vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.073447.23
Datum uitspraak: 03 december 2024.
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
vertrokken onbekend waarheen.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 maart 2024, 7 oktober 2024, 8 oktober 2024, 9 oktober 2024 en 19 november 2024 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 20 februari 2024 en 13 maart 2024.
De tenlastelegging is als bijlage 1aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:
Als leider deelnemen aan een criminele organisatie met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of een of meer overige personen, met het oogmerk het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet, in de periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023 te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of België.
Feit 2:
(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod (235,25 gram MDMA) in de periode van 21 maart 2023 tot en met 27 maart 2023 te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland.
Feit 3:
(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (41.498,1 gram MDMA en/of 9.261,8 gram amfetamine en/of 869,9 gram metamfetamine en/of 247,4 gram cocaïne) op 11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen), althans in Nederland.
Feit 4
(Medeplegen van) witwassen van een Mercedes-Benz AMG CLA 45 en/of een contant geldbedrag van ongeveer €10.000,- euro, in de periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023 te Etten-Leur en/of Eindhoven en/of elders in Nederland.
Feit 5
Het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en/of C van de Opiumwet gegeven verbod (1455,20 gram MDMA) op 31 juli 2020 te Breda en/of Etten-Leur, althans in Nederland.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Onderzoek 26Upton.
Op 19 januari 2023 is de Landelijke Eenheid van de politie het onderzoek 26Upton gestart. Aanleiding voor dit onderzoek betrof informatie van de Belgische opsporingsautoriteiten over een man die postzendingen in België had ingeleverd voor verzending naar het buitenland. De man zou kort daarvoor de grens tussen Nederland en België zijn gepasseerd. Een aantal van deze postzendingen is onderschept en bleek verdovende middelen te bevatten, verhuld in bordspellen of puzzels.
Uit Belgisch onderzoek volgde dat al eerder op dezelfde werkwijze postpakketten met verdovende middelen waren verzonden. In de periode van 14 november t/m 14 december 2022 betrof dit dertien postpakketten. Aan de hand van camerabeelden is gebleken dat deze postpakketten steeds door dezelfde man, die steeds in dezelfde auto reed, waren afgeleverd bij verschillende Belgische postpakketpunten.
Op 18 januari 2023 is deze auto na een ANPR-hit in Nederland gecontroleerd en de bestuurder bleek verdachte [medeverdachte 1] te zijn. In de auto werden tien enveloppen met diverse soorten verdovende middelen aangetroffen die geadresseerd waren aan zowel adressen in Nederland als het buitenland.
Uit chatberichten op de inbeslaggenomen telefoons van verdachte [medeverdachte 1] volgde dat hij met meerdere personen veelvuldig contact had over een stashlocatie met verdovende middelen, het ophalen van postpakketten, het ‘gooien’ van postpakketten en het ophalen van bestellingen. Na de aanhouding van verdachte op 18 januari 2023 heeft de politie verdere opsporingsmethoden ingezet.
Naar aanleiding van camerabeelden, tapgesprekken, stelselmatige observaties en een pseudokoop is het beeld ontstaan dat verdachte [medeverdachte 1] deel uitmaakte van een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met het verzenden van verdovende middelen via postpakketten naar (onder meer) het buitenland. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat op 11 juli 2023 bijna alle verdachten in onderzoek 26Upton, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] zijn aangehouden. Verdachte [verdachte] is vooralsnog onvindbaar gebleken.
Bij de verdachten zijn op 11 juli 2023 op de zogenaamde ‘klapdag’ huiszoekingen geweest. In de woning van verdachte [medeverdachte 5] zijn daarbij onder andere diverse soorten drugs aangetroffen.
Uit een ander strafrechtelijk onderzoek, genaamd 26Eston, is tevens de verdenking naar voren gekomen dat verdachte in juli 2020 een postpakket met drugs zou hebben verzonden vanuit een DHL punt in Breda naar Duitsland. Dit postpakket is door de Duitse douane onderschept op 2 aug 2020.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte de leider van het crimineel samenwerkingsverband (hierna: CSV) was. Dit zou overduidelijk uit de Signalberichten volgen die verdachte naar zijn medeverdachten zond. Verdachte gaf de bestellingen en adresgegevens van de kopers van verdovende middelen door en gaf aan op welke wijze en door wie de middelen moesten worden verpakt en ingeleverd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat een verbalisant op het darkweb contact heeft gelegd via Signal met een profiel (‘ [naam profiel] ’) dat wordt toegeschreven aan verdachte. De verbalisant heeft bij ‘ [naam profiel] ’ een bestelling geplaatst van 500 XTC-pillen. In het door de verbalisant ontvangen postpakket werden 500 XTC-pillen aangetroffen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de in de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] aangetroffen verdovende middelen zich evident in de machtssfeer van verdachte bevonden, omdat hij de leider van het CSV was.
Ook de witwasverdenking moet volgens de officier van justitie worden bewezenverklaard. Gezien de inkomenspositie van verdachte en de bij- en afschrijvingen op zijn bankrekeningen is de € 10.000,- die contant is betaald voor de aanschaf van de Mercedes niet verklaarbaar uit legaal inkomen. Gezien het ontbreken van voldoende inkomsten bij verdachte is het vermoeden dat voor de aanschaf van de Mercedes geld is gebruikt dat is verdiend met strafbare feiten. Een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van verdachte hiervoor ontbreekt.
Ook de uitvoer van de MDMA op 31 juli 2020 kan volgens de officier van justitie worden bewezen. Verdachte heeft het postpakket met verdovende middelen ter verzending aangeboden en dit pakket heeft het grondgebied van Nederland verlaten. Niet is gebleken van een scenario waaruit volgt dat verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van het postpakket.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat er ten aanzien van feit 1 onvoldoende bewijs is voor de ten laste gelegde periode vóór 5 november 2022. Met betrekking tot de periode van 5 november 2022 tot en met 11 juli 2023 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Ook met betrekking tot feit 2, feit 3 en feit 4 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Tot slot heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor feit 5. Verdachte wist niet dat er verdovende middelen in het postpakket zaten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage (bijlage 2) dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Opbouw vonnis.
De rechtbank zal hierna eerst de identificaties van de aan de verdachte en zijn medeverdachten gekoppelde telefoonnummers, gebruikersnamen/accounts en bijnamen bespreken. Daarna zal de rechtbank de verdenking de ten laste gelegde feiten 2, 3, 4, en 5 bespreken en vervolgens zal de rechtbank de verdenking ten aanzien van de criminele organisatie bespreken en daarbij overwegen welke rol verdachte en zijn medeverdachten hierbij hebben gehad.
Identificatie van de telefoonnummers accounts/gebruikersnamen en bijnamen.
In onderzoek 26Upton zijn verschillende telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen toegeschreven aan verdachte en zijn medeverdachten. De eerste vraag die door de rechtbank moet worden beantwoord, is of deze verdachten inderdaad zijn te identificeren als de gebruikers van deze telefoonnummers en Signalaccounts en of de bijnamen hen betreffen.
Ten aanzien van verdachte [verdachte]
Op basis van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank als onweersproken vast dat verdachte de gebruikersnaam en bijnaam ‘ [naam profiel] ’ had en met deze naam ook berichten via Signal stuurde naar zijn medeverdachten. Een andere bijnaam van verdachte was ‘ [bijnaam verdachte] ’. Ook was verdachte de beheerder van -onder meer- de vendorpagina ‘ [naam pagina] ’ op het darkweb.
Ten aanzien van de medeverdachten
Voor de beoordeling van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten is (uitsluitend) de identificatie van de gebruikers van de in de bewijsbijlage genoemde accounts van belang, zodat de overige accounts die in het dossier voorkomen in dit vonnis onbesproken blijven. De in de bewijsbijlage opgenomen identificaties zijn door de rechtbank geverifieerd en de rechtbank concludeert dat de door de politie vastgestelde identificaties juist zijn.
Specifieke overwegingen met betrekking tot de tenlastegelegde feiten.
Feit 1: leidinggeven aan de criminele organisatie.
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Van ‘deelneming’ aan een organisatie kan slechts sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11b van de Opiumwet bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat de verdachte in zijn algemeenheid moet weten (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van Opiumwetmisdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat daarbij komt vast te staan dat de verdachte moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling binnen het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
De organisatie.
De rechtbank is op grond van de geselecteerde bewijsmiddelen van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de organisatie zich maandenlang op grote schaal bezighield met criminele activiteiten met voornamelijk de (internationale) handel in verschillende soorten harddrugs. Het oogmerk van dit samenwerkingsverband was dan ook gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven.
De rolverdeling binnen de organisatie.
Gelet op de vele chatberichten stelt de rechtbank vast dat verdachte [verdachte] leider van de organisatie was. Hij beheerde – onder andere– de vendorpagina [naam pagina] , waarmee hij verschillende soorten harddrugs aanbood via het darkweb. Daarnaast gaf hij aan medeverdachten instructies over de wijze waarop de verdovende middelen verpakt moesten worden, (tot) wanneer en op welke wijze zij moesten werken en welke bestellingen er klaargemaakt en verzonden moesten worden. Daarnaast hield hij zich bezig met de voorraad en gaf hij aan welke rollen zijn medeverdachten moesten vervullen binnen het CSV. Als de rollen herverdeeld moesten worden, werd ook dit geregeld door [verdachte] . Daarnaast legde hij sancties op als het ‘gooien’ van pakketten (het afgeven van pakketten bij postpakketpunten) niet goed was gegaan.
De rechtbank wijst ter illustratie van de leidinggevende positie van verdachte [verdachte] op het volgende berichtenverkeer. Op 7 november 2022 legt [naam profiel] aan [bijnaam 1] uit hoe zakjes met speed gemaakt moeten worden: “pakvan due speed een puur”, “en maak 1 kg in zakjes van 50 g”. Op 16 november 2022 stuurt verdachte [verdachte] : “ik ben moe bro”, “heledah aansturen”, “labels maken” en “websites die langzaam laden”. Op 20 november 2022 spreekt [verdachte] over een nieuw betalingssysteem: “Bedoeling is dat we met een nieuw systeem gaan werken waarbij uitbetaling ligt aan hoeveel er gemaakt word. Pakketjes zullen gelijkmatig verdeeld worden. Zodat ik niet kan zeggen dag vrij maar dat als er weinig is dat ik niet teveel kwijtben.” Op 8 december 2022 lijkt er iets fout te zijn gegaan met een bestelling: “als coke er niet meer is”, “is er grote fout gemaakt”, “ja i ga geen nieuwe coke bestellen” en “dsn van jullie salaris af”. Daarnaast stuurt hij op 10 december 2022 berichten over een taakverdeling: “Binnekort gaan we ff lijstje maken met vaste dagen voorraadtelling. [bijnaam 2] gaat meer focussen op labels maken, boodschappen geld en puzzles bestellen, speciale bestellingen. Waardoor [bijnaam 1] meer inpakwerkzaamheden krijgt zo word werk beter verdeeld.”
Medeverdachte [medeverdachte 3] is – blijkens de chatberichten – binnen het CSV allereerst verantwoordelijk geweest voor het inpakken van de drugs. Na de herverdeling binnen de organisatie heeft [medeverdachte 3] een grotere en coördinerende rol gekregen. Hij werd onder andere verantwoordelijk voor het inkopen van de verdovende middelen, het inkopen van de deklading, het aansturen van zijn medeverdachten, het maken van verzendlabels en het verzorgen van speciale bestellingen.
Binnen het CSV was verdachte [medeverdachte 1] als uitvoerder verantwoordelijk voor het inleveren van pakketten met daarin verdovende middelen bij postpakketpunten in Nederland en België. Dit blijkt uit chatberichten, de op zijn telefoon aangetroffen foto’s, de camerabeelden en het aantreffen van de postpakketten met verdovende middelen in de auto waarin hij reed op 18 januari 2023. Daarnaast verrichtte hij hand- en spandiensten voor de organisatie. Zo heeft hij de stashlocatie bij verdachte [medeverdachte 5] geregeld en - onder andere – op 26 november 2022 de volgende berichten gestuurd: “2kg keta naald 5k. Lsd”, “voor onze broer [bijnaam 2] ” en “kan deze zondag geregeld worden !?”. Dit maakt dat verdachte ook als ‘regelaar’ fungeerde binnen het CSV. Voor zijn werkzaamheden kreeg hij een financiële beloning van verdachte [verdachte] .
Ook medeverdachte [medeverdachte 4] hield zich als uitvoerder bezig met het inleveren van pakketten met verdovende middelen. Dit blijkt uit de chatberichten, camerabeelden, observaties en getapte telefoongesprekken. Verder blijkt uit een telefoongesprek met medeverdachte [medeverdachte 3] dat hij in een chalet op dezelfde camping als [medeverdachte 3] was gaan wonen en dat het de bedoeling was om deze chalet als nieuwe stashlocatie van het CSV te gaan gebruiken. De woning van medeverdachte [medeverdachte 5] zou dan niet meer nodig zijn en zo zou verdachte [medeverdachte 4] minder reistijd hebben voor het inleveren van pakketten met verdovende middelen bij postpakketpunten. Op 11 juli 2023 zijn in zijn chalet ook puzzels (passend bij de werkwijze van het CSV), verdovende middelen en een ingegraven ton aangetroffen. Ook vervoerde hij drugs naar de stashlocaties en leverde hij drugs aan derden. Uit deze bevindingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de rol van [medeverdachte 4] in de loop van de tijd binnen het CSV groter werd dan slechts die van ‘gooier’ van de pakketten met verdovende middelen.
Uit de vele chatberichten, observaties en getapte telefoongesprekken is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 5] als uitvoerder verantwoordelijk was voor het aannemen van de verdovende middelen, het bepalen wie welk pakket inlevert en het ter beschikking stellen van haar woning als stashlocatie. Voor een periode van ongeveer 2,5 maanden heeft zij zelf ook pakketten bij haar thuis ingepakt en ook heeft zij zelf pakketten buiten haar woning afgeleverd.
Tot slot is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 2] zich als uitvoerder bezighield met het bestellen van verdovende middelen, het inpakken daarvan en het verrichten van hand- en spandiensten. Dit deed hij in opdracht van zijn zwager [verdachte] . Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte 2] gefungeerd als tussenpersoon voor het verkrijgen van 25 kilo drugs.
Pleegperiode.
Als startdatum van de samenwerking wordt uitgegaan van 18 oktober 2022, zijnde de datum waarop het eerste pakket wordt afgeleverd door medeverdachte [medeverdachte 1] . De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman. De rechtbank merkt op dat het dossier aanwijzingen bevat dat het CSV wel eerder dan op 18 oktober 2022 is ontstaan. De rechtbank wijst op berichten tussen [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] op 28 september 2022 waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] medeverdachte [medeverdachte 5] heeft benaderd om haar woning als stashlocatie te gebruiken. Zo stuurt [medeverdachte 1] naar medeverdachte [medeverdachte 3] : “ik zit met [medeverdachte 5] te praten”, “die is even aan het denken”, “maar die gaat het zeker”, “zeker doen” en “lekker dichtbij en deze vrouw ook waterdicht”. Op vrijdag 1 oktober 2022 wordt er nogmaals over de stashlocatie gesproken: “jaman maandag aanpak in made”, “doe ik maandag na werk pakket”, “en daarna”, “stasch” en “maandag avond daar eerste avond altijd beetje aanvoelen”. Deze berichten kunnen er op duiden dat de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] vanaf 3 oktober 2022 al als stashlocatie in gebruik is genomen.
Conclusie.
Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van een samenwerkingsverband, zij het in soms wisselende verbanden, met onmiskenbaar een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en zijn medeverdachten. Daarmee staat vast dat sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft gedurende de hieronder bewezenverklaarde periode als leider deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van drugsdelicten.
Feit 2: (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod.
Gelet op de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3: (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
.
Op basis van de bewijsmiddelen in de bewijsbijlage kan worden vastgesteld dat verdachte als medepleger op 11 juli 2023 een grote hoeveelheid verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad in de stashlocatie van het CSV, de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] .
Verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het bezit van de verdovende middelen die niet door het NFI zijn getest. In totaal gaat dat om 4.239,3 gram amfetamine. Vooropgesteld wordt dat het gebruik van een indicatieve test er op zichzelf niet aan in de weg staat om buiten redelijke twijfel te achten dat in beslag genomen voorwerpen waarvan wordt vermoed dat het drugs betreft, de stoffen bevatten die uit deze test blijken. Er dient echter voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs te zijn, voordat de conclusie kan worden getrokken dat wettig en overtuigend is bewezen dat het het verdovende middel betreft waarop de tenlastelegging betrekking heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dergelijk ondersteunend en betekenisvol bewijs in dit geval niet aanwezig. De criminele organisatie verstuurde gedurende een langere periode verscheidende soorten drugs, onder andere vanuit de woning van verdachte. Daar komt bij dat er tevens verschillende placebo’s zijn aangetroffen in de woning en in de verstuurde postpakketten. Uit het dossier volgt dus niet overduidelijk dat deze indicatief geteste drugs daadwerkelijk amfetamine betrof.
Feit 4: (medeplegen van) witwassen van een Mercedes-Benz AMG CLA 45 en/of een contant geldbedrag van omstreeks €10.000,- euro.
De rechtbank overweegt dat voor dit feit geen direct verband kan worden gelegd tussen de, met gedeeltelijk contant geld betaalde, Mercedes-Benz en een concreet aangeduid misdrijf.
De rechtbank zal daarom gebruikmaken van het toetsingskader uit het zes stappen-arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013. (Voetnoot 1)Volgens vaste jurisprudentie kan het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ worden bewezen, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs, waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Daarbij moeten de volgende stappen worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst ervan als enige aanvaardbare verklaring geldt.
De rechtbank zal het verwijt dat verdachte wordt gemaakt aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
Vermoeden van witwassen.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op 23 november 2022 een Mercedes Benz voor €24.000,-- heeft gekocht. Er is een bedrag van €14.000,-- overgemaakt aan de verkoper en een bedrag van €10.000,-- contant betaald. Een opname van dit bedrag is niet terug te zien op de rekeningen van verdachte. Daarnaast is uit de financiële gegevens van verdachte gebleken dat verdachte van december 2021 tot en met november 2022 geen netto loonbedrag heeft ontvangen wat dit contante geldbedrag zou kunnen verklaren. Hetzelfde geldt voor de banksaldi van verdachte. Dit contante geldbedrag is dan ook niet verklaarbaar uit legaal inkomen.
Verdachte heeft dus een grote hoeveelheid contant geld voorhanden gehad. In het reguliere handelsverkeer (alsmede in het gemiddelde huishouden) wordt zeer beperkt gebruik gemaakt van grote contante geldbedragen, vanwege de grote veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan. Dergelijke grote contante bedragen zijn wel vrij gebruikelijk in het criminele circuit. Daar komt bij dat verdachte zich bezighield met drugscriminaliteit en dit op grote schaal deed.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, zonder meer een vermoeden van witwassen.
Verklaring verdachte.
Verdachte is voortvluchtig en heeft hierdoor geen enkele verklaring afgelegd over de herkomst van het contante geldbedrag. Hij heeft dus niets ingebracht tegen het vermoeden van witwassen. De enkele opmerking dat verdachte dit geldbedrag heeft ontvangen van familieleden en hij enige tijd studiefinanciering ontving, is onvoldoende. Bij deze stand van zaken oordeelt de rechtbank, gelet op het geschetste stappenplan, dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het contante geldbedrag een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst ervan als enige aanvaardbare verklaring geldt.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dat contante geldbedrag van €10.000,-- de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat deze onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Dit geldt niet ten aanzien van de ten laste gelegde Mercedes Benz. Verdachte heeft onder meer dit crimineel geld gebruikt om die auto aan te schaffen, daarmee is dit niet witgewassen. Verdachte zal hiervan partieel worden vrijgesproken.
Verdachte zal tevens partieel worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen voor medeplegen ten aanzien van feit 4 bevat. De rechtbank kan om die reden niet vaststellen met wie verdachte dit feit tezamen en in vereniging zou hebben gepleegd.
Feit 5: het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A, subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van het vijfde ten laste gelegde feit, omdat verdachte niet zou weten wat zich in de postpakketten bevond. De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt als volgt.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte niet op de hoogte is geweest van de inhoud van het postpakket. Het feit dat de verdovende middelen zijn aangetroffen in het postpakket en dat het verdachte is geweest die dat pakket heeft ingeleverd bij het postpakketpunt, wijst in beginsel op wetenschap van de verdachte van de aanwezigheid van de verdovende middelen in dat pakket. Een alternatieve verifieerbare verklaring is niet gegeven door de verdachte. Daar komt bij dat verdachte twee jaar later een eigen criminele organisatie is gestart waarbij op precies dezelfde wijze verdovende middelen werden verkocht en verzonden.
Op basis van de bewijsmiddelen in de bewijsbijlage acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1.455,20 gram MDMA buiten Nederland heeft gebracht en zich dus schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer in de zin van de Opiumwet.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage (bijlage 2) uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat:
Feit 1
hij
op een of meer tijdstippen
in
of omstreeks
de periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023
te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen
in Nederland en
/of
België, leiding heeft gegeven en
/of
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere)
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en
/of een of meer
overige personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
een of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en
/of
11a Opiumwet (Onderzoek Upton);
Feit 2.
hij
op één of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 21 maart 2023 tot en met 26 maart 2023
te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders
in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer
anderen
, althans alleen,
opzettelijk heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en
/of
afgeleverd
en/of verstrekt
en
/of
vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer
235,25 gram MDMA,
in elk geval een of meer hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA
(telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(Onderzoek Upton; pseudokoop postpakket);
Feit 3.
hij op
of omstreeks
11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen)
althans in Nederland
, tezamen en in vereniging met
een of meer
anderen,
althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 41.498,1 gram MDMA
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
en
/of
-
ongeveer
5044,51 gram amfetamine
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine
en
/of
-
ongeveer
869,9 gram metamfetamine
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine
en
/of
-
ongeveer
247,4 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en
/of
amfetamine en
/of
metamfetamine en
/of
cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(Onderzoek Upton; verdovende middelen woning [medeverdachte 5] );
Feit 4.
hij
op één of meer tijdstippen
in
of omstreeks
de periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023
, te Etten-Leur en/of Eindhoven en/of elders
in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen
, althans schuldwitwassen,
immers heeft
/hebben
hij, verdachte
, en/of zijn mededader(s) (
van
)
een
of meer voorwerpen en/of
geldbedrag
en
, te weten:
- een Mercedes-Benz AMG CLA 45 voorzien van het kenteken K-604-PZ en/of
- een contant geldbedrag van
omstreeks
€10.000,-- euro
de werkelijke aard,
de herkomst,
de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft
verhuld
, en/of verborgen en/of verhuld:
- wie de rechthebbende(n) op bovenomschreven goed(eren) is/was en/of
- wie bovenomschreven goed(eren) voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
dit/deze goed(eren) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven goed(eren) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist,
althans redelijkerwijs moest vermoeden
dat dat
/die
voorwerp
(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
/waren
uit enig misdrijf (Onderzoek Upton; inbeslaggenomen Mercedes);
Feit 5.
hij op
een of meer tijdstippen in of omstreeks
31 juli 2020
te Breda en/of Etten-Leur, althans
in Nederland, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 Opiumwet, en
elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een postpakket (voorzien van het [track&trace]
) bevattende in totaal
ongeveer
1455,20 gram MDMA,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(Onderzoek Eston);
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft een lagere gevangenisstraf bepleit, omdat verdachte geen strafblad heeft, vader is van een dochtertje en vanwege de bepleitte (deel)vrijspraken. Daarnaast dient de rechtbank rekening te houden met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen ten aanzien van feit 5, dan is er sprake van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn. Ook daarmee dient de rechtbank dan rekening te houden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van 9 maanden leidinggegeven aan een criminele organisatie gericht op het verzenden van verdovende middelen, veelal naar het buitenland. Verdachte heeft zich daarnaast driemaal schuldig gemaakt aan ernstige overtredingen van de Opiumwet. Het ging hierbij om de internationale handel in, het verkopen van, en het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van €10.000,--.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd de rechtsorde ernstig en ontoelaatbaar ondermijnt. Niet enkel de Nederlandse rechtsstaat is door het handelen van verdachte geraakt. Doordat de pakketten veelal naar het buitenland werden verstuurd, is ook de internationale rechtsorde aangetast. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden. Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie, waarbij het beramen en plegen van strafbare feiten ‘business as usual’ was.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat deze steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden en andere goederen wordt verhuld. Door de vermenging hiervan met legale goederen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft uitsluitend gehandeld uit eigen financieel gewin.
De rechtbank zal de leidinggevende positie van verdachte binnen de criminele organisatie sterk laten meewegen in de strafmaat. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte steeds buiten beeld van politie en justitie gebleven, omdat hij de uitvoerende werkzaamheden met de grootste risico’s overliet aan andere, lager op de ladder van de organisatie staande personen.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Hij is sinds november 2023 voortvluchtig en is niet op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak verschenen.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Gelet op de aard en ernst van de feiten ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dit met het oog op vergelding en speciale preventie: het voorkomen van het plegen van nieuwe strafbare feiten door verdachte. Daarnaast wil de rechtbank met deze straf anderen ontmoedigen soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal dezelfde gevangenisstraf opleggen als door de officier van justitie gevorderd, hoewel de rechtbank verdachte met betrekking tot een aantal feiten partieel vrijspreekt. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten deze strafoplegging rechtvaardigt.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Overschrijding van de redelijke termijn
Ten aanzien van het tijdsverloop ten aanzien van feit 5 overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft, volgens de uitleg die de Hoge Raad aan de redelijke termijn heeft gegeven, als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de termijn is aangevangen, behoudens bijzondere omstandigheden die maken dat van deze termijn in redelijkheid kan worden afgeweken. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de strafvervolging tegen verdachte een aanvang heeft genomen op 20 februari 2024. Dit betreft de dag van de dagvaarding. De rechtbank stelt vast dat de termijn van twee jaren daarmee niet is overschreden.