Overwegingen
ten aanzien van vordering (4): de slottermijn
3.1.
Bij tussenvonnis van 24 juli 2024 heeft de rechtbank [partij A] opgedragen om bij akte de in rechtsoverweging 5.11. van dat vonnis bedoelde specificatie en eindafrekening in het geding te brengen. Deze stukken zien op de slottermijn voor het bouwtechnische deel van de aanneemsom ad € 9.098,52, waarvan [partij A] betaling vordert. [partij A] heeft aan de opdracht voldaan. Vervolgens heeft [partij B] hierop gereageerd. Omdat zij daarbij nieuwe producties in het geding heeft gebracht, heeft [partij A] daarop bij antwoordakte mogen reageren.
3.2.
Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 5.8 van het tussenvonnis van 24 juli 2024 heeft overwogen, was [partij A] bevoegd om het werk in onvoltooide staat te beëindigen. [partij A] heeft op grond van artikel 14 lid 5 van de AVA 2013 recht op de aanneemsom, vermeerderd met de kosten die hij als gevolg van de niet voltooiing heeft moeten maken en verminderd met de door de beëindiging bespaarde kosten.
3.3.
[partij A] maakt geen aanspraak op kosten die zij als gevolg van de beëindiging in onvoltooide staat heeft moeten maken. Ten aanzien van de door de beëindiging bespaarde kosten stelt [partij A] dat de besparingen voor het bouwtechnische deel van het werk in totaal € 2.929,37 bedragen, zodat van de slottermijn een door [partij B] verschuldigd bedrag resteert van € 6.169,15 (€ 9.098,52 – € 2.929,37). Volgens [partij A] zien de besparingen slechts op de posten 'glas slaapkamer' ad € 120,51, 'schuifdeuren' ad € 567,54, 'buitenhaard' ad € 241,32 en 'gietvloer' ad € 2.000,00.
3.4.
[partij B] betwist dit. Daartoe voert zij aan dat de eindafrekening van [partij A] - net als haar facturering - ondoorzichtig is. [partij B] heeft daarom zelf een eindafrekening (afrekenstaat) opgemaakt, rekening houdend met de beslissingen van de rechtbank in het tussenvonnis van 24 juli 2024. [partij B] stelt dat sprake is van 24 posten die [partij A] niet heeft uitgevoerd, terwijl deze wel tot het werk behoorden, en dat dit allemaal besparingen zijn. Na verrekening van het meer- en minderwerk, de prijsstijgingen, de daadwerkelijke kosten van het installatie- en tegelwerk en de post 'Onvoorziene omstandigheden' meent
zij dat zij nog een bedrag van in totaal € 28.001,67 (herstel gietvloer ad € 2.000,00 buiten beschouwing gelaten) aan [partij A] moet voldoen en dat daarmee de zaak is afgedaan.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat de eindafrekening van [partij B] voor een deel ziet op het installatietechnische deel van het werk (zie de posten 2, 3, 14, 29, 30, 32 t/m 36, 38 en 41 in haar eindafrekening) en op het (bouwtechnisch) meerwerk en de prijsstijgingen (zie posten 4 t/m 11 van [partij B] ). Over het installatiewerk heeft de rechtbank al in rechtsoverwegingen 5.2. t/m 5.7. van het tussenvonnis van 24 juli 2024 geoordeeld en over het (bouwtechnisch) meerwerk en de prijsstijgingen in de rechtsoverwegingen 5.12. tot en met 5.20. van dat vonnis. Het gaat thans echter alleen nog om de beoordeling van de factuur van [partij A] van 15 september 2023 met nummer [factuurnummer 4] ad € 9.098,52 inclusief btw, de slottermijn van het bouwtechnische deel van het werk (zie productie 19 bij dagvaarding).
Meer concreet gaat het om de vraag of [partij A] door de niet voltooiing van het werk bouwkundige kosten heeft bespaard, die op de aanneemsom in mindering moeten worden gebracht. Aan de eindafrekening van [partij B] kan gelet hierop in zoverre dus niet de door haar gewenste waarde worden gehecht.
glas slaapkamer en buitenhaard
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de posten “buitenhaard” ad € 241,32 en “glas slaapkamer” ad € 120,51 besparingen zijn (zie posten 24 en 27 van [partij B] ).
3.7.
Volgens partijen is de post “schuifdeuren” een besparing. Zij verschillen echter van mening over de omvang daarvan. [partij B] stelt dat het hier gaat om tweemaal een bedrag van € 651,67 (zie posten 39 en 40 van [partij B] ). Daarbij baseert zij zich op de offerte van Schuifdeur Totaal van 18 juli 2023. Daartegenover stelt [partij A] dat met de besparing een totaalbedrag van € 567,54 inclusief btw en opslagen is gemoeid, bestaande uit 2 stuks board deur ad € 177,32 + 2 stuks schuifdeur rails ad € 148,90 en 4 manuren (2 manuren per deur om deze af te hangen) ad € 241,32. Daartoe voert [partij A] aan dat de besparing niet kan worden berekend op basis van de door [partij B] uitgekozen schuifdeuren, omdat die schuifdeuren meerwerk inhielden ten opzichte van de begrote deuren. [partij A] zou eerst - op basis van het budget uit de open begroting - zelf schuifdeuren inkopen en monteren. Zij heeft [partij B] pas naar Schuifdeur Totaal verwezen nadat zij aangaf de door [partij A] aangeboden board deuren niet te willen hebben. Bij Schuifdeur Totaal heeft zij schuifdeuren uitgezocht die het budget uit de open begroting overschreden, zowel wat betreft materiaal- als montagekosten (wat volgens [partij A] recht zou geven op een meerwerkvergoeding). De rechtbank is van oordeel dat [partij A] met deze uitleg de door haar gestelde hoogte van de besparing van € 567,54 voldoende gemotiveerd heeft toegelicht, zodat de besparing wat betreft de schuifdeuren op dit bedrag zal worden vastgesteld.
3.8.
Ten aanzien van de gietvloer heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5.30.3. van het tussenvonnis van 24 juli 2024 geoordeeld dat [partij B] recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000,00. Voortschrijdend inzicht brengt de rechtbank tot het oordeel dat dit bedrag niet als schadevergoeding moet worden aangemerkt, maar als besparing op de herstelkosten. Voorts heeft [partij A] al in een eerder stadium van de procedure onweersproken gesteld dat [partij B] zelf de aangebrachte vloer heeft uitgekozen en dat [partij A] daarbij geen enkele inhoudelijke betrokkenheid heeft gehad. Van een tekortkoming van [partij A] is in zoverre onvoldoende gebleken, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure ter bepaling van de omvang van schade niet aan de orde is.
aansluiting schoorsteen en isoleren spouw; buitenmuren
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat [partij B] gezien de betwisting door [partij A] onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat de door haar genoemde posten 18 (aansluiting schoorsteen) en 21 (isoleren spouw; buitenmuren) tot de scope van het opgedragen (meer-) werk behoorden.
Uit de (omschrijving van de) offerte van [partij A] van 14 maart 2023 en de bijbehorende specificatie betreffende het meerwerk ter zake van het vervangen van de daken van twee dakkapellen (zie productie 6 van [partij A] ), die door [partij B] is geaccepteerd, kan niet worden afgeleid dat de “aansluiting van het dakvlak met pannendak tegen de wang (dakka-pel achter)” tot dit opgedragen meerwerk behoorde. Dat deze (waterdichte) aansluiting tot de uitvoering van het werk behoorde, heeft [partij B] onvoldoende onderbouwd. Ditzelfde geldt voor de isolatie van de spouw. Uit artikel 1.2 van de aannemingsovereenkomst volgt dat het werk zal worden uitgevoerd conform de tekeningen blad 1 t/m 4 d.d. 28-10-2022 (bedoeld wordt: 12-10-2022) en de open begroting d.d. 02-12-2022. Uit deze stukken valt niet op te maken dat het isoleren van de spouw/buitenmuren behoorde tot het opgedragen werk. De rechtbank vindt daarvoor steun in de offerte van [bedrijf 1] van 21 november 2022, die aan [partij B] is gericht. Dat [partij A] heeft erkend dat zij deze offerte ook ontvangen heeft, betekent niet dat de daarop betrekking hebbende isolatiewerkzaamheden tot de scope van het werk behoorden. Daarvoor zijn de hiervoor bedoelde contractstukken bepalend. [partij A] heeft de hiervoor genoemde werkzaamheden dan ook niet hoeven uit te voeren. Van besparingen is daarom geen sprake.
3.10.
[partij B] stelt dat in de open begroting voor het leveren en aanbrengen van de tegels een stelpost van € 10.000,00 exclusief opslagen en btw is opgenomen (€ 14.250,00 inclusief opslagen en btw). De werkelijke kosten voor het tegelwerk bedragen € 3.548,50 inclusief btw, zodat er een besparing is van € 10.701,50 (zie posten 12 en 13 van [partij B] ).
3.11.
[partij A] betwist dit en voert aan dat de stelpost voor het tegelwerk volledig is besteed aan betegeling van de twee badkamers, de douche en het toilet. Ter onderbouwing van de kosten van het tegelwerk heeft [partij A] gewezen op facturen van onderaannemer [bedrijf 2] (tegelzetter) en Sealers (kitwerk) die sluiten op een bedrag van in totaal € 9.645,85 (inclusief opslagen en btw). De kosten van [bedrijf 2] en Sealers waren niet de enige kosten die zij voor het tegelwerk heeft moeten maken. Zij heeft [bedrijf 2] laten ondersteunen door een eigen tegelzetter, omdat [partij B] tegels had uitgekozen van 1x1 meter en deze tegels dermate groot waren dat deze niet door één tegelzetter konden worden gezet.
3.12.
De rechtbank stelt vast dat in de open begroting de stelpost “Badkamers tegels leveren en aanbrengen” zonder bedrag is opgenomen en dat alleen voor het tegelen van het toilet beneden een bedrag is opgenomen van € 850,74 (16,5 m2 x € 51,56). De stelling van [partij B] dat voor het tegelwerk een stelpost van € 10.000,00 is opgenomen blijkt niet uit de open begroting of anderszins. Wel blijkt van een stelpost van € 10.000,00 voor badkamers en toilet exclusief sanitair in de herziene offerte van [naam] , maar deze stelpost ziet niet op bouwtechnisch werk. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat van een besparing geen sprake is.
3.13.
Ten aanzien van post 22 van [partij B] heeft de rechtbank al in rechtsoverweging 5.30.1. van het tussenvonnis van 24 juli 2024 overwogen dat zij de stelling dat [partij A] ondeugdelijk werk heeft geleverd ten aanzien van de Rockfonplaten onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Van een besparing door niet uitgevoerd herstelwerk is dus geen sprake.
3.14.
Ten aanzien van het stucwerk stelt [partij A] dat zij dit volledig heeft uitgevoerd en terecht heeft gefactureerd, waardoor er geen sprake is van besparingen. Partijen hebben voor de plafonds van de woonkamer en keuken afgesproken dat deze alleen zouden worden gestukt als dit (reeds gesausde) stucwerk tijdens de uitvoering zou worden beschadigd. Volgens [partij A] is dat niet gebeurd, zodat van enige noodzaak tot stuken geen sprake is. Voorts stelt [partij A] dat het stucwerk op zolder beperkt is tot de naden van de gipsplaten, waarmee de gipsplaten gereed zijn om beschilderd te worden. Welk belang [partij B] heeft bij het stuken van de gipsplaten, is onduidelijk, aldus [partij A] .
3.15.
[partij B] betwist dit. Volgens haar zijn partijen overeengekomen dat alle wanden en plafonds zouden worden gestukt. Daartoe verwijst [partij B] naar de open begroting en de situatietekeningen waarop onder meer staat vermeld: “Alle wanden + plafonds stucen”. De plafonds van de woonkamer/keuken en de zolder en een wand in de doucheruimte zijn niet door [partij A] gestukt, zodat dit besparingen zijn.
3.16.
De rechtbank is van oordeel dat [partij B] voldoende feitelijk heeft onderbouwd dat ten aanzien van het stucwerk sprake is van besparingen (posten 25, 28 en 31 van [partij B] ). De door [partij A] gestelde afspraak ten aanzien van plafonds van de woonkamer/keuken en zolder, die is betwist, blijkt nergens uit. Nu [partij A] de berekening van [partij B] van de besparingen niet heeft betwist, zal de rechtbank de besparingen wat betreft het stucwerk dienovereenkomstig vaststellen op € 5.587,23 (€ 2.193,75 + € 272,84 + € 3.120,64).
3.17.
Vast staat dat de muur in de slaapkamer niet is aangebracht (post 15 van [partij B] ). [partij A] stelt dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is afgesproken dat dit minderwerk zou wegvallen tegenover de dikkere Ytong-muur in de badkamer (200mm i.p.v. 100mm) en niet tegen een extra muur in de sauna. Nu [partij B] deze afspraak onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat van een besparing geen sprake is.
3.18.
Ten aanzien van de stelpost “Onvoorzien” ad € 15.000,00 exclusief toeslagen en btw (€ 21.780,00 inclusief toeslagen en btw; post 17 van [partij B] ) overweegt de rechtbank dat [partij A] al eerder in de procedure en ter zitting heeft toegelicht dat deze post in de begroting is opgenomen om een buffer te geven voor lastig te calculeren werkzaamheden en dat deze post vooral is opgenomen voor het verwijderen van de eiken vloer op de begane grond. Volgens [partij A] was deze vloer vastgelijmd aan de travertinvloer daaronder, hetgeen onzeker maakte of de travertinvloer nog kon worden hergebruikt. [partij A] stelt dat hergebruik niet mogelijk bleek, zodat zij - in overleg met [partij B] - de travertinvloer ook heeft verwijderd en een nieuwe afwerkvloer heeft gerealiseerd. Al deze werkzaamheden - die verder niet in de open begroting zijn opgenomen - zijn onder de post “Onvoorzien” gebracht, aldus [partij A] . [partij B] heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van een besparing.
3.19.
[partij B] stelt dat sprake is van een gebrekkige aansluiting van de dakkapel aan de voorzijde van de woning, waarvan het herstelwerk is begroot op € 269,00 (3 uur arbeid en materialen; zie post 20 van [partij B] ).
3.20.
[partij A] betwist dat van een besparing op de herstelkosten sprake is, omdat de slabbe - die volgens haar gloednieuw is - hoogstens wat aangetikt hoeft te worden om deze voldoende te laten aansluiten op het pannendak.
3.21.
Nu [partij B] haar stellingen ter zake onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat van een besparing geen sprake is.
sparing dichtzetten slaapkamer
3.22.
[partij B] stelt dat [partij A] een tweetal sparingen in de slaapkamer niet heeft dichtgezet, zodat sprake is van een besparing dan wel minderwerk ad € 288,00 (zie post 26 van [partij B] ).
3.23.
[partij A] betwist dit en wijst erop dat zij in overleg met [partij B] geen sparing heeft gerealiseerd, maar de deur waar de sparing zou worden gerealiseerd heeft laten zitten waardoor het dak in zicht bleef en moest worden afgewerkt. [partij A] heeft gesteld dat zij dat ook heeft gedaan.
3.24.
Nu [partij B] de werkzaamheden die volgens [partij A] in overleg met [partij B] in de plaats zijn gekomen van het dichtzetten van de sparingen, zoals de afwerking van het dak, niet heeft bestreden, is de rechtbank van oordeel dat van een besparing geen sprake is.
isolatie daken; dak keuken
3.25.
[partij B] stelt dat de isolatie van de daken tot de scope van het werk behoorde. Daartoe verwijst zij naar, onder meer, de open begroting. De besparing door het niet aanbrengen van isolatie bedraagt € 3.625,14 (zie post 19 van [partij B] ).
3.26.
[partij A] betwist dit. [partij B] heeft dit bouwtechnische meerwerk eerst via de offerte van 14 maart 2023 opgedragen en is dat later gaan betwisten, zodat dit meerwerk niet meer is uitgevoerd en evenmin gefactureerd, zodat van een besparing geen sprake is.
3.27.
De rechtbank is van oordeel dat van een besparing niet gebleken is en verwijst ter zake kortheidshalve naar rechtsoverweging 5.19. van het tussenvonnis van 24 juli 2024.
3.28.
De rechtbank concludeert dat de besparingen in totaal € 8.516,60 bedragen (dat is € 241,32 + € 120,51 + € 567,54 + € 2.000,00 + € 5.587,23), zodat de gevorderde betaling van de slottermijn tot een bedrag van € 581,92 toewijsbaar is (€ 9.098,52 - € 8.516,60).
3.29.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de door [partij A] gevorderde betaling voor toewijzing in aanmerking komt tot een bedrag van € 33.259,75 + € 19.296,80 + € 3.651,15 + € 23.071,16 (zie rechtsoverwegingen 5.2. t/m 5.7. en 5.12. t/m 5.20. van het tussenvonnis van 24 juli 2024) + € 581,92 - = € 79.860,78. De gevorderde rente over de diverse bedragen, waartegen [partij B] geen verweer heeft gevoerd, zal op de in de beslissing vermelde wijze worden toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
3.30.
[partij A] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.718,15. De rechtbank stelt vast dat [partij A] voldoende heeft onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het ter zake gevorderde bedrag is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief: € 875,00 + 1% over (€ 79.860,78 - € 10.000,00) = € 1.573,61. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 22 december 2023.
3.31.
[partij A] maakt ook aanspraak op vergoeding van beslagkosten ad € 2.424,25. Ter onderbouwing van dit bedrag verwijst [partij A] naar haar producties 29, 43A en 43B. De rechtbank is van oordeel dat ingevolge artikel 706 Rv de beslagkosten tot het gevorderde bedrag voor toewijzing in aanmerking komen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 7 mei 2024.
3.32.
[partij A] maakt ten slotte aanspraak op vergoeding van deskundigenkosten ad
€ 4.646,40. Ter onderbouwing van dit bedrag verwijst zij naar de factuur van [bedrijf 3] van 11 april 2024 (zie productie 44 van [partij A] ). De rechtbank is van oordeel dat deze kosten op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking komen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 7 mei 2024.
3.33.
[partij B] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- kosten dagvaarding
€
107,32
- griffierecht
€
2.213,00
- salaris advocaat
€
5.787,00
(3 punten x tarief € 1.929,00)
- nakosten
€
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
€
8.385,32
3.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.35.
Bij tussenvonnis van 24 juli 2024 heeft de rechtbank in rechtsoverwegingen 5.26. en 5.27. overwogen dat de door [partij B] gevorderde terugbetaling van € 18.290,99 afgewezen moet worden.
3.36.
Van de door [partij B] gestelde tekortkoming van [partij A] doordat zij bepaalde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd is geen sprake, omdat [partij A] bevoegd was tot opschorting van haar werkzaamheden per 16 september 2023 (zie rechtsoverweging 5.8. van het tussenvonnis van 24 juli 2024). Uit rechtsoverwegingen 5.28. t/m 5.32. van dat vonnis en de beoordeling van de specificatie en eindafrekening van [partij A] vloeit voort dat [partij A] geen tekortkoming kan worden verweten, zodat de gevorderde verklaring voor recht ter zake moet worden afgewezen. De gevorderde schadevergoeding treft hetzelfde lot. Tot slot heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5.33. van het tussenvonnis van 24 juli 2024 al overwogen dat van een onrechtmatige beslaglegging door [partij A] geen sprake is. De door [partij B] gevorderde opheffing van de conservatoire beslagen en de daarmee verband houdende schadevergoeding moeten daarom ook worden afgewezen.
3.37.
Het voorgaande betekent dat alle vorderingen van [partij B] worden afgewezen.
3.38.
[partij B] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op € 1.228,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 614,00).
Beslissing
4.1.
veroordeelt [partij B] tot betaling van € 33.259,75 (factuurnummer [factuurnummer 1] ), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 28 juni 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt [partij B] tot betaling van € 19.296,80 (factuurnummer [factuurnummer 2] ), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 12 augustus 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt [partij B] tot betaling van € 3.651,15 (factuurnummer [factuurnummer 3] ), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 29 september 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.4.
veroordeelt [partij B] tot betaling van € 581,92 (factuurnummer [factuurnummer 4] ), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 29 september 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.5.
veroordeelt [partij B] tot betaling van € 23.071,16 (factuurnummer [factuurnummer 5] ), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 29 september 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.6.
veroordeelt [partij B] tot betaling van € 1.573,61 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 december 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.7.
veroordeelt [partij B] tot betaling van € 2.424,25 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 mei 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.8.
veroordeelt [partij B] tot betaling van € 4.646,40 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 mei 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.9.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 8.385,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.10.
veroordeelt [partij B] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
4.11.
verklaart de onderdelen 4.1. t/m 4.10. uitvoerbaar bij voorraad;
4.12.
wijst af het meer of anders gevorderde;
4.13.
wijst de vorderingen van [partij B] af;
4.14.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] tot op heden begroot op € 1.228,00;
4.15.
verklaart onderdeel 4.14. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024. (PS)