De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van verkrachting.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Het bewijs voor het medeplegen van verkrachting ontbreekt. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkel aantreffen van een spermaspoor dat matcht met het DNA-profiel van verdachte onder de gegeven omstandigheden onvoldoende is om vast te stellen dat verdachte aangeefster heeft verkracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Het juridisch kader.
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Ter beantwoording van de vraag of tot een bewezenverklaring kan worden gekomen moet de rechter onder meer beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het vermeende slachtoffer. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Bij het bespreken van het feit zal de rechtbank eerst ingaan op de verklaringen van de aangeefster en in hoeverre de rechtbank die betrouwbaar acht. Pas als is vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster voldoende betrouwbaar is en deze daarmee voor het bewijs kan worden gebruikt, zal het steunbewijs worden besproken.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster.
Verbalisanten kregen in de vroege ochtend van 16 december 2023, even na 4 uur, een melding over een huilend meisje op het gras in het Geukerspark te Helmond, dat aangaf verkracht te zijn door drie mannen. Verbalisanten troffen aangeefster aldaar aan, haar kaak en neus waren behoorlijk opgezwollen, haar broek hing op haar knieën en haar geslachtsdeel was onbedekt.
Tweeënhalf uur daarna werd met aangeefster een informatief gesprek gevoerd. Zij heeft toen verteld wat haar was overkomen.
De volgende ochtend, op 17 december heeft aangeefster aangifte gedaan van verkrachting en seksueel misbruik. Opnieuw heeft zij (nader) verteld wat er die betreffende nacht in het park was gebeurd.
Drie maanden later, op 19 maart 2024 werd aangeefster aanvullend verhoord.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster niet consistent zijn en in de loop van de tijd steeds minder gedetailleerd worden. Waar zij in het eerste, informatieve gesprek vertelde door alle drie de jongens vaginaal te zijn verkracht, ook anaal te zijn verkracht en op een later moment door twee jongens nogmaals te zijn verkracht gaf zij in het laatste verhoor aan dat zij door slechts één man vaginaal en anaal was verkracht en dat het niet klopte dat zij daarna nogmaals was verkracht.
Op grond van de verschillende verklaringen die aangeefster heeft afgelegd in combinatie met de rest van het dossier concludeert de rechtbank dat haar geheugen mankementen vertoont. In haar laatste verhoor verklaart aangeefster ook zelf dat zij een stuk van het verhaal mist. Dit is voor de rechtbank aanleiding om met name uit te gaan van de eerste verklaringen die door aangeefster kort na de betreffende nacht zijn afgelegd, het informatieve gesprek, de aangifte en daarnaast van haar uitlatingen tegen de verbalisanten die haar in het park aantroffen.
De grote lijn in die verklaringen is dat aangeefster door drie mannen is verkracht, waarbij geweld jegens haar is gebruikt en dat zij daarna nogmaals is verkracht. De rechtbank acht deze verklaringen betrouwbaar gelet op onder meer de wijze waarop aangeefster door verbalisanten in het Geukerspark werd aangetroffen, haar zichtbare letsel, het feit dat zich op haar lichaam en kleding biologische sporen met DNA-matches van vijf verschillende mannen bevonden, waarvan deels in de vagina en de anus en de verklaringen van de verdachten waaruit afgeleid kan worden dat seksueel contact heeft plaatsgevonden.
Dat aangeefster na het verstrijken van de tijd steeds minder wist te verklaren over hetgeen haar is overkomen en eerdere verklaringen deels heeft ingetrokken doet aan de betrouwbaarheid van haar eerste verklaringen niet af.
Met betrekking tot de vraag of de voornoemde - betrouwbaar geachte - verklaringen van aangeefster in voldoende mate te worden ondersteund door andere bewijsmiddelen (het zogeheten steunbewijs) geldt het navolgende.
Bewijsmiddelen. (Voetnoot 1)
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn - omwille van de leesbaarheid van het vonnis - uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. De bewezenverklaring volgt - tenzij hieronder toegelicht - genoegzaam uit de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen.
Feitenvaststelling.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat alle verdachten in het onderzoek, namelijk [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) zich in de nacht van 16 december 2023 in of in de directe nabijheid van het Burgemeester Geukerspark te Helmond bevonden.
Aangeefster [slachtoffer] zat die nacht in dit park op een bankje. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] troffen aangeefster daar aan en zijn op dit bankje ieder aan een zijde van haar gaan zitten. Ten minste één van deze twee verdachten werd vervolgens handtastelijk en probeerde haar (borsten) te kussen. Aangeefster wilde dit niet en werd, toen zij probeerde op te staan, door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] vastgepakt en naar een grasveld gesleurd in ditzelfde Burgemeester Geukerspark. Kort daarna sloot een derde persoon uit de groep aan: [medeverdachte 1] .
Aangeefster werd vervolgens door deze drie mannen tegen de grond gedrukt en in haar gezicht geslagen. Haar mond werd met een hand afgesloten, haar armen en benen werden vastgehouden, haar broek werd naar beneden getrokken en zij werd door alle drie de mannen vaginaal verkracht. Vervolgens is zij door meerdere van deze mannen anaal verkracht. Aangeefster heeft zich verzet en heeft daarbij onder meer de mannen aan hun haar getrokken.
Een aantal verdachten is vervolgens op één of meerdere momenten daarna en in verschillende samenstellingen opnieuw naar aangeefster toegegaan, waarbij opnieuw seksueel contact heeft plaatsgevonden. Onder deze personen bevonden zich in ieder geval [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . [medeverdachte 2] heeft daarbij in ieder geval de borst van aangeefster betast en [verdachte] heeft seksuele handelingen verricht waarbij hij heeft geëjaculeerd. Op enig moment is de tas van aangeefster omgekeerd. Haar persoonlijke eigendommen lagen over de grond verspreid. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de telefoon van aangeefster weggenomen.
Nadere bewijsoverwegingen.
Geweldstoepassing en dwang.
De rechtbank stelt vast dat er met name in het begin, in de aanloopfase naar en tijdens de eerste verkrachtingen door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] , fors geweld is gebruikt om aangeefster te dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen.
Aangeefster is, zoals zij zelf ook verklaart, daarna (deels) het bewustzijn verloren. Dit kan zijn veroorzaakt door de alcohol, het geweld of een combinatie daarvan. De conclusie van de rechtbank is dat aangeefster op meerdere momenten, in ten minste twee fases is verkracht. Dit volgt uit de verklaring van aangeefster zelf ten tijde van het informatief gesprek, de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 3] die bij seksueel contact in een latere instantie betrokken waren en de verklaring van [getuige] ( [getuige] ) als getuige, die heeft verklaard dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] (weer) naar aangeefster zijn (terug)gegaan. De rechtbank leidt daaruit af dat de verkrachting in meerdere fases heeft plaatsgevonden.
De rechtbank kan niet vaststellen of er na de verkrachting in eerste instantie ook nog (veel) geweld is gebruikt om aangeefster te kunnen betasten en penetreren. De rechtbank acht het voorstelbaar dat aangeefster na de verkrachting en het toegepaste geweld in eerste instantie murw was en de dwang die op haar is uitgeoefend niet meer bewust heeft meegekregen en/of hierdoor niet bij machte was zich actief te verzetten tegen de opvolgende plegers, zoals zij eerder wel deed. Omdat aangeefster zelf niet over geweldstoepassing in een tweede of daaropvolgende instantie verklaart, laat de rechtbank in het midden of er door alle verdachten geweld is toepast. Voor zover dat niet het geval is geweest kan immers geconcludeerd worden dat de opvolgende plegers hun gang met aangeefster konden gaan als gevolg van het eerder door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] gepleegde geweld en was derhalve ook in die gevallen sprake van dwang.
Betrokkenheid verdachte (medeplegen).
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.Daarnaast moet sprake zijn van opzet, eventueel in voorwaardelijke zin, op het strafbare feit en op de samenwerking.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kunnen medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] als dader worden beschouwd van het medeplegen van het verkrachten van aangeefster, door in vereniging, door geweld, te dwingen handelingen te ondergaan die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte jegens aangeefster geweld heeft gepleegd en/of haar lichaam seksueel is binnengedrongen. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanwijzingen. Voor de vraag of desondanks van een samenwerking tussen verdachte en eerdergenoemde medeverdachten kan worden gesproken, dient de rechtbank aan de hand van het bovenstaande beoordelingskader na te gaan wat de rol is geweest van verdachte bij de door de medeverdachten gepleegde verkrachting.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Vaststaat dat aangeefster die nacht op meerdere momenten door verdachte en zijn medeverdachten tegen haar wil seksueel is benaderd, in wisselende samenstellingen.
Nadat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] haar hebben verkracht, en weer teruggelopen zijn naar de groep, heeft [medeverdachte 1] op enig moment verdachte uitgenodigd mee te gaan naar aangeefster. Bij aangeefster aangekomen ziet verdachte dat zij heel dronken is. Ook ziet hij dat haar broek naar beneden is gezakt, waaruit hij concludeert “dat er al iets was geweest”. Ook de opgezwollen kaak en neus van aangeefster moeten voor verdachte zichtbaar zijn geweest. Dit letsel is kort na het feit door de politie geconstateerd, en is toegebracht voordat verdachte bij aangeefster aankomt.
[medeverdachte 1] geeft aan dat zij haar toch gaan proberen. Verdachte ziet dat [medeverdachte 1] seks heeft met aangeefster. Verdachte raakt seksueel opgewonden.
Uit de resultaten van het DNA-onderzoek, met inachtneming van de rest van het dossier, concludeert de rechtbank dat verdachte de donor is van aangetroffen celmateriaal (sperma) op een stukje gras uit de omgeving waar aangeefster is aangetroffen. Ook concludeert de rechtbank, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van een deel van het celmateriaal (sperma) op de binnenkant van de rechterhand van het aangeefster, op de binnenzijde onderaan het voorpand van het shirt van aangeefster, en op de binnenzijde voorzijde ter hoogte van de linkerheup van de broek van aangeefster.
Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte, nadat hij opgewonden is geraakt, op enig moment seksuele handelingen heeft verricht en als gevolg daarvan ejaculeert op of in de directe nabijheid van aangeefster. Verder volgt uit de resultaten van het DNA-onderzoek naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte verdergaand fysiek contact met aangeefster heeft gehad dan het geven van een hand en het vriendschappelijk een arm om haar heen slaan, zoals verdachte zelf heeft verklaard. Deze verklaring van verdachte is pas tot stand gekomen nadat hij met een deel van de resultaten van het DNA-onderzoek is geconfronteerd, en is alleen al om die reden minder betrouwbaar. Bovendien wordt hiermee niet de aanwezigheid van het celmateriaal op de binnenzijde van het shirt en de broek verklaard. Met deze laatste bevindingen geconfronteerd heeft verdachte hiervoor ook geen verklaring kunnen of willen geven. De rechtbank concludeert aldus uit de resultaten van het DNA-onderzoek dat verdachte aangeefster op enig moment in fysieke zin seksueel heeft benaderd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten en daarnaast de (volle) opzet van verdachte op zowel de verkrachting als op de samenwerking is komen vast te staan. De rechtbank heeft hierbij met name gelet op de situatie waarin verdachte aangeefster aantrof, waarin voor hem duidelijk moest zijn dat zij op dat moment al tegen haar wil seks heeft gehad met een aantal van zijn medeverdachten. Desondanks distantieert verdachte zich niet van de situatie. Als [medeverdachte 1] vervolgens seks met haar heeft raakt verdachte opgewonden en ejaculeert op of in de directe nabijheid van aangeefster en heeft haar daarbij op enig moment ook fysiek seksueel benaderd. Hiermee sluit hij als het ware aan bij de eerdere gedragingen van zijn medeverdachten. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het medeplegen van een groepsverkrachting.
Voor het overige worden de verweren weerlegd door de bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen daarover hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 16 december 2023 te Helmond, tezamen en in vereniging met anderen,
door geweld, te weten:
- [slachtoffer] met kracht vast te pakken en
- die [slachtoffer] naar een rustige en afgelegen plek te slepen en
- die [slachtoffer] met kracht tegen de grond aan te drukken en gedrukt te houden, waardoor die [slachtoffer] niet weg kon gaan en
- meermalen die [slachtoffer] met kracht tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en
- - met kracht de mond en neus van die [slachtoffer] met een hand af te sluiten en
- de broek van die [slachtoffer] met kracht naar beneden te trekken en
- de benen van die [slachtoffer] met kracht uit elkaar te duwen en gespreid te houden,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten:
- het duwen en/of heen en weer bewegen van de penis van verdachte en/of van zijn mededaders in de vagina van die [slachtoffer] en
- het duwen en/of heen en weer bewegen van de penis van verdachte en/of van zijn mededaders in de anus van die [slachtoffer] en/of
- het kussen van de borsten van die [slachtoffer] .
De oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, aangevuld met een meldplicht en de verplichting aanwijzingen van de jeugdreclassering op te volgen en daarnaast te bepalen dat bij het toezicht op alcoholgebruik gebruik kan worden gemaakt van urinecontroles. Voorts heeft de officier van justitie verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich - in het geval van een bewezenverklaring - op het standpunt gesteld dat er geen ruimte is om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel groter is dan de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum voor jeugdigen en de straffen die voor soortgelijke feiten aan een minderjarige worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van het gepleegde strafbare feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groepsverkrachting. Verdachte was destijds bijna 18 jaar oud. Het slachtoffer, een 33-jarige dakloze en kwetsbare vrouw, zat ’s nachts alleen in het park. Twee medeverdachten hebben haar benaderd, ingesloten, onder haar armen gepakt en mee naar een grasveld gesleept. Zij is vervolgens tegen de grond gedrukt en geslagen, haar mond werd dichtgedrukt zodat zij niet om hulp kon schreeuwen en vervolgens is zij op brute wijze meerdere malen en in meerdere rondes verkracht door verdachte en/of zijn mededaders, zowel vaginaal als anaal.
Verdachte heeft door zo te handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De verkrachting heeft een grote impact op het leven van het slachtoffer gehad en heeft dat nu nog steeds, zo is ter terechtzitting gebleken uit de woorden van de officier van justitie en haar raadsman.
Het behoeft daarnaast geen betoog dat een dergelijke verkrachting - in de nacht, in een openbaar park - gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen in de samenleving en in het bijzonder gevoelens van onveiligheid bij vrouwen.
Verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en zich enkel bekommerd om de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Wat betreft de persoon van verdachte, heeft de rechtbank gekeken naar de rapportages die over hem zijn opgemaakt en hetgeen daarover ter terechtzitting is opgemerkt. Verdachte is psychologisch onderzocht door drs. M. Kaper-Janssen Steenberg. Zij heeft van dit onderzoek op 1 november 2024 rapport uitgebracht. In dit rapport wordt beschreven dat het psychologisch onderzoek beperkt is geweest. Uit het onderzoek komt een beeld naar voren van een jongen die geen verstandelijke beperking heeft, maar wel kenmerken van posttraumatische stress. Er zijn geen signalen van een (andere) stoornis. Er is geen zicht gekomen op een eventuele doorwerking op het ten laste gelegde, derhalve kan er geen advies worden gegeven over de mate van toerekenbaarheid. De kans op herhaling is, gezien de combinatie van statistische en dynamische factoren die er spelen, laag tot gemiddeld. Er zijn voldoende protectieve factoren aanwezig. Er zijn aandachtspunten aanwezig die, wanneer er geen oog is voor begeleiding op deze zaken, het risico op herhaling op een seksueel delict als gemiddeld wordt ingeschat. De risico’s liggen hoger mochten er antisociale trekken spelen bij [verdachte] . Geadviseerd wordt om aan verdachte ambulante begeleiding/training op te leggen met een coach of ambulant werker met een transculturele achtergrond als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf met jeugdreclassering als algemene voorwaarde waarbij [verdachte] de aanwijzingen van de jeugdreclassering dient op te volgen en de jeugdreclassering hem ondersteunt bij praktische- en pedagogische zaken.
Ook de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft (voor het laatst op 22 november 2024) een adviesrapport uitgebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat de ontkennende houding van verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, zorgwekkend is. De Raad vindt het dan ook passend dat er begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt ingezet voor de maximale duur van twee jaar. Als onderdeel van dit begeleidingstraject, acht zij ITB-CRIEM passend. Gezien de leeftijd van verdachte is volwassenenreclassering overwogen, maar acht de Raad jeugdreclassering meer passend omdat verdachte iemand nodig heeft die naast hem staat, hem aan de hand neemt en praktische en pedagogische zaken kan regelen waarbij er outreachend te werk kan worden gegaan. De Raad ziet onvoldoende aanleiding voor een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel en onvoldoende mogelijkheden voor een GBM. Alles overwegende, adviseert de Raad een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden en deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De strafoplegging.
Omdat verdachte ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. Binnen het jeugdstrafrecht wordt bij het bepalen van de straf veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij het strafrecht voor volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Doorgaans wordt bij een verkrachting, zoals in deze strafzaak aan de orde is, een onvoorwaardelijke jeugddetentie als uitgangspunt genomen. Bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en met de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. De rechtbank houdt vervolgens in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, zoals het feit dat het een groepsverkrachting betreft, de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer, de mate en de ernst van het gebruikte geweld en de bijzonder vernederende setting. Het slachtoffer is ’s nachts, in een verlaten park, mishandeld en daarna meermalen zowel vaginaal als anaal verkracht en vervolgens als oud vuil achtergelaten. Ten aanzien van verdachte kan daarbij niet worden vastgesteld dat hij geweld heeft gebruikt jegens het slachtoffer en haar lichaam seksueel is binnengedrongen, in tegenstelling tot een aantal van zijn medeverdachten. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat ten aanzien van verdachte in beginsel een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden passend is.
De rechtbank heeft evenwel ook oog voor de jeugdige leeftijd en achtergrond van verdachte. Ook heeft het gebrek aan toezicht op en begeleiding van verdachte, die als alleenstaande minderjarige vreemdeling in Nederland verblijft mogelijk een rol gespeeld bij de totstandkoming van de delicten.
De rechtbank zal van voornoemde straf een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Naast oplegging van de voorwaarden die door de Raad in het advies van 22 november 2024 zijn opgenomen, zal de rechtbank bepalen dat verdachte wordt verplicht zich te melden bij de jeugdreclassering en wordt verplicht de aanwijzingen die hem worden gegeven op te volgen. Aan het toezicht op alcoholgebruik wordt verbonden dat verdachte verplicht is mee te werken aan urinecontroles als dit van hem wordt gevraagd.
Omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en omdat er tot op heden onvoldoende zicht is op de totstandkoming van het delict en de risicofactoren die hierin een rol hebben gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat er - zolang er geen setting met beschermende factoren aanwezig is - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie refereert zich wat betreft de hoogte van de materiële schadevergoeding aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid, in dat verband een redelijk en billijk bedrag te bepalen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Wat betreft de vordering tot vergoeding van immaterieel geleden schade, heeft de benadeelde partij zonder meer recht op toekenning van een hoog schadebedrag. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de hoogte daarvan.
De officier van justitie heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de hoofdelijkheid te bepalen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag flink moet worden gematigd. Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel kan bovendien leiden tot een onbillijke situatie waarbij gijzeling wordt toegepast gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Beoordeling.
Materiële schade.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte materiële schade, € 44,55 aan reiskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overige onderdelen van de vordering tot vergoeding van materieel geleden schade, omdat deze posten niet nader zijn onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een bedrag aan immateriële schade passend is. De immateriële schade is verder enigszins onderbouwd met een onderliggend stuk dat ziet op de klachten van/psychische gevolgen voor benadeelde en de geindiceerde behandeltrajecten.
De rechtbank heeft acht geslagen op “De Rotterdamse Schaal” en aansluiting gezocht bij de categorie toekenning van smartengeld zonder aangetoond letsel bij seksuele misdrijven, specifiek verkrachting. Het toe te wijzen bedrag ligt meestal tussen € 4.000,- en € 12.500,-. Gelet op de omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend acht de rechtbank een bedrag van € 15.000,- billijk en wijst zij de vordering tot dit bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
DE UITSPRAAK
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende misdrijf oplevert:
verkrachting, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- stelt als voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
zich gedurende een door Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering en zich houdt aan de afspraken, aanwijzingen en bijzondere voorwaarden die aan het reclasseringscontact zijn verbonden, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
meewerkt aan een plaatsing op een passende woonplek;
meewerkt aan ambulante begeleiding / training, of een ander soort hulpverlening zoals de Jeugdreclassering nodig acht, waarbij er aandacht
is voor onder andere seksualiteit;
meewerkt aan het vinden (en behouden) van een opleiding en/of dagbesteding;
meewerkt aan het vinden (en behouden) van een structurele, zinvolle vrijetijdsbesteding;
meewerkt aan toezicht op alcoholgebruik, waarbij verdachte verplicht is mee te werken aan urinecontroles wanneer de reclassering dit nodig acht;
meewerkt aan eventuele Elektronische Monitoring wanneer de Jeugdreclassering dit nodig acht;
meewerkt aan een ITB CRIEM traject, dat zal worden ingezet gedurende de eerste drie maanden na de detentieperiode.
- geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 15.044,55 euro;
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
Voormeld bedrag bestaat uit 44,55 euro materiële schade en 15.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 15.044,55 euro, bestaande uit 44,55 euro materiële schade en 15.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. H.M. Hettinga en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 13 januari 2025.