Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2024:6065

Op 3 December 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 71.061971.23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2024:6065. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
71.061971.23
Datum uitspraak:
3 December 2024
Datum publicatie:
2 December 2024

Indicatie

Op 19 januari 2023 is de Landelijke Eenheid van de politie het onderzoek 26Upton gestart. Aanleiding voor dit onderzoek betrof informatie van de Belgische opsporingsautoriteiten over een man die postzendingen in België had ingeleverd voor verzending naar het buitenland. De man zou kort daarvoor de grens tussen Nederland en België zijn gepasseerd. Een aantal van deze postzendingen is onderschept en bleek verdovende middelen te bevatten, verhuld in bordspellen of puzzels. Naar aanleiding van camerabeelden, tapgesprekken, stelselmatige observaties en een pseudokoop is het beeld ontstaan dat sprake was van een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met het verzenden van verdovende middelen via postpakketten naar (onder meer) het buitenland. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat op

11 juli 2023 bijna alle verdachten in onderzoek 26Upton zijn aangehouden. Eén verdachte is vooralsnog onvindbaar gebleken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch

Strafrecht

Parketnummer: 71.061971.23

Datum uitspraak: 03 december 2024.

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,

wonende te [adres] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 april 2024, 7 oktober 2024, 8 oktober 2024 en 19 november 2024 (sluiting).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 maart 2024 en 05 september 2024.

De tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 07 oktober 2024 is gewijzigd, komt de verdenking er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:

Feit 1:

Deelname aan een criminele organisatie met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of een of meer overige personen, met het oogmerk het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet, in de periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023 te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of België.

Feit 2

(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (21,25 gram MDMA), op 11 juli 2023 te Etten-Leur, althans in Nederland.

Feit 3

(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (41.498,1 gram MDMA en/of 9.261,8 gram amfetamine en/of 869,9 gram metamfetamine en/of 247,4 gram cocaïne) op 11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen), althans in Nederland.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Onderzoek 26Upton.

Op 19 januari 2023 is de Landelijke Eenheid van de politie het onderzoek 26Upton gestart. Aanleiding voor dit onderzoek betrof informatie van de Belgische opsporingsautoriteiten over een man die postzendingen in België had ingeleverd voor verzending naar het buitenland. De man zou kort daarvoor de grens tussen Nederland en België zijn gepasseerd. Een aantal van deze postzendingen is onderschept en bleek verdovende middelen te bevatten, verhuld in bordspellen of puzzels.

Uit Belgisch onderzoek volgde dat al eerder op dezelfde werkwijze postpakketten met verdovende middelen waren verzonden. In de periode van 14 november t/m 14 december 2022 betrof dit dertien postpakketten. Aan de hand van camerabeelden is gebleken dat deze postpakketten steeds door dezelfde man, die steeds in dezelfde auto reed, waren afgeleverd bij verschillende Belgische postpakketpunten.

Op 18 januari 2023 is deze auto na een ANPR-hit in Nederland gecontroleerd en de bestuurder bleek verdachte [medeverdachte 2] te zijn. In de auto werden tien enveloppen met diverse soorten verdovende middelen aangetroffen die geadresseerd waren aan zowel adressen in Nederland als het buitenland.

Uit chatberichten op de inbeslaggenomen telefoons van verdachte [medeverdachte 2] volgde dat hij met meerdere personen veelvuldig contact had over een stashlocatie met verdovende middelen, het ophalen van postpakketten, het ‘gooien’ van postpakketten en het ophalen van bestellingen. Na de aanhouding van verdachte op 18 januari 2023 heeft de politie verdere opsporingsmethoden ingezet.

Naar aanleiding van camerabeelden, tapgesprekken, stelselmatige observaties en een pseudokoop is het beeld ontstaan dat verdachte [medeverdachte 2] deel uitmaakte van een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met het verzenden van verdovende middelen via postpakketten naar (onder meer) het buitenland. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat op 11 juli 2023 bijna alle verdachten in onderzoek 26Upton, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 5] zijn aangehouden. Verdachte [medeverdachte 1] is vooralsnog onvindbaar gebleken.

Bij de verdachten zijn op 11 juli 2023 op de zogenaamde ‘klapdag’ huiszoekingen geweest. In de woning van verdachte [medeverdachte 5] zijn daarbij onder andere diverse soorten drugs aangetroffen.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2. De rol van verdachte [verdachte] binnen het crimineel samenwerkingsverband (hierna: CSV) was volgens de officier van justitie die van inpakker en daarmee dus van uitvoerder. Daarnaast moet de gehele ten laste gelegde periode worden bewezen verklaard voor feit 1. Alhoewel de rol van verdachte [verdachte] na 10 december 2022 minder inzichtelijk is, blijkt uit de bewijsmiddelen dat hij tot aan de actiedag van 11 juli 2023 betrokken is geweest bij het CSV. Het opzettelijk aanwezig hebben van de MDMA, zoals onder feit 2 is ten laste gelegd, volgt volgens de officier van justitie uit het feit dat deze voorraad in een voorraadkast in de keuken bij verdachte is aangetroffen. Na onderzoek bleken de pillen MDMA te bevatten. Ten aanzien van het derde ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak, omdat verdachtes rol bij deze verdenking onvoldoende duidelijk is om te spreken van beschikkingsmacht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft het onder feit 1 ten laste gelegde, is de raadsvrouw van mening dat er sprake is van een korte(re) periode dan is ten laste gelegd. Verdachte zou zich na 10 december 2022 niet meer actief hebben deelgenomen aan de criminele organisatie, en moet voor dit deel dan ook partieel worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw integrale vrijspraak bepleit. Verdachte had geen wetenschap, betrokkenheid en beschikkingsmacht bij de in de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] aangetroffen verdovende middelen.

Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage (bijlage 2) dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Opbouw vonnis.

De rechtbank zal hierna eerst de identificaties van de aan de verdachte en zijn medeverdachten gekoppelde telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen bespreken. Daarna zal de rechtbank bespreken waarvoor verdachte wordt vrijgesproken en vervolgens feit 2 bespreken. Tenslotte zal de rechtbank de verdenking ten aanzien van de criminele organisatie bespreken en daarbij overwegen welke rol verdachte en zijn medeverdachten hierbij hebben gehad.

Identificatie van de telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen.

In onderzoek 26Upton zijn verschillende telefoonnummers, gebruikersnamen en bijnamen toegeschreven aan verdachte en zijn medeverdachten. De eerste vraag die door de rechtbank moet worden beantwoord, is of deze verdachten inderdaad zijn te identificeren als de gebruikers van deze telefoonnummers en Signalaccounts en of de bijnamen hen betreffen.

Ten aanzien van verdachte [verdachte]

Op basis van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat één telefoonnummer ( [telefoonnummer] ) aan verdachte kan worden gekoppeld. Met dit telefoonnummer had verdachte contact met zijn medeverdachten met de bijnaam ‘ [alias verdachte] ’.

Ten aanzien van de medeverdachten

Voor de beoordeling van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten is (uitsluitend) de identificatie van de gebruikers van de in de bewijsbijlage genoemde accounts van belang, zodat de overige accounts die in het dossier voorkomen in dit vonnis onbesproken blijven. De in de bewijsbijlage opgenomen identificaties zijn door de rechtbank geverifieerd en de rechtbank concludeert dat de door de politie vastgestelde identificaties juist zijn.

Overwegingen

Specifieke bewijsoverwegingen met betrekking tot de tenlastegelegde feiten.

Feit 3 (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt als volgt.

Juridisch kader.

Voor de vraag of verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2, onder C, van de Opiumwet, is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Het is echter wel nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die verdovende middelen zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden en niet is vereist dat de verdovende middelen zijn eigendom waren.

Wist verdachte dat de drugs aanwezig waren?

In tegenstelling tot de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een grote hoeveelheid verdovende middelen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] . De rechtbank stelt op basis van meerdere berichten vast dat verdachte ervan op de hoogte was dat de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] de stashlocatie van het CSV was. Hierover is namelijk gecommuniceerd nadat verdachte een partij “snoep” zocht. De rechtbank wijst in dit verband op de volgende berichten: “Ik heb die snoep nosig”, “Nu zeg hij kan je halen” en “In Made”.

Kon verdachte beschikken over de drugs?

Vervolgens rijst de vraag of verdachte ook de beschikkingsmacht had over de verdovende middelen. Met de officier van justitie en de verdediging, beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte op enig moment in of bij de stashlocatie is geweest. Evenmin volgt uit het dossier dat hij daar pakketten heeft opgehaald of dat hij op een andere manier zeggenschap had over de verdovende middelen. Alleen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] konden bepalen wie, welk pakket mee kreeg. Verdachte kan ook niet worden aangemerkt als de feitelijke gebruiker van de woning. Dat verdachte op de hoogte was van de stashlocatie en deel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie, maakt dat niet anders. Ook dat uit het dossier is gebleken dat verdachte 25 kilo “snoep” heeft besteld bij de organisatie, maakt dat niet anders. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat hij hierover wel de beschikkingsmacht heeft gehad. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.

Feit 2: (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen. Ter terechtzitting van 7 oktober 2024 heeft verdachte bekend dat hij deze pillen opzettelijk aanwezig heeft gehad.

Verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat op grond waarvan bewezen kan worden dat verdachte dit feit samen met iemand anders of meerdere anderen gepleegd heeft.

Feit 1: deelname aan de criminele organisatie.
Juridisch kader.

Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Van ‘deelneming’ aan een organisatie kan slechts sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11b van de Opiumwet bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat de verdachte in zijn algemeenheid moet weten (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van Opiumwetmisdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat daarbij komt vast te staan dat de verdachte moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling binnen het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.

De organisatie.

De rechtbank is op grond van de geselecteerde bewijsmiddelen van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de organisatie zich maandenlang op grote schaal bezighield met voornamelijk de (internationale) handel in verschillende soorten harddrugs. Het oogmerk van dit samenwerkingsverband was dan ook gericht op het plegen Opiumwetmisdrijven.

De rolverdeling binnen de organisatie.

Op grond van de vele chatberichten stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] leider van de organisatie was. Hij was beheerder van – in onder andere – de vendorpagina [naam pagina] , waarmee hij verschillende soorten harddrugs aanbood via het darkweb. Daarnaast gaf hij aan medeverdachten instructies over de wijze waarop de verdovende middelen verpakt moesten worden, (tot) wanneer en op welke wijze zij moesten werken en welke bestellingen er klaargemaakt en verzonden moesten worden. Daarnaast hield hij zich bezig met de voorraad en gaf hij aan welke rollen zijn medeverdachten moesten vervullen binnen het CSV. Als de rollen herverdeeld moesten worden, werd ook dit geregeld door [medeverdachte 1] . Daarnaast legde hij sancties op als het ‘gooien’ (het afgeven van pakketten bij postpakketpunten) niet goed was gegaan.

Medeverdachte [medeverdachte 3] is – blijkens de chatberichten – binnen het CSV allereerst verantwoordelijk geweest voor het inpakken van de drugs. Na de herverdeling binnen de organisatie heeft [medeverdachte 3] een grotere en coördinerende rol gekregen. Hij werd onder andere verantwoordelijk voor het inkopen van de verdovende middelen, het inkopen van de deklading, het aansturen van zijn medeverdachten, het maken van verzendlabels en het verzorgen van speciale bestellingen.

Binnen het CSV was medeverdachte [medeverdachte 2] als uitvoerder verantwoordelijk voor het inleveren van pakketten met daarin verdovende middelen bij postpakketpunten in Nederland en België. Dit blijkt uit chatberichten, de op zijn telefoon aangetroffen foto’s, de camerabeelden en het aantreffen van de postpakketten in de auto op 18 januari 2023. Daarnaast verrichtte hij hand- en spandiensten voor de organisatie. Zo heeft hij de stashlocatie bij medeverdachte [medeverdachte 5] geregeld en – onder andere – op 26 november 2022 het volgende gestuurd: “2kg keta naald 5k. Lsd”, “voor onze broer [alias] ” en “kan deze zondag geregeld worden !?”. Dit maakt dat [medeverdachte 2] ook als ‘regelaar’ fungeerde binnen het CSV. Voor zijn werkzaamheden kreeg hij een financiële beloning van verdachte [medeverdachte 1] .

Ook medeverdachte [medeverdachte 4] hield zich als uitvoerder bezig met het inleveren van pakketten met verdovende middelen. Dit blijkt uit de chatberichten, camerabeelden, observaties en getapte telefoongesprekken. Verder blijkt uit een telefoongesprek met medeverdachte [medeverdachte 3] dat hij in een chalet op dezelfde camping als [medeverdachte 3] was gaan wonen en dat het de bedoeling was om deze chalet als nieuwe stashlocatie van het CSV te gaan gebruiken. De woning van medeverdachte [medeverdachte 5] zou dan niet meer nodig zijn en zo zou verdachte [medeverdachte 4] minder reistijd hebben voor het inleveren van pakketten met verdovende middelen bij postpakketpunten. Op 11 juli 2023 zijn in zijn chalet ook puzzels (passend bij de werkwijze van het CSV), verdovende middelen en een ingegraven ton aangetroffen. Ook vervoerde hij drugs naar de stashlocaties en leverde hij drugs aan derden. Uit deze bevindingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de rol van [medeverdachte 4] in de loop van de tijd binnen het CSV groter werd dan slechts die van ‘gooier’ van de pakketten met verdovende middelen.

Uit de vele chatberichten, observaties en getapte telefoongesprekken is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 5] als uitvoerder verantwoordelijk was voor het aannemen van de verdovende middelen, het bepalen wie welk pakket inleverde en het ter beschikking stellen van haar woning als stashlocatie. Voor een periode van ongeveer 2,5 maanden heeft zij zelf ook pakketten bij haar thuis ingepakt en ook heeft zij zelf pakketten buiten haar woning afgeleverd.

Tot slot is gebleken dat verdachte [verdachte] zich als uitvoerder bezighield met het bestellen van verdovende middelen, het inpakken daarvan en het verrichten van hand- en spandiensten. Dit deed hij in opdracht van zijn zwager [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft verdachte [verdachte] gefungeerd als tussenpersoon voor het verkrijgen van 25 kilo drugs.

Pleegperiode.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte [verdachte] vanaf 7 november 2022 als deelnemer van het CSV aan te merken is. Dit is de datum waarop de eerste Signal-gesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte plaatsvinden over het maken van zakjes speed.

De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar standpunt dat verdachte na 10 december 2022 geen actief lid meer was van het CSV. De rechtbank merkt hierover het volgende op. Gebleken is dat verdachte tot aan het einde van de ten laste gelegde periode deelnam aan een groepsapp met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Binnen deze groepsapp werd veelvuldig gesproken over (de handel in) verdovende middelen. Daarnaast heeft verdachte vanaf 26 juni 2023 verschillende gesprekken gevoerd over het regelen van “snoep”. Verdachte fungeerde binnen deze gesprekken als tussenpersoon en besprak met verschillende personen de kwaliteit, hoeveelheden en prijzen van het “snoep”. De rechtbank wijst in dit kader onder andere op de volgende berichten: “ik heb die snoep nosig”, “laat me weten waaneer zie snoep binnen is jaa”, “Want die pillen zijn tooo”, “Toppp kwaliteit” en “als ik nu 1000 stuk koop Bro kost mij gwn 60 cent ofzo”. Dat dit enkel grootspraak zou zijn, zoals namens verdachte naar voren is gebracht, vindt de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe en acht bewezen dat verdachte [verdachte] van 7 november 2022 tot en met 11 juli 2023 lid is geweest van het CSV.

Conclusie.

Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van een samenwerkingsverband, zij het in soms wisselende verbanden, met onmiskenbaar een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en zijn medeverdachten. Daarmee staat vast dat sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.

De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft gedurende de periode van 7 november 2022 tot en met 11 juli 2023 deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van drugsdelicten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage (2) uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat:

Feit 1

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 november 2022 tot en met 11 juli 2023 te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of België , heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en /of een of meer overige personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en /of 11a Opiumwet;

Feit 2

hij op of omstreeks 11 juli 2023 te Etten-Leur, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21,25 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I , dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet ;

Feit 3

hij op of omstreeks 11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen) althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad

- ongeveer 41.498,1 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of

- ongeveer 9.261,8 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of

- ongeveer 869,9 gram metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en/of

- ongeveer 247,4 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (verdovende middelen woning [medeverdachte 5] );

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals die in het over verdachte uitgebrachte psychologisch onderzoek staan omschreven.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw van verdachte heeft een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit. De rechtbank dient volgens haar bij de strafoplegging rekening te houden met de kleine rol die verdachte heeft gehad binnen het CSV. Daarnaast heeft verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn leven op de rit weten te krijgen. Tot slot dient de rechtbank rekening te houden met de gezondheidstoestand van verdachte.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft bijna 9 maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich hoofdzakelijk bezighield met het verzenden van postpakketten met verdovende middelen, veelal naar het buitenland. Daarnaast heeft verdachte meer dan 20 gram harddrugs in zijn woning aanwezig gehad.

Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd de rechtsorde ernstig en ontoelaatbaar ondermijnt. Niet alleen de Nederlandse rechtsstaat is door het handelen van verdachte geraakt. Doordat de pakketten veelal naar het buitenland werden verstuurd, is ook de internationale rechtsorde aangetast. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden. Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie, waarbij het beramen en plegen van strafbare feiten ‘business as usual’ was.

Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat deze steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft uitsluitend gehandeld uit eigen financieel gewin.

De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.

De rechtbank houdt – in strafmatigende zin – rekening met de relatief beperkte rol van verdachte binnen de criminele organisatie. Verdachte fungeerde vooral op uitvoerend en ondergeschikt niveau en had geen stem bij het nemen van belangrijke beslissingen binnen de organisatie.

Bij de straftoemeting houdt de rechtbank verder in belangrijke mate rekening met de nog jonge leeftijd van verdachte, het gegeven dat hij sinds zijn schorsing niet meer met justitie in aanraking is gekomen en zijn leven op de rit wil krijgen en daar al hard mee aan de slag is gegaan. De rechtbank wil verdachte een kans geven om andere keuzes in het leven te maken. Daarom zal de rechtbank verdachte nu geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer opleggen, maar een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de maximale taakstraf. Het is aan verdachte om deze kans te pakken.

Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de voorwaarden worden verbonden die door Fivoor zijn geadviseerd. Deze voorwaarden zullen in het dictum van dit vonnis nader worden omschreven. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op voor de duur van 240 uren.

De straf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de door haar op te leggen straf de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking brengt, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Beslag.

Geldbedrag.

Met betrekking tot het in beslag genomen geldbedrag van €6.950,-- overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerp is verkregen uit de baten van het strafbare feit. Het geldbedrag is aangetroffen in de jaszak van verdachte. Verdachte heeft hierover in eerste instantie geen verklaring afgelegd. De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven dat de oma van verdachte het geld heeft opgenomen. Hiertoe is een aantal bankafschriften van [naam] overgelegd. Uit deze bankafschriften maakt de rechtbank op dat er op 17 maart 2023 en 20 maart 2023 een bedrag van €10.000,-- is opgenomen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat een contant geldbedrag aan verdachte is overhandigd. Daarnaast komt het opgenomen bedrag niet overeen met het aangetroffen bedrag in de jaszak van verdachte.

Daarbij komt dat verdachte bijna 9 maanden lang heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het overtreden van de Opiumwet. Het is algemeen bekend dat het plegen van Opiumwetmisdrijven vaak veel geld oplevert. Daarnaast heeft verdachte in die 9 maanden geen baan gehad. Ook andere (legale) inkomsten ontbraken. Dit betekent dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van €6.950,-- verkregen is uit de baten van het strafbare feit. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

Inbeslaggenomen telefoons.

Ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoons overweegt de rechtbank het volgende. De officier van justitie heeft verzocht de twee in beslag genomen telefoons (met goednummers 777790 en 777791) verbeurd te verklaren, omdat deze telefoons gebruikt zouden zijn voor het plegen van de strafbare feiten. Het voorwerp met goednummer 777798 zou teruggegeven mogen worden aan verdachte, aldus de officier van justitie. De raadsvrouw heeft verzocht de telefoon(s) die niet gebruikt zijn tijdens het plegen van strafbare feiten, terug te geven aan verdachte.

Uit het dossier is gebleken dat verdachte met de Apple iPhone 14 Pro Max (in beslag genomen onder EL012.08.03.002 met omschrijving “telefoon Apple iPhone zwart hoesje”) heeft gecommuniceerd met zijn medeverdachten over strafbare feiten. Dit voorwerp is op de beslaglijst opgenomen onder goednummer 777798 (nummer 8). De rechtbank zal deze telefoon daarom niet teruggeven aan verdachte. De rechtbank is van oordeel dat deze telefoon vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat het strafbare feit is begaan met deze telefoon en deze telefoon op dat moment aan verdachte toebehoorde.

Uit het dossier blijkt tevens dat de overige in beslag genomen telefoons geen bewijs bevatten en door de politie zijn bestempeld als: “mag retour eigenaar”. Deze telefoons zijn in beslag genomen onder EL012.07.01.003 (goednummer 777791) en EL012.07.01.004 (goednummer 777792). De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat deze telefoons zijn gebruikt voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank gelast om die reden teruggave aan verdachte.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht

2, 10 en 11b van de Opiumwet

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Vrijspraak

-spreekt verdachte vrij van hetgeen feit 3 aan hem is ten laste gelegd.

Bewezenverklaring.

-verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

-verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.

Kwalificatie.

Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

Feit 1:

Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11 derde, vijfde lid en 11a van de Opiumwet.

Feit 2:

Het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid.

-verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Straf.

legt op de volgende straf:

Een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 2 jaren.

Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

-stelt als bijzondere voorwaarden:

? meldplicht bij de reclassering

Dat veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

? ambulante behandeling

dat veroordeelde zich ambulant laat behandelen door Fivoor Ambulant Breda, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door reclassering.

De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dit nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

Een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

Beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.

Teruggave van de inbeslaggenomen goederen met de volgende nummers op de beslaglijst d.d. 07 oktober 2024: 12 en 13.

Legt op de volgende bijkomende straf en maatregel:

Bijkomende straf:

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen met de volgende nummers op de beslaglijst d.d. 07 oktober 2024: 2 en 8.

Voorlopige hechtenis.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden. De voorlopige hechtenis is geschorst per 18 juli 2023.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,

mr. W. Heijninck en mr. C.M. Zandbergen, leden,

in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,

en is uitgesproken op 3 december 2024.

Bijlage 1: de tenlastelegging.

1

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023 te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of een of meer overige personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;

(Artikel art 11b lid 1 Opiumwet)

2

hij op of omstreeks 11 juli 2023 te Etten-Leur, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21,25 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

(Artikel art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)

3

hij op of omstreeks 11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen) althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad

- ongeveer 41.498,1 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende

MDMA en/of

- ongeveer 9.261,8 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of

- ongeveer 869,9 gram metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en/of

- ongeveer 247,4 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,

zijnde MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als

bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (verdovende middelen woning [medeverdachte 5] );

(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C

Opiumwet)