De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 augustus 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 december 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Helmond, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
- [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of
-die [slachtoffer] naar een rustige en/of afgelegen plek te slepen en/of
-die [slachtoffer] met kracht tegen de grond aan te drukken en/of duwen en/of gedrukt en/of geduwd te houden, waardoor die [slachtoffer] niet weg kon gaan en/of
-meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] met kracht met een gebalde vuist en/of vlakke hand op/tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of
-met kracht de mond en neus van die [slachtoffer] (met een hand) af te sluiten en/of af te dekken en/of
-de broek van die [slachtoffer] met kracht uit te trekken en/of naar beneden te trekken en/of
-de benen van die [slachtoffer] met kracht uit elkaar te duwen en/of spreiden en/of geduwd en/of gespreid te houden,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten:
-het duwen en/of brengen en/of (heen en weer) bewegen van de penis en/of vingers van verdachte en/of van zijn mededaders in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
-het duwen en/of brengen en/of (heen en weer) bewegen van de penis en/of vingers van verdachte en/of van zijn mededaders in de anus van die [slachtoffer] en/of
-het kussen van de borsten van die [slachtoffer] ;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Helmond, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
- [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of
-die [slachtoffer] naar een rustige en/of afgelegen plek te slepen en/of
-die [slachtoffer] met kracht tegen de grond aan te drukken en/of duwen en/of gedrukt en/of geduwd te houden, waardoor die [slachtoffer] niet weg kon gaan en/of
-meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] met kracht met een gebalde vuist en/of vlakke hand op/tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of
-met kracht de mond en neus van die [slachtoffer] (met een hand) af te sluiten en/of af te dekken en/of
-de broek van die [slachtoffer] met kracht uit te trekken en/of naar beneden te trekken en/of
-de benen van die [slachtoffer] met kracht uit elkaar te duwen en/of spreiden en/of geduwd en/of gespreid te houden,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
-het kussen en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] .
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van verkrachting.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Het dossier biedt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting/ontucht. Ook voor medeplegen bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt.
Het oordeel van de rechtbank.
Het juridisch kader.
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Ter beantwoording van de vraag of tot een bewezenverklaring kan worden gekomen moet de rechter onder meer beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het vermeende slachtoffer. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Bij het bespreken van het feit zal de rechtbank eerst ingaan op de verklaringen van de aangeefster en in hoeverre de rechtbank die betrouwbaar acht. Pas als is vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster voldoende betrouwbaar is en deze daarmee voor het bewijs kan worden gebruikt, zal het steunbewijs worden besproken.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster.
Verbalisanten kregen in de vroege ochtend van 16 december 2023, even na 4 uur, een melding over een huilend meisje op het gras in het Geukerspark te Helmond, dat aangaf verkracht te zijn door drie mannen. Verbalisanten troffen aangeefster aldaar aan, haar kaak en neus waren behoorlijk opgezwollen, haar broek hing op haar knieën, haar geslachtsdeel was onbedekt.
Tweeënhalf uur daarna werd met aangeefster een informatief gesprek gevoerd. Zij heeft toen verteld wat haar was overkomen.
De volgende ochtend, op 17 december heeft aangeefster aangifte gedaan van verkrachting en seksueel misbruik. Opnieuw heeft zij (nader) verteld wat er die betreffende nacht in het park was gebeurd.
Drie maanden later, op 19 maart 2024 werd aangeefster aanvullend verhoord.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster niet consistent zijn en in de loop van de tijd steeds minder gedetailleerd worden. Waar zij in het eerste, informatieve gesprek vertelde door alle drie de jongens vaginaal te zijn verkracht, ook anaal te zijn verkracht en op een later moment door twee jongens nogmaals te zijn verkracht gaf zij in het laatste verhoor aan dat zij door slechts één man vaginaal en anaal was verkracht en dat het niet klopte dat zij daarna nogmaals was verkracht.
Op grond van de verschillende verklaringen die aangeefster heeft afgelegd in combinatie met de rest van het dossier concludeert de rechtbank dat haar geheugen mankementen vertoont. In haar laatste verhoor verklaart aangeefster ook zelf dat zij een stuk van het verhaal mist. Dit is voor de rechtbank aanleiding om met name uit te gaan van de eerste verklaringen die door aangeefster kort na de betreffende nacht zijn afgelegd, het informatieve gesprek, de aangifte en daarnaast van haar uitlatingen tegen de verbalisanten die haar in het park aantroffen.
De grote lijn in die verklaringen is dat aangeefster door drie mannen is verkracht, waarbij geweld jegens haar is gebruikt en dat zij daarna nogmaals is verkracht. De rechtbank acht deze verklaringen betrouwbaar gelet op onder meer de wijze waarop aangeefster door verbalisanten in het Geukerspark werd aangetroffen, haar zichtbare letsel, het feit dat zich op haar lichaam en kleding biologische sporen met DNA-matches van vijf verschillende mannen bevonden, waarvan deels in de vagina en de anus en de verklaringen van de verdachten waaruit afgeleid kan worden dat seksueel contact heeft plaatsgevonden.
Dat aangeefster na het verstrijken van de tijd steeds minder wist te verklaren over hetgeen haar is overkomen en eerdere verklaringen deels heeft ingetrokken doet aan de betrouwbaarheid van haar eerste verklaringen niet af.
Met betrekking tot de vraag of de voornoemde - betrouwbaar geachte - verklaringen van aangeefster in voldoende mate te worden ondersteund door andere bewijsmiddelen (het zogeheten steunbewijs) geldt het navolgende.
Bewijsmiddelen
.
(Voetnoot 1)
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn - omwille van de leesbaarheid van het vonnis - uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. De bewezenverklaring volgt - tenzij hieronder toegelicht - genoegzaam uit de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen.
Feitenvaststelling.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat alle verdachten in het onderzoek, namelijk [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) zich in de nacht van 16 december 2023 in of in de directe nabijheid van het Burgemeester Geukerspark te Helmond bevonden.
Aangeefster [slachtoffer] zat die nacht in dit park op een bankje. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] troffen aangeefster daar aan en zijn op dit bankje ieder aan een zijde van haar gaan zitten. Ten minste één van deze twee verdachten werd vervolgens handtastelijk en probeerde haar (borsten) te kussen. Aangeefster wilde dit niet en werd, toen zij probeerde op te staan, door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] vastgepakt en naar een grasveld gesleurd in ditzelfde Burgemeester Geukerspark. Kort daarna sloot een derde persoon uit de groep aan: [medeverdachte 1] .
Aangeefster werd vervolgens door deze drie mannen tegen de grond gedrukt en in haar gezicht geslagen. Haar mond werd met een hand afgesloten, haar armen en benen werden vastgehouden, haar broek werd naar beneden getrokken en zij werd door alle drie de mannen vaginaal verkracht. Vervolgens is zij door meerdere van deze mannen anaal verkracht. Aangeefster heeft zich verzet en heeft daarbij onder meer de mannen aan hun haar getrokken.
Een aantal verdachten is vervolgens op één of meerdere momenten daarna en in verschillende samenstellingen opnieuw naar aangeefster toegegaan, waarbij opnieuw seksueel contact heeft plaatsgevonden. Onder deze personen bevonden zich in ieder geval [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . [verdachte] heeft daarbij in ieder geval de borst van aangeefster betast en [medeverdachte 2] heeft seksuele handelingen verricht waarbij hij heeft geëjaculeerd. Op enig moment is de tas van aangeefster omgekeerd. Haar persoonlijke eigendommen lagen over de grond verspreid. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de telefoon van aangeefster weggenomen.
Nadere bewijsoverwegingen.
Geweldstoepassing en dwang.
De rechtbank stelt vast dat er met name in het begin, in de aanloopfase naar en tijdens de eerste verkrachtingen door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] , fors geweld is gebruikt om aangeefster te dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen.
Aangeefster is, zoals zij zelf ook verklaart, daarna (deels) het bewustzijn verloren. Dit kan zijn veroorzaakt door de alcohol, het geweld of een combinatie daarvan. De conclusie van de rechtbank is dat aangeefster op meerdere momenten, in ten minste twee fases is verkracht. Dit volgt uit de verklaring van aangeefster zelf ten tijde van het informatief gesprek, de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] die bij seksueel contact in een latere instantie betrokken waren en de verklaring van [getuige] ( [getuige] ) als getuige, die heeft verklaard dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] (weer) naar aangeefster zijn (terug)gegaan. De rechtbank leidt daaruit af dat de verkrachting in meerdere fases heeft plaatsgevonden.
De rechtbank kan niet vaststellen of er na de verkrachting in eerste instantie ook nog (veel) geweld is gebruikt om aangeefster te kunnen betasten en penetreren. De rechtbank acht het voorstelbaar dat aangeefster na de verkrachting en het toegepaste geweld in eerste instantie murw was en de dwang die op haar is uitgeoefend niet meer bewust heeft meegekregen en/of hierdoor niet bij machte was zich actief te verzetten tegen de opvolgende plegers, zoals zij eerder wel deed. Omdat aangeefster zelf niet over geweldstoepassing in een tweede of daaropvolgende instantie verklaart, laat de rechtbank in het midden of er door alle verdachten geweld is toepast. Voor zover dat niet het geval is geweest kan immers geconcludeerd worden dat de opvolgende plegers hun gang met aangeefster konden gaan als gevolg van het eerder door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] gepleegde geweld en was derhalve ook in die gevallen sprake van dwang.
Betrokkenheid verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.Daarnaast moet sprake zijn van opzet, eventueel in voorwaardelijke zin, op het strafbare feit en op de samenwerking.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kunnen medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] als dader worden beschouwd van het medeplegen van het verkrachten van aangeefster, door in vereniging, door geweld, aangeefster te dwingen handelingen te ondergaan die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam en is daarna een aantal verdachten, in wisselende samenstellingen naar aangeefster toe gegaan en is zij door hen op verschillende wijzen seksueel benaderd
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte jegens aangeefster geweld heeft gepleegd en/of haar lichaam seksueel is binnengedrongen. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanwijzingen. Voor de vraag of desondanks ten aanzien van de verkrachting van aangeefster van een samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken, dient de rechtbank als voormeld na te gaan wat de rol is geweest van verdachte bij de door de medeverdachten gepleegde verkrachting.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Nadat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] aangeefster hebben verkracht, en weer teruggelopen zijn naar de groep, is [verdachte] op enig moment samen met [medeverdachte 1] naar aangeefster toe gegaan.
Uit de resultaten van het DNA-onderzoek en met inachtneming van de overige inhoud van het dossier concludeert de rechtbank dat verdachte donor is van een deel van het DNA-materiaal (epitheel of speeksel) dat is aangetroffen op de linkerborst en aan de binnenkant van de rechterhand van aangeefster. Het verweer dat dit daar terecht is gekomen als gevolg van secundaire overdracht wordt verworpen. De rechtbank acht drie maal een secundaire overdracht van het DNA-materiaal van verdachte door een van zijn medeverdachten onwaarschijnlijk, te meer omdat er van geen van de andere verdachten DNA is aangetroffen op de borst van aangeefster terwijl dit, in het geval van secundaire overdracht, wel te verwachten zou zijn. Bovendien heeft verdachte, geconfronteerd met de (belastende) verklaringen van zijn medeverdachten en de forensische bevindingen, geen verklaring willen of kunnen geven en een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat verdachte de borst van aangeefster heeft aangeraakt en/of gekust en aldus betrokken is geweest bij het seksueel bejegenen van aangeefster. Echter, de rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen van verkrachting vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten ontbreekt. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bewijsbare bijdrage van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen van verkrachting, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde medeplegen van verkrachting dient te worden vrijgesproken.
Wel heeft verdachte misbruik gemaakt van de omstandigheid dat aangeefster - na de gewelddadige verkrachting door de medeverdachten - weerloos was en zich niet dan wel onvoldoende kon verweren. Door het onder deze omstandigheden aanraken en/of kussen van de borst van aangeefster heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van aanranding van aangeefster.
Voor het overige worden de verweren weerlegd door de bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen daarover hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(subsidiair)
op 16 december 2023 te Helmond, tezamen en in vereniging met anderen,
door geweld, te weten:
- [slachtoffer] met kracht vast te pakken en
-die [slachtoffer] naar een rustige en afgelegen plek te slepen en
-die [slachtoffer] met kracht tegen de grond aan te drukken en gedrukt te houden, waardoor die [slachtoffer] niet weg kon gaan en
-meermalen die [slachtoffer] met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en
-met kracht de mond en neus van die [slachtoffer] met een hand af te sluiten en
-de broek van die [slachtoffer] met kracht naar beneden te trekken en
-de benen van die [slachtoffer] met kracht uit elkaar te duwen en gespreid te houden,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten:
-het kussen en/of betasten van de borst van die [slachtoffer] .
De oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het primair ten laste gelegde tot een jeugddetentie van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, aangevuld met een meldplicht en de verplichting aanwijzingen van de jeugdreclassering op te volgen en daarnaast te bepalen dat bij het toezicht op alcoholgebruik gebruik kan worden gemaakt van urinecontroles. Voorts heeft de officier van justitie verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich - in verband met de bepleite integrale vrijspraak - niet uitgelaten over de strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum voor jeugdigen en de straffen die voor soortgelijke feiten aan een minderjarige worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van het gepleegde strafbare feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht. Verdachte was destijds bijna 17 jaar oud. Het slachtoffer, een 33-jarige dakloze en kwetsbare vrouw, zat ’s nachts alleen in het park. Twee medeverdachten hebben haar benaderd, ingesloten, onder haar armen gepakt en mee naar een grasveld gesleept. Zij is vervolgens tegen de grond gedrukt en geslagen, haar mond werd dichtgedrukt zodat zij niet om hulp kon schreeuwen en vervolgens is zij op brute wijze meerdere malen en in meerdere rondes verkracht door de medeverdachten, zowel vaginaal als anaal. Verdachte heeft op enig moment de borst van het slachtoffer aangeraakt of gezoend.
Verdachte heeft door zo te handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
Hij heeft misbruik gemaakt van de omstandigheid dat het slachtoffer - na de gewelddadige verkrachting door de medeverdachten - weerloos was en zich niet dan wel onvoldoende kon verweren tegen het betasten van haar borst door verdachte. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Wat betreft de persoon van verdachte, heeft de rechtbank gekeken naar de rapportages die over hem zijn opgemaakt en hetgeen daarover ter terechtzitting is opgemerkt. Verdachte is psychologisch onderzocht door dr. S. Lemmens, onder supervisie van drs. J.A.E.M. van den Bosch. Zij heeft van dit onderzoek op 21 oktober 2024 rapport uitgebracht. In dit rapport wordt beschreven dat er in het onderzoek bij verdachte geen psychische stoornis is vastgesteld. Hij wordt niet als cognitief beperkt beoordeeld door zijn voogd of begeleiding in de justitiële jeugdinrichting. Non-verbaal scoort hij op een licht verstandelijk beperkt niveau waaraan om diverse redenen geen significante conclusies kunnen worden verbonden. Deze kenmerken waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Omdat het verband tussen het persoonlijkheidsbeeld en het ten laste gelegde niet onderzocht is kunnen worden, kan er geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekenbaarheid. Ook kan er geen advies worden gegeven omtrent een vorm van begeleiding of behandeling die het eventuele recidivegevaar kunnen beperken omdat een risicotaxatie niet volledig uitgevoerd is kunnen worden. Een eventuele straf zou opgelegd kunnen worden in de vorm van een (deels voorwaardelijke) detentie.
Ook de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 15 november 2024 een rapport uitgebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat de houding van verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, zorgwekkend is. De Raad vindt het dan ook passend dat er begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt ingezet voor de maximale duur van twee jaar. Als onderdeel van dit begeleidingstraject, acht zij ITB-CRIEM passend. Gezien de leeftijd van verdachte is volwassenenreclassering overwogen, maar de Raad acht jeugdreclassering meer passend omdat verdachte iemand nodig heeft die naast hem staat, hem aan de hand neemt en praktische en pedagogische zaken kan regelen waarbij er outreachend te werk kan worden gegaan. De Raad ziet onvoldoende aanleiding voor een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel en onvoldoende mogelijkheden voor een GBM. Alles overwegende, adviseert de Raad een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden en deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De strafoplegging.
Omdat verdachte ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. Binnen het jeugdstrafrecht wordt bij het bepalen van de straf veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij het strafrecht voor volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Doorgaans wordt bij een aanranding, zoals in deze strafzaak aan de orde is, een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie als uitgangspunt genomen. Bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en met de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. De rechtbank houdt vervolgens in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, zoals het feit dat zij kort daarvoor was verkracht door een aantal medeverdachten, hetgeen voor verdachte - gezien haar letsel en de wijze waarop zij erbij lag - kenbaar was, de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer, meerdere daders en de bedreigende en vernederende setting. Verdachte heeft van de situatie gebruik gemaakt en het slachtoffer betast en/of gekust op haar borst.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat een jeugddetentie passend is.
De rechtbank heeft evenwel ook oog voor de jeugdige leeftijd en achtergrond van verdachte. Ook heeft het gebrek aan toezicht op en begeleiding van verdachte, die als alleenstaande minderjarige vreemdeling in Nederland verblijft, mogelijk een rol gespeeld bij de totstandkoming van de delicten.
De rechtbank zal aan verdachte een jeugddetentie van vier maanden opleggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het medeplegen van verkrachting en aldus tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank ziet derhalve geen ruimte om daarnaast nog een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden, zoals jeugdreclassering, op te leggen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie refereert zich wat betreft de hoogte van de materiele schadevergoeding aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid, in dat verband een redelijk en billijk bedrag te bepalen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Wat betreft de vordering tot vergoeding van immaterieel geleden schade heeft de benadeelde partij zonder meer recht op toekenning van een hoog schadebedrag. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de hoogte daarvan.
De officier van justitie heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de hoofdelijkheid te bepalen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft, in verband met de bepleite integrale vrijspraak, zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de zaak van verdachte.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij (met name) betrekking heeft. Het is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht, onder meer nu hiervoor geen bewijstukken aanwezig zijn in het dossier. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering in de onderhavige zaak een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
DE UITSPRAAK
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende misdrijf oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee
of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
- veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. H.M. Hettinga en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 13 januari 2025.