Op 3 December 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 71.120884.23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2024:6054. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.120884.23
Datum uitspraak: 03 december 2024.
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1975] ,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, locatie Ter Peel, HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 oktober 2023, 9 januari 2024, 20 maart 2024, 5 juni 2024, 30 augustus 2024, 7 oktober 2024, 8 oktober 2024 en 19 november 2024 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 september 2023.
De tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 januari 2024 is gewijzigd, komt de verdenking er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1
Deelname aan een criminele organisatie met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of een of meer overige personen, met het oogmerk het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet, in de periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023 te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of België.
Feit 2
(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en/of B subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod (2080 gram amfetamine en/of 351,43 gram MDMA en/of 1,88 gram cocaïne) op 1 mei 2023 te Made (gemeente Drimmelen) en/of Dussen (gemeente Altena) en/of elders in Nederland.
Feit 3
(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (41.498,1 gram MDMA en/of 9.261,8 gram amfetamine en/of 869,9 gram metamfetamine en/of 247,4 gram cocaïne) op 11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen), althans in Nederland.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Onderzoek 26Upton.
Op 19 januari 2023 is de Landelijke Eenheid van de politie het onderzoek 26Upton gestart. Aanleiding voor dit onderzoek betrof informatie van de Belgische opsporingsautoriteiten over een man die postzendingen in België had ingeleverd voor verzending naar het buitenland. De man zou kort daarvoor de grens tussen Nederland en België zijn gepasseerd. Een aantal van deze postzendingen is onderschept en bleek verdovende middelen te bevatten, verhuld in bordspellen of puzzels.
Uit Belgisch onderzoek volgde dat al eerder op dezelfde werkwijze postpakketten met verdovende middelen waren verzonden. In de periode van 14 november t/m 14 december 2022 betrof dit dertien postpakketten. Aan de hand van camerabeelden is gebleken dat deze postpakketten steeds door dezelfde man, die steeds in dezelfde auto reed, waren afgeleverd bij verschillende Belgische postpakketpunten.
Op 18 januari 2023 is deze auto na een ANPR-hit in Nederland gecontroleerd en de bestuurder bleek verdachte [medeverdachte 2] te zijn. In de auto werden tien enveloppen met diverse soorten verdovende middelen aangetroffen die geadresseerd waren aan zowel adressen in Nederland als het buitenland.
Uit chatberichten op de inbeslaggenomen telefoons van verdachte [medeverdachte 2] volgde dat hij met meerdere personen veelvuldig contact had over een stashlocatie met verdovende middelen, het ophalen van postpakketten, het ‘gooien’ van postpakketten en het ophalen van bestellingen. Na de aanhouding van verdachte op 18 januari 2023 heeft de politie verdere opsporingsmethoden ingezet.
Naar aanleiding van camerabeelden, tapgesprekken, stelselmatige observaties en een pseudokoop is het beeld ontstaan dat verdachte [medeverdachte 2] deel uitmaakte van een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met het verzenden van verdovende middelen via postpakketten naar (onder meer) het buitenland. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat op 11 juli 2023 bijna alle verdachten in onderzoek 26Upton, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn aangehouden. Verdachte [medeverdachte 1] is vooralsnog onvindbaar gebleken.
Bij de verdachten zijn op 11 juli 2023 op de zogenaamde ‘klapdag’ huiszoekingen geweest. In de woning van verdachte [verdachte] zijn daarbij onder andere diverse soorten drugs aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de rol van verdachte binnen het criminele samenwerkingsverband (hierna: CSV) bestond uit het beschikbaar stellen van haar woning als stash- en inpaklocatie en later is zijzelf ook aan de slag gegaan als inpakker. Voor feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het observatieteam heeft gezien dat verdachte [verdachte] kartonnen dozen en brievenbuspakketten heeft overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 5] , waarop hij deze pakketten voor verzending heeft ingeleverd bij een PostNL punt. De pakketten bleken verdovende middelen te bevatten en bestemd te zijn voor het buitenland. Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat de verdovende middelen in de woning van verdachte zijn aangetroffen, waaruit volgt dat het evident was dat de goederen zich binnen haar machtssfeer bevonden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1. De woning van verdachte is pas per 10 december 2022 gebruikt als inpaklocatie en zij verichtte op dat moment nog geen inpakwerkzaamheden. Deze inpakwerkzaamheden vingen aan op 28 april 2023. Om die reden moet de pleegperiode worden ingekort. Deelname aan de criminele organisatie kan uitsluitend van 28 april tot en met 11 juli 2023 bewezen worden verklaard. Voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde, heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken voor de hoeveelheden amfetamine waarvan geen NFI-rapporten zijn opgemaakt.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage (bijlage 2) dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Opbouw van het vonnis.
De rechtbank zal hierna eerst de identificaties van de aan de verdachte gekoppelde telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen bespreken. Daarna zal de rechtbank de feiten 2 en 3 bespreken. Vervolgens zal de rechtbank de verdenking ten aanzien van de criminele organisatie bespreken en daarbij overwegen welke rol verdachte en haar medeverdachten hierbij hebben gehad.
Identificatie van telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen.
In onderzoek 26Upton zijn verschillende telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen toegeschreven aan verdachte en haar medeverdachten. De eerste vraag die door de rechtbank moet worden beantwoord, is of deze verdachten inderdaad zijn te identificeren als de gebruikers van deze telefoonnummers en Signalaccounts en of de bijnamen hen betreffen.
Ten aanzien van verdachte [verdachte] .
Op basis van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank als onweersproken vast dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode gebruikmaakte van één telefoonnummer. Aan verdachte kan, op basis van de bewijsmiddelen en de door de politie opgemaakte identificaties, het telefoonnummer [telefoonnummer] worden gekoppeld. Met dit telefoonnummer had zij contact had met haar medeverdachten. Verdachtes bijnaam was ‘ [bijnaam verdachte] ’.
Ten aanzien van de medeverdachten
Voor de beoordeling van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten is (uitsluitend) de identificatie van de gebruikers van de in de bewijsbijlage genoemde accounts van belang, zodat de overige accounts die in het dossier voorkomen in dit vonnis onbesproken blijven. De in de bewijsbijlage opgenomen identificaties zijn door de rechtbank geverifieerd en de rechtbank concludeert dat de door de politie vastgestelde identificaties juist zijn.
Overwegingen
Specifieke overwegingen met betrekking tot de tenlastegelegde feiten.
Feit 2: (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 A en/of B, subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige in de bewijsbijlage opgesomde bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3: (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Op basis van de bewijsmiddelen in de bewijsbijlage kan worden vastgesteld dat verdachte op 11 juli 2023 een grote hoeveelheid verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad in haar woning. Zij wordt hierin gezien als medepleger, nu ook medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] wetenschap en beschikkingsmacht hadden over deze partij verdovende middelen.
Verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het bezit van de verdovende middelen die niet door het NFI zijn getest. In totaal gaat dat om 4.239,3 gram amfetamine. Vooropgesteld wordt dat het gebruik van een indicatieve test er op zichzelf niet aan in de weg staat om buiten redelijke twijfel te achten dat in beslag genomen voorwerpen waarvan wordt vermoed dat het drugs betreft, de stoffen bevatten die uit deze test blijken. Er dient echter voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs te zijn, voordat de conclusie kan worden getrokken dat wettig en overtuigend is bewezen dat het het verdovende middel betreft waarop de tenlastelegging betrekking heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dergelijk ondersteunend en betekenisvol bewijs in dit geval niet aanwezig. De criminele organisatie verhandelde gedurende een langere periode diverse soorten drugs, onder andere vanuit de woning van verdachte. Daar komt bij dat er tevens verschillende placebo’s zijn aangetroffen in de woning en in de verstuurde postpakketten. Uit het dossier volgt dus niet overduidelijk dat deze indicatief geteste drugs daadwerkelijk amfetamine betrof.
Feit 1: deelname aan de criminele organisatie.
Juridisch kader.
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Van ‘deelneming’ aan een organisatie kan slechts sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11b van de Opiumwet bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat de verdachte in zijn algemeenheid moet weten (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van Opiumwetmisdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat daarbij komt vast te staan dat de verdachte moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling binnen het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
De organisatie.
De rechtbank is op grond van de geselecteerde bewijsmiddelen van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de organisatie zich maandenlang op grote schaal bezighield met voornamelijk de (internationale) handel in verschillende soorten harddrugs. Het oogmerk van dit samenwerkingsverband was dan ook gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven.
De rolverdeling binnen de organisatie.
Op grond van de vele chatberichten stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] de leider van de organisatie was. Hij beheerde – onder andere – de vendorpagina [naam pagina] , waarmee hij verschillende soorten harddrugs aanbood via het darkweb. Daarnaast gaf hij aan medeverdachten instructies op welke wijze de verdovende middelen verpakt moesten worden, (tot) wanneer en op welke wijze zij moesten werken en welke bestellingen er klaargemaakt en verzonden moesten worden. Daarnaast hield hij zich bezig met de voorraad en gaf hij aan welke rollen zijn medeverdachten moesten vervullen binnen het CSV. Als de rollen herverdeeld moesten worden, werd ook dit geregeld door [medeverdachte 1] . Daarnaast legde hij sancties op als het ‘gooien’ (het afgeven van pakketten bij postpakketpunten) niet goed was gegaan.
Medeverdachte [medeverdachte 4] is – blijkens de chatberichten – binnen het CSV allereerst verantwoordelijk geweest voor het inpakken van de drugs. Na de herverdeling binnen de organisatie heeft [medeverdachte 4] een grotere en coördinerende rol gekregen. Hij werd onder andere verantwoordelijk voor het inkopen van de verschillende verdovende middelen, het inkopen van de deklading, het aansturen van zijn medeverdachten, het maken van verzendlabels en het verzorgen van speciale bestellingen.
Binnen het CSV was medeverdachte [medeverdachte 2] als uitvoerder verantwoordelijk voor het inleveren van pakketten met daarin verdovende middelen bij postpakketpunten in Nederland en België. Dit blijkt mede uit chatberichten, op zijn telefoon aangetroffen foto’s, camerabeelden en het aantreffen van de postpakketten met verdovende middelen in de auto waarin hij reed op 18 januari 2023. Daarnaast verrichte hij hand- en spandiensten voor de organisatie. Zo heeft hij de drugs naar de stashlocaties vervoerd, leverde hij drugs aan derden en heeft hij de stashlocatie bij verdachte [verdachte] geregeld. Op 26 november 2022 heeft hij de volgende berichten verstuurd: “2kg keta naald 5k. Lsd”, “voor onze broer [naam] ” en “kan deze zondag geregeld worden !?”. Hieruit volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] ook de rol van ‘regelaar’ had binnen het CSV. Voor zijn werkzaamheden kreeg hij een financiële beloning van verdachte [medeverdachte 1] .
Ook medeverdachte [medeverdachte 5] hield zich als uitvoerder bezig met het inleveren van pakketten met verdovende middelen. Dit blijkt uit de chatberichten, camerabeelden, observaties en getapte telefoongesprekken. Verder blijkt uit een telefoongesprek met medeverdachte [medeverdachte 4] dat hij in een chalet op dezelfde camping als [medeverdachte 4] was gaan wonen en dat het de bedoeling was om deze chalet als nieuwe stashlocatie van het CSV te gaan gebruiken. De woning van medeverdachte [verdachte] zou dan niet meer nodig zijn en zo zou verdachte [medeverdachte 5] minder reistijd hebben voor het inleveren van pakketten met verdovende middelen bij postpakketpunten. Op 11 juli 2023 zijn in zijn chalet ook puzzels (passend bij de werkwijze van het CSV), verdovende middelen en een ingegraven ton aangetroffen. Ook vervoerde hij drugs naar de stashlocaties en leverde hij drugs aan derden. Uit deze bevindingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de rol van [medeverdachte 5] in de loop van de tijd binnen het CSV groter werd dan slechts die van ‘gooier’ van de pakketten met verdovende middelen.
Uit de vele chatberichten, observaties en getapte telefoongesprekken is gebleken dat verdachte [verdachte] verantwoordelijk was voor het aannemen van de verdovende middelen, het doorgeven van de voorraad, het bepalen wie welk pakket inleverde en het ter beschikking stellen van haar woning als stashlocatie. Voor een periode van ongeveer 2,5 maanden heeft zij zelf ook pakketten bij haar thuis ingepakt en ook heeft zij zelf pakketten buiten haar woning afgeleverd.
Tot slot is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 3] zich bezighield met het bestellen van verdovende middelen, het inpakken daarvan en het verrichten van hand- en spandiensten. Dit deed hij in opdracht van zijn zwager [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft [medeverdachte 3] gefungeerd als tussenpersoon voor het verkrijgen van 25 kilo drugs.
Pleegperiode.
Als startdatum van het CSV wordt uitgegaan van 18 oktober 2022, zoals ten laste gelegd. Op die dag is het eerste pakket door medeverdachte [medeverdachte 2] ingeleverd bij een postpakketpunt in België. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat voor verdachte als startdatum als deelnemer aan het CSV van 28 april 2023 zou moeten worden uitgegaan, omdat zij vanaf dat moment gestart is met inpakwerkzaamheden. Uit de stukken blijkt namelijk dat haar woning in elk geval vanaf 18 oktober 2022 – tegen een maandelijkse vergoeding – als stashlocatie werd gebruikt en dat [medeverdachte 2] de pakketten met verdovende middelen bij haar woning ophaalde. De rechtbank ziet niet in waarom zij met het beschikbaar stellen van haar woning als stashlocatie geen onderdeel zou hebben uitgemaakt van het CSV. Dat de woning in elk geval vanaf 18 oktober 2022 en mogelijk zelfs voor die tijd al als stashlocatie werd gebruikt, volgt onder meer uit berichten tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Op 28 september 2022 stuurde [medeverdachte 2] onder meer naar [medeverdachte 4] : “ik zit met [verdachte] te praten”, “die is even aan het denken”, “maar die gaat het zeker”, “zeker doen” en “lekker dichtbij en deze vrouw ook waterdicht”. Op zaterdag 1 oktober 2022 is nogmaals over de stashlocatie gesproken: “ophalen voor mij makkelijk en rooie in de buurt”, “jaman maandag aanpak in made”, “doe ik maandag na werk pakket”, “en daarna”, “stasch” en “maandag avond daar eerste avond altijd beetje aanvoelen”. De rechtbank overweegt dat uit deze berichten volgt dat – nadat hierover met verdachte overleg had plaatsgevonden – de woning van verdachte vanaf 3 oktober 2022 als stashlocatie werd gebruikt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gehele ten laste gelegde periode bewezen is.
Conclusie.
Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van een samenwerkingsverband, zij het in soms wisselende verbanden, met onmiskenbaar een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en haar medeverdachten. Daarmee staat vast dat sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft gedurende de gehele ten laste gelegde periode deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van drugsdelicten.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage 2 uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat:
Feit 1
zij
op een of meer tijdstippen
in
of omstreeks
de periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023
te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen
in Nederland
en/of België
, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere)
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en
/of een of meer
overige personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
een of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en
/of
11a Opiumwet;
Feit 2
zij op
een of meer tijdstippen op of omstreeks
1 mei 2023
te Made (gemeente Drimmelen) en/of Dussen (gemeente Altena) en/of elders
in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer
anderen,
althans alleen, (telkens)
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 Opiumwet en
/of
heeft vervoerd en
/of
heeft afgeleverd,
althans op één of meer tijdstippen in elk geval op een of meer (overige) plaatsen in Nederland opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
in totaal vier postpakketten (voorzien van
(
SIN-
)
nummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en
/of
[nummer 4]) bevattende
-
ongeveer
2080 gram amfetamine
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine
en/
of
-
ongeveer
351,43 gram MDMA
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
en
/of
-
ongeveer
1,88 gram cocaïne
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
,
zijnde amfetamine en
/of
MDMA en
/of
cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(postpakketten observatie [medeverdachte 5] / [verdachte] );
Feit 3
zij op
of omstreeks
11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen)
althans in Nederland
tezamen en in vereniging met
een of meer
anderen,
althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 41.498,1 gram MDMA,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
en
/of
-
ongeveer
5044,51 gram amfetamine
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine
en
/of
-
ongeveer
869,9 gram metamfetamine
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine
en
/of
-
ongeveer
247,4 gram cocaïne
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
,
zijnde MDMA en
/of
amfetamine en
/of
metamfetamine en
/of
cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(verdovende middelen woning [verdachte] );
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft een lagere gevangenisstraf bepleit, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft geen strafblad en wenst haar leven opnieuw op te kunnen bouwen. Daarnaast dient de rechtbank rekening te houden met de beperkte rol van verdachte en haar proceshouding. Zij heeft direct openheid van zaken gegeven en neemt haar verantwoordelijkheid. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest is het meest passend. Daarnaast zou eventueel een taakstraf en/of een voorwaardelijke straf opgelegd kunnen worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende 9 maanden schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die zich voornamelijk bezighield met het verzenden van postpakketten met verdovende middelen. De postpakketten werden veelal naar het buitenland gestuurd. Bij haar werkzaamheden binnen deze organisatie heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van bijna 50 kilogram harddrugs in haar woning en het medeplegen van het naar het buitenland zenden van bijna 2,5 kilo harddrugs.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd de rechtsorde ernstig en ontoelaatbaar ondermijnt. Niet alleen de Nederlandse rechtsstaat is door het handelen van verdachte geraakt. Doordat de pakketten veelal naar het buitenland werden verstuurd, is ook de internationale rechtsorde aangetast. Hiertegen moet dan ook hard worden opgetreden. Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie, waarbij het beramen en plegen van strafbare feiten ‘business as usual’ was.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat deze steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft enkel gehandeld vanuit haar eigen financieel gewin.
De rechtbank houdt tevens rekening met het feit dat verdachte een actieve en onmisbare rol had binnen de organisatie. Verdachte heeft haar woning laten gebruiken als stash- en inpaklocatie voor de verdovende middelen. Daarnaast heeft zij gedurende een periode van 2,5 maand de drugs ook zelf ingepakt en een pakket buiten haar huis aan medeverdachte [medeverdachte 5] overgedragen, zodat dit pakket naar het buitenland kon worden verzonden.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft verklaringen afgelegd en openheid van zaken gegeven. Zij heeft hierbij medeverdachten, maar ook zeker zichzelf belast. De rechtbank vindt dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor wat zij heeft gedaan.
Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachtes rol binnen het CSV van uitvoerend en ondergeschikt niveau was binnen de organisatie. De belangrijke beslissingen werden door anderen dan verdachte genomen.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte deze feiten is gaan plegen, omdat zij daartoe is aangezet door haar toenmalige partner, kampte met een drugsverslaving en derhalve kwetsbaar was.
Hoewel de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en de ernst van de feiten naar het oordeel van de rechtbank het enkel opleggen van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank om voornoemde redenen afwijken van de strafeis van de officier van justitie en een gevangenisstraf van kortere duur aan verdachte opleggen.
De rechtbank wil verdachte een kans geven om andere keuzes in het leven te maken en weg te blijven van verdovende middelen en het criminele milieu. Vanwege de kwetsbaarheid van verdachte acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur geboden, zodat zij niet weer in de verleiding zal komen. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden.
Deze op te leggen straf is lager dan de straf door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank van oordeel is dat de ernst van de feiten met deze straf voldoende tot uitdrukking komt, waarbij ook acht is geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag.
Door de verdediging is aangegeven dat verdachte de iPhone SE (met goednummer 777987) terug wenst te krijgen. Van de overige inbeslaggenomen goederen heeft verdachte afstand gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen iPhone SE vatbaar is voor verbeurdverklaring. Uit het beslagdossier is gebleken dat met deze telefoon verschillende chatgesprekken zijn gevoerd met medeverdachten over het ophalen van verdovende middelen. Ook staan er notities in van de verschillende bestellingen en wie hoeveel krijgt uitbetaald. De rechtbank stelt vast dat met deze telefoon de feiten zijn begaan of voorbereid. Deze telefoon behoorde – ten tijde van het begaan van de feiten – aan verdachte toe. Dat het Openbaar Ministerie heeft beslist tot teruggave van de rode iPhone en laptop, maakt dat niet anders. Uit het beslagdossier is immers gebleken dat deze geen bewijs bevatten en derhalve teruggegeven mochten worden aan de eigenaar.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht
2, 10 en 11b van de Opiumwet
DE UITSPRAAK
Bewezenverklaring.
-verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
-verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11 derde, vijfde lid en 11a van de Opiumwet.
Feit 2:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid.
-verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf.
-legt op de volgende straf:
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.
-legt op de volgende bijkomende straf en maatregel:
Bijkomende straf:
Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed met het volgende nummer op de beslaglijst d.d. 07 oktober 2024: 90.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 3 december 2024.