Dit betekent dat op het perceel bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 en een groothandel uit ten hoogste milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. (Voetnoot 4)

8. Verzoekers voeren aan dat de bedrijfsactiviteiten van vergunninghouder in een hogere milieucategorie vallen, dan de milieucategorie die op grond van het omgevingsplan is toegestaan. Daarom is het bouwplan volgens verzoekers in strijd is met de in het omgevingsplan gestelde regels over het gebruiken van bouwwerken. (Voetnoot 5)

9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de lijn in de rechtspraak was dat het college bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts moest beoordelen of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kon worden gebruikt, maar ook moest beoordelen of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik werd gebouwd. Dit hield in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moest worden geoordeeld als redelijkerwijs viel aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zou worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorzag. Het college moest bij de beoordeling van een aanvraag ervan uitgegaan dat het bouwwerk kan worden gebruikt op de wijze zoals omschreven is in de aanvraag, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt. (Voetnoot 6) De voorzieningenrechter vindt dat deze lijn onder de Ow moet worden voortgezet.

10. De voorzieningenrechter stelt vast dat het nieuwe bedrijfspand volgens de aanvraag en de omgevingsvergunning zal worden gebruikt voor de in- en verkoop en verhuur van straal- en aanhangwagens met opbouw en het repareren van deze straalaanhangwagens. Dit zijn machines ten behoeve van het stralen (reinigen) van oppervlaktes. Daarbij staat vermeld dat in het bedrijf voor het repareren en testen geen verbrandingsmotoren worden aangezet. Op de zitting is gebleken dat tussen partijen niet ter discussie staat dat deze bedrijfsactiviteiten binnen de op het perceel maximaal toegestane milieucategorie vallen en dus geen strijd opleveren met de in het omgevingsplan gestelde regels voor het gebruiken van bouwwerken. Dit staat ook in het deeladvies bedrijven en milieuzonering dat de Omgevingsdienst regio Utrecht (Odru) op 24 april 2024 aan het college heeft uitgebracht.

11. Verzoekers voeren echter aan dat vergunninghouder het nieuwe bedrijfspand in ieder geval mede zal gebruiken voor andere bedrijfsactiviteiten die wel in een hogere milieucategorie vallen en dat daarom redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Volgens verzoekers zal vergunninghouder in het pand straks zware gevel- en oppervlaktereinigingsmachines fabriceren en installeren, inclusief de carrosseriebouw van de aanhangwagens met opbouw en ook de compressoren voor de te monteren straalketel, aangedreven door een verbrandingsmotor. Deze werkzaamheden vallen volgens verzoekers onder milieucategorie 4.1.

12. Op de zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat in haar bedrijf niets wordt gefabriceerd, maar dat alleen sprake is van assembleren. De verschillende onderdelen van de straalaanhangwagens worden op verschillende andere plaatsen in Nederland en Duitsland gefabriceerd. Vergunninghouder brengt deze verschillende onderdelen samen tot een samengesteld eindproduct wat hij vervolgens verkoopt en verhuurt. In de bezwaarfase heeft bb-omgevingsadvies in opdracht van vergunninghouder reacties opgesteld op de bezwaren van verzoekers. In deze reacties is een omschrijving gegeven van de werkzaamheden van vergunninghouder met daarbij diverse foto’s van de bedrijfsactiviteiten van vergunninghouder.

13. Wat verzoekers aanvoeren maakt niet dat de voorzieningenrechter twijfelt aan de juistheid van de toelichting van vergunninghouder over de werkzaamheden die in het nieuwe bedrijfspand zullen gaan plaatsvinden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekers in 2021 een handhavingsverzoek hebben ingediend bij het college waaraan dezelfde argumenten ten grondslag lagen als aan deze beroepsgrond. Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek hebben diverse toezichthouders van diverse betrokken bestuursorganen controles uitgevoerd bij vergunninghouder. Tijdens deze controles zijn geen overtredingen geconstateerd.

14. Gelet op het voorgaande mag het college er naar het oordeel van de voorzieningenrechter vanuit gaan dat het bouwwerk met het oog op gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gebouwd. Mocht te zijner tijd blijken dat in het gebouw toch andere activiteiten plaatsvinden die in een hogere milieucategorie vallen, dan is dit een handhavingskwestie.

Bodem

15. Verzoekers voeren verder aan dat gelet op de meest recente activiteiten op het perceel ten onrechte geen bodemonderzoek heeft plaatsgevonden.

16. Het college mag de omgevingsvergunning voor de bouw van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie alleen verlenen als de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden of bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. (Voetnoot 7) In het ROM integraal advies van de Odru van 24 juli 2024 staat dat op het perceel een verkennend bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. Uit het rapport ‘Verkennend bodemonderzoek [adres] te Driebergen-Rijssenburg’ van [adviesbureau] van 9 juli 2024 volgt dat er geen aanleiding is tot een aanvullend bodemonderzoek of sanering. Het perceel is volgens de Odru geschikt voor de voorgenomen functie.

17. In de stukken of op de zitting hebben verzoekers hier niets tegen ingebracht. De voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de Odru.

Conclusie

18. De conclusie van het voorgaande is dat het bouwplan van vergunninghouder voldoet aan de beoordelingsregels voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit bouwwerken en dus moest het college de omgevingsvergunning verlenen. (Voetnoot 8) Dit betekent dat het college geen ruimte had voor een nadere belangenafweging. Die belangafweging heeft al plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan dat nu van rechtswege onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan. Dit betekent dat het college geen ruimte had om een verkeersplan te eisen, te toetsen of het woonklimaat door het bouwplan onaanvaardbaar zal worden belast of te beoordelen of sprake is van een privaatrechtelijke belemmering.

Wordt bij het bouwplan voorzien in voldoende parkeergelegenheid?

19. Een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd of vergroot wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. Of sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt bepaald aan de hand van de normen die zijn neergelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan. (Voetnoot 9)

20. Bij het nieuwe bedrijfspand worden op grond van de omgevingsvergunning 7 parkeerplaatsen gerealiseerd. De vraag die partijen verdeeld houdt is of met dit aantal parkeerplaatsen in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

21. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bepaling dat in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien, niet geldt voor de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijzing. (Voetnoot 10) Voor zover het bouwplan van vergunninghouder ziet op herbouw van het door de brand verwoeste bedrijfspand is de bepaling dus niet van toepassing.

22. Het bouwplan van vergunninghouder ziet naast herbouw ook op een stukje nieuwbouw. Hoewel de voetprint van het gebouw kleiner wordt ten opzichte van het pand dat door de brand is verwoest, wordt het vloeroppervlak van bedrijfspand groter. Voor deze nieuwbouw geldt de bepaling dat in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien wel. Tussen partijen is niet in geschil dat de totale vloeroppervlakte van het bedrijfspand straks 996 m2 zal zijn en de parkeernorm 2,1 per 100 m2 bruto vloeroppervlak bedraagt.

23. In de omgevingsvergunning staat dat het vloeroppervlak door de nieuwbouw met 219 m2 toeneemt. Volgens de parkeernorm zijn dan 5 parkeerplaatsen nodig en dus wordt met de 7 aan te leggen parkeerplaatsen in voldoende parkeergelegenheid voorzien. Verzoekers wijzen op het mobiliteitsadvies van 18 april 2024. Daarin staat dat in de nieuwe situatie sprake is van een toename van 340 m2. Volgens de parkeernorm zijn dan 7 parkeerplaatsen nodig. Ook in dat geval wordt bij het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorzien.

24. Verzoekers voeren nog aan dat de parkeerplaatsen praktisch onbereikbaar zijn, omdat op het pad naast het bedrijfspand waar een deel van de parkeerplaatsen zal worden gerealiseerd hooguit plaats is voor 3 gewone personenauto’s, terwijl daar 5 parkeerplaatsen zijn ingetekend. Op de zitting heeft het college toegelicht dat alle 7 aan te leggen parkeerplaatsen aan de normen voldoen die de CROW hiervoor heeft vastgesteld. Dit is door ververzoekers niet betwist. Wat verzoekers aanvoeren geeft de rechtbank geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de parkeerplaatsen praktisch onbereikbaar zijn.

25. De conclusie van het voorgaande is dat bij het bedrijfspand in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat vergunninghouder het bedrijfspand conform de omgevingsvergunning mag her/nieuwbouwen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

29 november 2024.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Omgevingswet

Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: een omgevingsplanactiviteit.

Artikel 5.18

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1.

2 Daarbij kunnen regels worden gesteld over de motivering van de beslissing tot het verlenen of weigeren.

3 Artikel 2.32, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op die regels.

Bijlage bij artikel 1.1

A. Begrippen

bouwactiviteit: activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk;

omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:

een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,

een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of

een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.

Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

Artikel 8.0a

1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.

2 Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Omgevingsplan gemeente Utrechtse Heuvelrug

Artikel 22.26

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.

Artikel 22.29, eerst lid

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:

de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van paragraaf 22.2.4;

het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en

de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:

de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of

bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Voetnoot

Voetnoot 1

Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Voetnoot 2

Dit volgt uit artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Omgevingswet (Ow) in combinatie met de begrippen zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 1.1 van de Ow en artikel 22.26 van de regels van het Omgevingsplan Utrechtse Heuvelrug (het omgevingsplan). Op grond van de artikelen 22.1 en 22.2 van de Ow bestaat het omgevingsplan uit ‘een tijdelijk deel’. Naast de voorheen vastgestelde bestemmingsplannen wordt dit tijdelijke deel o.a. gevormd door de omgevingsplanregels van rechtswege (de zogenoemde bruidsschat).

Voetnoot 3

Artikel 22.29 van de regels van het omgevingsplan.

Voetnoot 4

Artikelen 4.1.1 en 4.1.2 van de regels van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen’.

Voetnoot 5

Artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder a, van de regels van het omgevingsplan.

Voetnoot 6

De voorzieningenrechter verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4156.

Voetnoot 7

Artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder c, van de regels van het omgevingsplan.

Voetnoot 8

Artikel 8.0a, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Voetnoot 9

Artikel 5.1.1 van de regels van het Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening (het paraplubestemmingsplan).

Voetnoot 10

Artikel 5.1.1, onder a, laatste zin, van de regels van het paraplubestemmingsplan.