RECHTBANK Midden-Nederland
Zaaknummer: C/16/569892 / HA ZA 24-75
Vonnis van 27 november 2024
[eisende partij]
,
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. E.C.M. Braun,
[gedaagde]
,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl.
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 26 januari 2024, met een incidentele vordering en producties 1 t/m 7
- de conclusie van antwoord in het incident- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met productie 1- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de aanvullende producties 8 t/m 10 van [eisende partij]
- de al aangezegde productie 1 en aanvullende producties 2 en 3
- de mondelinge behandeling van 15 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Daarna is bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.
3.1.
[eisende partij] en [gedaagde] zijn ex-partners en hebben samen een minderjarige zoon. Op dit moment heeft [eisende partij] een relatie met [A] en zij staat om die reden meer in de publieke belangstelling. Op 17 augustus 2023 ontvangen zowel [eisende partij] (op haar zakelijke nummer) als [A] vanaf een onbekend nummer een pornografisch filmpje van [eisende partij] . Volgens [eisende partij] kan dit bericht alleen van [gedaagde] afkomstig zijn. Om die reden heeft [eisende partij] in oktober 2023 een verzoek ingediend voor het leggen van bewijsbeslag onder [gedaagde] . De voorzieningenrechter heeft het verlof verleend voor zover het gaat om – kort gezegd – pornografisch materiaal waarin [eisende partij] voorkomt.
3.2.
[eisende partij] heeft op 24 oktober 2023 conservatoir bewijsbeslag gelegd onder [gedaagde] op diverse (digitale) bescheiden (hierna: de beslagen bescheiden). De deurwaarder heeft integrale kopieën gemaakt van de gevonden gegevensdragers. De beslagen bescheiden zijn in gerechtelijke bewaring gegeven. De beslagen bescheiden betreffen meer dan waarvoor toestemming was verleend.
3.3.
[eisende partij] heeft vervolgens in november 2023 via een kort geding procedure om (onder meer) inzage in en afschrift verzocht van primair alle in beslag genomen persoonsgegevens van [eisende partij] , waaronder pornografisch en ander belastend materiaal. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 27 november 2023 (Voetnoot 1) de inzagevordering enkel toegewezen ten aanzien van het pornografisch materiaal. De inzage heeft plaatsgevonden op 8 januari 2024 en daarbij is vast komen te staan dat [gedaagde] pornografisch materiaal van [eisende partij] in zijn bezit had en dit materiaal vlak voor de verzending van het filmpje aan [eisende partij] en [A] naar zichzelf heeft gemaild. Dit materiaal is door de deurwaarder vervolgens verwijderd.
3.4.
In de tussentijd, daags nadat vonnis is gewezen, verschijnt op [naam] een artikel over [eisende partij] waarin staat geschreven dat zij haar kind slaat en waar [gedaagde] als bron van die informatie wordt aangevoerd. Volgens [eisende partij] blijkt uit de handelswijze van [gedaagde] de urgentie van haar in deze procedure ingestelde (incidentele) vorderingen om te voorkomen dat voor haar belastend materiaal verspreid wordt naar derden en dat [gedaagde] contact opneemt met de roddelpers.
3.5.
De onderhavige bodemprocedure vormt vrijwel een kopie van de door haar gevoerde kort gedingprocedure met dien verstande dat de vorderingen, met uitzondering van de schadevergoeding, nu enkel nog zien op belastend materiaal.
4.1.
[eisende partij] vordert in het incident:
1. inzage in en afschrift van alle in beslag genomen afbeeldingen, geluids- en videobestanden (hierna: de bestanden) waarin [eisende partij] op een voor haar belastende manier te zien of te horen is;
2. vernietiging c.q. verwijdering van de onder 1. genoemde bestanden die [gedaagde] direct of indirect in zijn bezit heeft op straffe van een dwangsom van € 25.000 per overtreding tot een maximum van € 500.000;
3. en voor de duur van dit geding een verbod tot verspreiding van de onder 1. genoemde bestanden aan derden op straffe van een dwangsom van € 50.000 per overtreding tot een maximum van € 1.000.000 en een contactverbod ten aanzien van roddelkanalen, juice channels en roddelpers (gezamenlijk hierna: de roddelpers) waarbij [gedaagde] informatie verschaft dan wel een verbod om lasterlijke, smadelijke of anderszins voor [eisende partij] negatieve informatie met hen te delen eveneens op straffe van een dwangsom van € 50.000 per overtreding tot een maximum van € 100.000.
in de hoofdzaak in conventie
4.2.
In de hoofdzaak vordert [eisende partij] wederom:
1. inzage in en afschrift van de bestanden waarin zij op een voor haar belastende wijze te zien of te horen is, vernietiging van deze bestanden, en
2. ( nu niet meer beperkt tot de duur van de procedure) een verbod tot verspreiding aan derden en een contactverbod met de roddelpers.
Daarnaast vordert [eisende partij] :
3. een schadevergoeding ter hoogte van € 42.572,53, bestaande uit € 32.572,53 aan kosten die [eisende partij] heeft moeten maken voor het leggen van het bewijsbeslag en de eerdere al uitgevoerde inzage ten aanzien van het pornografisch materiaal en € 10.000 aan immateriële schadevergoeding.
in de hoofdzaak in reconventie
4.3.
[gedaagde] vordert in reconventie een verklaring voor recht dat het bewijsbeslag onrechtmatig is gelegd, opheffing van dit zelfde beslag en een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 10.000.
Overwegingen
5
De beoordeling in conventie (incident en hoofdzaak)
5.1.
Omdat de door [eisende partij] ingestelde vorderingen en de grondslagen daarvan in het incident en de hoofdzaak nagenoeg gelijk zijn, zullen het incident en de hoofdzaak gezamenlijk worden behandeld.
Vordering tot inzage en afschrift wordt afgewezen
5.2.
Artikel 843a Rv biedt iemand die daar een rechtmatig belang bij heeft de mogelijkheid om kennis te nemen van bepaalde stukken die in het bezit zijn van een andere partij. Daarvoor moet aan vier voorwaarden zijn voldaan. In de eerste plaats moet [eisende partij] een rechtmatig belang hebben. Het moet daarnaast gaan om bepaalde stukken en die stukken moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij [eisende partij] zelf partij is. Een laatste voorwaarde is dat [gedaagde] daadwerkelijk over de gevraagde stukken beschikt of onder zijn berusting heeft. Het artikel ziet op de situatie dat de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij wel bekend is, maar dat zij niet in haar bezit heeft. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid om stukken op te vragen waarvan slechts het bestaan wordt vermoed en die wellicht steun zouden kunnen geven aan de eigen stellingen. In dat geval wordt het een fishing expedition en dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling.
5.3.
De vordering tot inzage in en afschrift van de bestanden waarin [eisende partij] op een voor haar belastende wijze is te zien is om meerdere redenen niet toewijsbaar. In de eerste plaats ziet de in deze procedure door [eisende partij] gevorderde inzage op bescheiden waarvoor geen toestemming tot beslaglegging was verleend. De voorzieningenrechter heeft in zijn beschikking van 10 oktober 2023 toestemming gegeven voor het leggen van bewijsbeslag op bestanden met daarin pornografisch materiaal van [eisende partij] . Weliswaar heeft de deurwaarder uit praktische overwegingen een kopie gemaakt van alle gegevensdragers waardoor er ook ‘bijvangst’ is, maar dat betekent niet dat daarmee het beslag automatisch is uitgebreid. Dat is overigens ook door de voorzieningenrechter al geoordeeld, zoals door [eisende partij] ook bij dagvaarding is erkend.
5.4.
Bovendien is de vordering te algemeen geformuleerd om toegewezen te kunnen worden en heeft het veel weg van een fishing expedition. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld. Volgens [eisende partij] is het onrechtmatig dat [gedaagde] over het belastende materiaal beschikt, omdat het zonder haar toestemming is opgenomen en het door [gedaagde] alleen wordt bewaard met het doel haar te chanteren. Daarnaast is het volgens [eisende partij] onrechtmatig dat [gedaagde] dit materiaal verspreidt aan derden met als doel haar goede naam te schaden. Wat precies onder de term belastend materiaal moet worden bestaan, is echter onduidelijk. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] daarover verklaard dat de vordering bewust algemeen is geformuleerd, omdat de filmpjes in het geheim zijn opgenomen en zij dus niet weet wat [gedaagde] in zijn bezit heeft, maar dat het direct duidelijk wordt om welk materiaal het gaat op het moment dat [eisende partij] het ziet. Een eventuele toewijzing van de vordering zou er dan concreet op neerkomen dat [eisende partij] volledige inzage krijgt in de beslagen bescheiden en vervolgens zelf bepaalt of zij daar op een voor haar belastende wijze in voor komt. Een dergelijke beslissing is praktisch onuitvoerbaar. Het is tenslotte aan de rechter om te bepalen welk materiaal onrechtmatig is tegenover [eisende partij] en niet aan [eisende partij] zelf.
5.5.
Het enige filmpje dat door [eisende partij] is geconcretiseerd, is een filmpje waarin te horen of zien is dat zij haar kind ‘een corrigerende tik’ geeft. Dit filmpje heeft zij gezien tijdens de eerdere inzage bij de deurwaarder. Het enkele gegeven dat [gedaagde] een dergelijk filmpje in zijn bezit heeft, is niet onrechtmatig tegenover [eisende partij] . Weliswaar heeft [eisende partij] het recht op privacy, maar dat is geen absoluut recht en een eventuele inbreuk daarop moet worden afgewogen tegen de belangen van de ander. De rechtbank is niet gebleken dat [gedaagde] dit filmpje onder derden heeft verspreid of daarmee heeft gedreigd met het enkele oogmerk om [eisende partij] te chanteren, althans haar goede naam te schaden. Het facebookbericht waarnaar [eisende partij] verwijst, levert daartoe onvoldoende bewijs op. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat dit bericht – waarin hij kort gezegd vermeldt te beschikken over materiaal waaruit blijkt hoe de vrouw echt is – dateert van jaren geleden en in dat bericht wordt niet verwezen naar het desbetreffende filmpje. Ook uit het artikel van [naam] dat is verschenen daags na de uitspraak in kort geding en waarin [eisende partij] wordt beschuldigd van het slaan van haar kind als ook de mondelinge berichtjes, die (kennelijk) de schrijver van het artikel, [B] , via whatsapp (productie 9, [eisende partij] ) aan [eisende partij] heeft gestuurd, blijkt niet dat [gedaagde] dit filmpje met [B] heeft gedeeld. Dit wordt bevestigd door [eisende partij] zelf nu zij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [B] zijn informatie uit het rapport van de Raad van Kinderbescherming zou hebben verkregen. Van enig (dreigend) onrechtmatig handelen door [gedaagde] is dan ook onvoldoende gebleken.
Vernietiging van belastend materiaal en verbod tot verspreiding
5.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat zowel de vordering tot vernietiging en verwijdering als ook het gevraagde verbod tot verspreiding van belastend materiaal evenmin toewijsbaar is. Hetgeen hiervoor in 5.4 is overwogen, geldt ook hier en dat is dat de term belastend materiaal te algemeen geformuleerd is om te kunnen worden toegewezen. Het is niet aan [eisende partij] om een eindoordeel over de eventuele onrechtmatigheid van het materiaal te geven en toewijzing van de vordering zoals deze nu is geformuleerd, zou daar wel op neerkomen.
Contactverbod met roddelpers
5.7.
Hetzelfde lot treft de vordering tot het opleggen van een verbod aan [gedaagde] om contact op te nemen met de roddelpers en daarbij informatie over [eisende partij] te verschaffen. Het gevorderde verbod is veel te algemeen geformuleerd. Het hebben van contact met de roddelpers is - net als het verstrekken van informatie aan de roddelpers - niet per definitie onrechtmatig. Het is aan [eisende partij] om voldoende te stellen waaruit blijkt dat [gedaagde] daarmee op onrechtmatige wijze inbreuk maakt of dreigt te maken op de persoonlijke levenssfeer van [eisende partij] zodat zijn daartegenover staande recht op vrijheid van meningsuiting daarvoor moet wijken. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. [eisende partij] heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde] zich schuldig maakt aan smaad en/of laster in strafrechtelijke zin, maar wil daarvan sprake zijn dan moet er sprake zijn van het doelbewust verkondigen van onjuiste informatie over [eisende partij] met als enig doel haar in haar eer en goede naam aan te tasten. Daarvan is de rechtbank tot op heden niet gebleken.
Materiële schadevergoeding
5.8.
[eisende partij] vordert schadevergoeding ter hoogte van in totaal € 28.570,15 aan kosten voor het leggen van het bewijsbeslag en € 4.002,38 aan kosten voor de inzage en zij grondt dit in zijn geheel op de artikelen 706 Rv en 6:96 lid 2 onder c BW.
5.9.
Op grond van artikel 706 Rv geldt als uitgangspunt dat de kosten van het beslag van de beslagene kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Het is aan [gedaagde] om de nietigheid, het onnodige of de onrechtmatigheid van het beslag aan te tonen. Volgens [gedaagde] is het beslag onrechtmatig gelegd voor zover het gaat om bescheiden die na 17.00 uur zijn gekopieerd of in bewaring zijn genomen, omdat de deurwaarder zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden waaronder het verlof was verleend. Hij wijst op het proces-verbaal van beslaglegging waarin staat vermeld dat de deurwaarder om 12.50 uur met de beslaglegging is begonnen en deze om 20.00 uur heeft afgerond, terwijl verlof was verleend onder de voorwaarde dat het beslag niet tussen 17.00 uur en 9.00 uur mag worden gelegd en alleen op dezelfde dag mag worden afgerond als men voor 10.00 uur met de beslaglegging is begonnen.
5.10.
Het is juist dat de deurwaarder zich ten onrechte niet heeft gehouden aan de in de beschikking genoemde tijden. In zoverre is sprake van een vormfout. De strekking van de bepaling is om de overlast die met de beslaglegging gepaard kan gaan voor de beslagene zoveel als mogelijk te beperken. Een overtreding van deze bepaling betekent niet dat de beslaglegging in zijn geheel dan wel deels (voor zover de bescheiden na 17.00 uur zijn gekopieerd) onrechtmatig is. De beslagen bescheiden vallen immers binnen hetgeen waarvoor verlof is verleend door de voorzieningenrechter. Hoogstens zou sprake kunnen zijn van het toebrengen van onrechtmatige hinder door de deurwaarder.
5.11.
Ook de stelling van [gedaagde] dat het beslag prematuur is gelegd, is daarvoor onvoldoende. Naar de rechtbank begrijpt doelt [gedaagde] hier kort gezegd op de omstandigheid dat volgens hem uit niets zou blijken dat hij pornografisch materiaal heeft gedeeld en [eisende partij] in het verzoekschrift daarover in strijd met de waarheid zou hebben verklaard. Vast staat evenwel dat onder de beslagen bescheiden door de deurwaarder pornografisch materiaal van [eisende partij] is aangetroffen. Ook staat vast dat aan [eisende partij] en haar partner [A] een pornografisch filmpje van [eisende partij] is gestuurd. Weliswaar is niet onomstotelijk komen vast te staan dat [gedaagde] de verzender is geweest van dit filmpje, maar dat is in een civiele procedure ook niet noodzakelijk. De maatstaf in een civiele procedure is of de rechter de overtuiging krijgt dat een feit met een redelijke mate van zekerheid waar is. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank sprake nu uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [gedaagde] het filmpje naar zichzelf heeft gemaild daags voordat het naar [eisende partij] en [A] is gestuurd. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit kan worden gedaan om materiaal te uploaden in de cloud, waardoor het mogelijk wordt om er vanaf verschillende apparaten toegang toe te krijgen. Er is daarnaast een screenshot overgelegd van een whatsapp-gesprek waarin [gedaagde] aan een derde vraagt om het telefoonnummer van [A] (productie 4, dagvaarding). [gedaagde] heeft op zijn beurt een schriftelijke verklaring overgelegd van een andere ex-partner van [eisende partij] waaruit blijkt dat [eisende partij] hem in het verleden (ook) pornografisch materiaal van zichzelf heeft gestuurd, maar uit die verklaring volgt dat dat materiaal destijds is gewist/verwijderd. Voor zover [gedaagde] met deze verklaring zijn stelling heeft willen onderbouwen dat hij niet degene is (of hoeft te zijn) geweest die de filmpjes heeft verstuurd, slaagt hij daarin dan ook niet.
5.12.
Het door [eisende partij] leggen van het bewijsbeslag was naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onrechtmatig noch is het onnodig gebleken gelet op het gevonden materiaal. Op grond van artikel 706 Rv heeft [eisende partij] recht op vergoeding van de beslagkosten. De gevorderde advocaatkosten zullen worden toegewezen tot maximaal het liquidatietarief, zijnde € 598,-. Het resterende deel van de gevorderde advocaatkosten dat oploopt tot een bedrag € 7.025,87 wordt afgewezen, omdat dit kosten betreft van handelingen van de advocaat waarvoor de in 237 tot 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding toekennen. Op grond van artikel 241 Rv zijn daarop de proceskostenregels exclusief van toepassing en kunnen deze kosten niet als schadevergoeding op grond van art. 6:96 lid 2 BW worden gevorderd.
5.13.
Voor wat betreft de gevorderde deurwaarderskosten geldt eveneens dat de proceskostenregels exclusief van toepassing zijn en in dat geval niet als schadevergoeding op grond van art. 6:96 lid 2 BW kunnen worden gevorderd. De hoogte van deze kosten worden op grond van art. 240 Rv begroot aan de hand van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarder. De rechtbank neemt daarbij de door [eisende partij] overgelegde verzamelfactuur (productie 7) als uitgangspunt. Op de factuur komen drie posten voor waar de rechtbank vraagtekens bij heeft. In de eerste plaats wordt de betekening van een dagvaarding in rekening gebracht. Aangezien het leggen van een bewijsbeslag een verzoekschriftprocedure betreft, ziet de rechtbank (zonder nadere uitleg, welke ontbreekt) niet in waarom deze kosten ten laste van [gedaagde] zouden kunnen worden gebracht. Dit geldt eveneens voor de posten honorarium en kantoorkosten. Dit betreffen voor zover de rechtbank kan nagaan geen kosten, die op grond van art. 240 Rv in samenhang met het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarder voor rekening van [gedaagde] komen. Deze posten zullen dan ook worden afgewezen.
5.14.
De beslagkosten worden als volgt begroot:
salaris advocaat € 598,- (1 punt x tarief II, geldend per 1 feb. ‘23)
griffierecht 314,-
explootkosten 1.500,80
slotenmaker 317,97
bewaring t/m 25 nov ’23 278,30
kosten DigiJuris 15.594,49 (€ 10.497,97 + € 1.423,26 + € 3.673,26)
totaal € 18.603,56
5.15.
De door [eisende partij] gevorderde inzagekosten worden afgewezen. Voor wat betreft de gevorderde advocaatkosten geldt dat deze niet toewijsbaar zijn, omdat dit kosten betreft waarvoor de proceskostenregels exclusief van toepassing zijn nu het gaat om handelingen van de advocaat waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding toekennen. Voor wat betreft de gevorderde kosten van DigiJuris geldt dat enige onderbouwing van het gevorderde bedrag ontbreekt.
Immateriële schadevergoeding
5.16.
[eisende partij] vordert tot slot een vergoeding van immateriële schade ter hoogte van €10.000 vanwege (het dreigen met) delen van pornografisch en ander belastend materiaal en voor het delen van informatie met [naam] .
5.17.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW bestaat recht op smartengeld vanwege het schenden van de eer of goede naam. Bij de begroting moet de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Zoals hiervoor al is opgemerkt, is voor de rechtbank met voldoende zekerheid komen vast te staan dat [gedaagde] een pornografisch filmpje van [eisende partij] via whatsapp heeft verstuurd naar zowel [eisende partij] als haar huidige partner. Het lijkt er op dat dit is gedaan enkel met het oogmerk [eisende partij] op enigerlei wijze te kwetsen. [eisende partij] is daardoor in haar eer en goede naam aangetast. De gevolgen zijn voor [eisende partij] beperkt gebleven omdat het filmpje niet verder is verspreid. Gelet op de bekendheid van haar partner, waardoor [eisende partij] ook in de mediabelangstelling staat, moet het desondanks voor haar beangstigend zijn geweest dat het filmpje mogelijk verder verspreid zou worden. Ten aanzien van de andere door [eisende partij] gestelde omstandigheden, zoals het contact met [naam] en het (dreigen met) verspreiden van ander belastend materiaal over [eisende partij] door [gedaagde] , vindt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen. Deze omstandigheden wegen daarom niet mee bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding. De rechtbank bepaalt het door [gedaagde] te vergoeden bedrag op € 500.
6
De beoordeling in reconventie
6.1.
Opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag.
6.2.
De voorzieningenrechter heeft het verlof verleend voor zover het gaat om – kort gezegd – pornografisch materiaal waarin [eisende partij] voorkomt. Het tijdens de inzage op 8 januari 2024 aangetroffen pornografische materiaal is vervolgens in bijzijn van de deurwaarder vernietigd c.q. verwijderd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat onder het beslagen materiaal zich geen pornografisch materiaal meer bevindt. Aangezien het bewijsbeslag slechts zag op het pornografisch materiaal en dit er sinds 8 januari 2024 in ieder geval niet meer is, is de rechtbank van oordeel dat voor zover er tot op heden nog steeds bewijsbeslag ligt, dit moet worden opgeheven. [eisende partij] heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij handhaving van het beslag, omdat zij inzage wenst in voor haar belastend materiaal en daarvoor zo nodig in hoger beroep gaat. Daarmee miskent zij echter dat er überhaupt geen toestemming was verleend voor het leggen van beslag op voor haar belastend materiaal. Handhaving van het bewijsbeslag levert onder deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank misbruik van recht op tegenover [gedaagde] . De rechtbank zal het beslag dan ook voor zover nodig opheffen.
6.3.
Het beslagen materiaal dat zich tot op heden bij de gerechtelijk bewaarder bevindt, dient via de gebruikelijke weg aan [gedaagde] te worden geretourneerd.
Verklaring voor recht wordt afgewezen
6.4.
De door [gedaagde] gevraagde verklaring voor recht dat het beslag onrechtmatig is, wordt afgewezen. Uit de motivering van deze vordering merkt de rechtbank op dat de verklaring ziet op het leggen van bewijsbeslag in zijn geheel. Dat het bewijsbeslag onrechtmatig is gelegd vanwege het feit dat de beslaglegging – zonder dat daarvoor verlof was gekregen – tot na 17.00 uur is doorgegaan, is niet juist. Zoals al eerder is gezegd, strekt deze bepaling tot het zoveel als mogelijk voorkomen van hinder voor de beslagene. Het betreft geen vormfout die met nietigheid wordt bedreigd en maakt het beslag evenmin onrechtmatig nu het beslagen materiaal onder het gegeven verlof valt. Het beslag is ook niet onnodig of prematuur gebleken gelet op het feit dat er (enig) pornografisch materiaal is aangetroffen en de rechtbank voldoende vindt komen vast te staan dat [gedaagde] degene is geweest die het filmpje naar [eisende partij] en haar partner heeft gestuurd.
Immateriële schadevergoeding voor [gedaagde] wordt afgewezen
6.5.
Ook [gedaagde] heeft op zijn beurt € 10.000 aan immateriële schadevergoeding gevorderd vanwege de publicatie over [gedaagde] in [tijdschrift] . Volgens [gedaagde] is zijn goede naam besmeurd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] ontkend dat de informatie over [gedaagde] waarover [tijdschrift] heeft geschreven van haar afkomstig is. Volgens [eisende partij] heeft [tijdschrift] de informatie gekregen uit de zitting in het vorige kort geding tussen partijen waarbij [tijdschrift] aanwezig was. [gedaagde] heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt. Van onrechtmatig handelen door [eisende partij] tegenover [gedaagde] kan in dat geval geen sprake zijn. De vordering tot schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
Beslissing
8.1.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten van het incident van € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
8.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisende partij] van een schadevergoeding van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 26 januari 2024 tot de dag van volledige betaling,
8.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten ter hoogte van € 18.603,56 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
8.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
8.5.
heft het op 23 oktober 2023 ten laste van [gedaagde] gelegde bewijsbeslag op,
8.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
In conventie en in reconventie
8.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onderdelen 8.1, 8.2, 8.3 en 8.5 uitvoerbaar bij voorraad,
8.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.