Rechtbank Overijssel, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOVE:2021:3343

Op 26 August 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 08-997002-19 (P), bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOVE:2021:3343. De plaats van zitting was Zwolle.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
08-997002-19 (P)
Datum uitspraak:
26 August 2021
Datum publicatie:
26 August 2021

Indicatie

Twee leidinggevenden van een duikbedrijf en een duikploegleider zijn veroordeeld tot taakstraffen vanwege hun rol bij een dodelijk duikongeval bij een stuw. De rechtbank oordeelt dat het duikbedrijf, de twee voormalig leidinggevenden en de duikploegleider aanmerkelijk nalatig zijn geweest en veiligheidsvoorschriften niet hebben nageleefd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige economische kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08-997002-19 (P)

Datum vonnis: 26 augustus 2021

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] ,

wonende aan de [woonplaats] .

1
Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 juli 2021, dat op 12 augustus 2021 is gesloten.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr C. L. van Kooten en mr. C.V. van Overbeeke en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.J.C. Spapen, advocaat in Zaltbommel, naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat:

feit 1, primair: [duikbedrijf] B.V. (hierna: [duikbedrijf] ) op 8 september 2017 bij stuwcomplex Driel arbeid heeft laten verrichten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet, terwijl zij wist of moest weten dat daardoor levensgevaar was te verwachten voor [slachtoffer] , terwijl verdachte daartoe opdracht of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven;

feit 1, subsidiair: verdachte op 8 september 2017 bij stuwcomplex Driel arbeid heeft laten verrichten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet, terwijl hij wist of moest weten dat daardoor levensgevaar was te verwachten voor [slachtoffer] ;

feit 2, primair: [duikbedrijf] daar aanmerkelijk nalatig, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gehandeld waardoor door haar schuld [slachtoffer] is overleden, terwijl verdachte daartoe opdracht of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven;

feit 2, subsidiair: verdachte daar aanmerkelijk nalatig, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gehandeld waardoor door zijn schuld [slachtoffer] is overleden;

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1

Primair

[duikbedrijf] B.V.

op of omstreeks 08 september 2017 te Driel, gemeente Overbetuwe,

tezamen en in vereniging met anderen of (een) andere (rechts)perso(o)n(en), danwel alleen, als werkgever,

opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de

Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen,

immers heeft [duikbedrijf] B.V. en/of haar mededader(s) toen, daar, in/aan een stuwcomplex, gelegen aan de Drielse Rijndijk, zijnde een arbeidsplaats,

door één of meer werknemer(s) onder wie, [slachtoffer] , arbeid doen of laten verrichten en/of deze arbeidsplaats heeft doen en/of laten betreden,

terwijl [duikbedrijf] B.V. en/of haar mededader(s),

-in strijd met artikel 5 lid 1 Arbowet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een Risico Inventarisatie en Evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico's duiken

nabij de vizierschuiven van het stuwcomplex voor de werknemers met zich meebracht en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden, en/of

-in strijd met artikel 8 lid 1 Arbowet geen zorg heeft gedragen dat haar werknemers doeltreffend waren ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden aan dat stuwcomplex en/of over een lekkage aan de zuidboog van dat stuwcomplex en/of de daaraan verbonden risico's, alsmede over de te nemen maatregelen die erop gericht waren die risico's te

voorkomen of te beperken, en/of

-in strijd met artikel 8 lid 4 Arbowet heeft nagelaten toe te zien op de naleving van instructies en/of voorschriften ter voorkoming of beperking van risico's bij duikwerkzaamheden aan een

stuwcomplex, en/of

-in strijd met artikel 3 lid 1 onder a van de Arbowet geen zorg heeft gedragen voor de veiligheid en/of gezondheid van haar werknemers, inzake alle met de arbeid, zijnde duikwerkzaamheden, verbonden aspecten en/of daartoe beleid heeft gevoerd dat was gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij [duikbedrijf]

B.V. en/of haar mededaders -gelet op de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening- in acht moest(en) nemen, dat die duikarbeid zodanig was georganiseerd, dat

daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en/of gezondheid van

haar werknemers, aangezien [duikbedrijf] B.V. en/of haar mededader(s) er geen zorg voor heeft/hebben gedragen dat, alvorens met de werkzaamheden (aan de zuidboog) van dat stuwcomplex werd gestart,

-door haar/hun werknemers benedenstrooms van die stuw een inspectie werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en/of zuiging, en/of -door haar/hun werknemers bij het verrichten van duikwerkzaamheden bovenstrooms aan die stuw (in geval van gevaar voor stroming en/of zuiging) een zogenaamde manbak/duikkooi werd gebruikt en/of -door haar werknemer(s) voorafgaand aan die werkzaamheden, op de werkplek, een (volledige) schriftelijke Laatste Minuut Risico Analyse (LMRA) werd (op)gemaakt, en/of

-in strijd met artikel 19 van de arbeidsomstandighedenwet niet onderling op

doelmatige wijze hebben samengewerkt met andere werkgever(s) immers was door

[duikbedrijf] B.V. en/of [bedrijf 1] BV en/of [medeverdachte 1]

en/of (een) andere werkgever(s) onvoldoende afgestemd of voor de

duikwerkzaamheden in de zuidboog van de stuw op 8 september 2017 de risico's

afdoende waren geinventariseerd en/of beheersmaatregelen ten aanzien van die

risico's waren genomen,

terwijl daardoor naar [duikbedrijf] B.V.en/of haar mededader(s) wisten of redelijkerwijs moesten weten dat levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en/of een of meer werknemer(s) ontstond of te verwachten was;

zulks terwijl hij, tezamen en in vereniging met anderen of een andere (rechts)perso(o)n(en), danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;

Subsidiair

hij op of omstreeks 8 september 2017 te Driel, gemeente Over Betuwe,

tezamen en in vereniging met anderen of (een) andere (rechts)perso(o)n(en), danwel alleen, als werkgever,

opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen,

immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) toen,

daar, in/aan een stuwcomplex, gelegen aan de Drielse Rijndijk, zijnde een arbeidsplaats,

door één of meer werknemer(s) onder wie, [slachtoffer] ,

arbeid doen of laten verrichten en/of deze arbeidsplaats heeft doen en/of laten betreden, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s),

-in strijd met artikel 5 lid 1 Arbowet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een Risico Inventarisatie en Evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico's duiken

nabij de vizierschuiven van het stuwcomplex voor de werknemers met zich

meebracht en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten

worden, en/of

-in strijd met artikel 8 lid 1 Arbowet geen zorg heeft/hebben gedragen dat zijn werknemers doeltreffend waren ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden aan dat stuwcomplex en/of over een lekkage aan de zuidboog van dat stuwcomplex en/of de daaraan verbonden risico's, alsmede over de te nemen maatregelen die erop gericht waren die risico's te voorkomen of te beperken, en/of

-in strijd met artikel 8 lid 4 Arbowet heeft/hebben nagelaten toe te zien op de naleving van instructies en/of voorschriften ter voorkoming of beperking van risico's bij duikwerkzaamheden aan een stuwcomplex, en/of

-in strijd met artikel 3 lid 1 onder a van de Arbowet geen zorg heeft/hebben gedragen voor de veiligheid en/of gezondheid van zijn werknemers, inzake alle met de arbeid, zijnde duikwerkzaamheden, verbonden aspecten en/of daartoe beleid heeft gevoerd dat was gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) -gelet op de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening- in acht moest(en) nemen, dat die duikarbeid zodanig was georganiseerd, dat daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en/of gezondheid van zijn werknemers, aangezien hij, verdachte en/of zijn mededader(s) er geen zorg voor heeft/hebben gedragen dat, alvorens met de werkzaamheden (aan de zuidboog van dat stuwcomplex) werd gestart,

-door zijn/hun werknemers benedenstrooms van die stuw een inspectie werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en/of zuiging, en/of

-door zijn werknemers bij het verrichten van duikwerkzaamheden bovenstrooms aan die stuw (in geval van gevaar voor stroming en/of zuiging) een zogenaamde manbak/duikkooi werd gebruikt en/of

-door zijn werknemer(s) voorafgaand aan die werkzaamheden, op de werkplek, een (volledige) schriftelijke Laatste Minuut Risico Analyse (LMRA) werd (op)gemaakt, en/of

-in strijd met artikel 19 van de arbeidsomstandighedenwet niet onderling op doelmatige wijze hebben samengewerkt met andere werkgever(s) immers was door verdachte en/of [bedrijf 1] BV en/of [medeverdachte 1] en/of (een) andere werkgever(s) onvoldoende afgestemd of voor de duikwerkzaamheden in de zuidboog van de stuw op 8 september 2017 de risico's afdoende waren geinventariseerd en/of beheersmaatregelen ten aanzien van die risico's waren

genomen,

terwijl daardoor naar hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) weten dat levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en/of een of meer werknemer(s) ontstond of te verwachten was;

2

Primair

[duikbedrijf] B.V,

op of omstreeks 08 september 2017 te Driel, gemeente Overbetuwe,

tezamen en in vereniging met anderen of een andere (rechts)perso(o)n(en), danwel alleen, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld,

hierin bestaande dat [duikbedrijf] B.V. en/of haar mededader(s) door haar/hun werknemers duikwerkzaamheden aan een stuwcomplex gelegen aan de Drielse Rijndijk aldaar, heeft/hebben laten verrichten, terwijl [duikbedrijf] B.V. en/of haar mededader(s),

-niet in een Risico Inventarisatie en Evaluatie van dat stuwcomplex schriftelijk heeft vastgelegd welke risico's duiken nabij de vizierschuiven van dat stuwcomplex voor de werknemers met zich meebracht en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden, en/of

-er niet voor heeft/hebben zorggedragen dat haar/hun werknemers doeltreffend waren geïnstrueerd en/of ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden aan dat stuwcomplex en/of over een lekkage aan de zuidboog van dat stuwcomplex en/of de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht waren die risico's te voorkomen en/of te beperken, en/of

-er niet voor heeft/hebben zorggedragen dat alvorens met die duikwerkzaamheden aan de zuidboog van dat stuwcomplex werd gestart door zijn/haar werknemers een inspectie benedenstrooms van die stuw werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en/of zuiging, en/of

-er niet voor heeft/hebben zorggedragen dat die duikwerkzaamheden aan de zuidboog, bovenstrooms van die stuw (in geval van gevaar voor stroming en/of zuiging) door haar werknemer(s) in een zogenaamde manbak/duikkooi werd(en) uitgevoerd, en/of

-er niet voor heeft/hebben zorgedragen dat voorafgaande aan die duikwerkzaamheden aan de zuidboog, een (volledige) schriftelijke Laatste Minuut Risico Analyse (LMRA),werd uitgevoerd, en/of

-niet heeft/hebben toegezien op de naleving van instructies en/of voorschriften ter voorkoming of beperking van risico's bij duikwerkzaamheden aan de zuidboog van het stuwcomplex,

waardoor [slachtoffer] tijdens die duikwerkzaamheden bovenstrooms in de zuidboog van dat stuwcomplex, waar een lekkage in de vizierschuif aanwezig was, (met kracht) tegen de stuwwand is gedrukt en/of vervolgens door een opening in die stuwwand is gezogen en/of bekneld is geraakt

waardoor het aan [duikbedrijf] B.V. en/of haar mededader(s) schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden; zulks terwijl hij, tezamen en in vereniging met anderen of een andere (rechts)perso(o)n(en), danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;

Subsidiair

hij op of omstreeks 08 september 2017 te Driel, gemeente Overbetuwe,

tezamen en in vereniging met anderen of een andere (rechts)perso(o)n(en), danwel alleen, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld,

hierin bestaande dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) door zijn/hun werknemers duikwerkzaamheden aan een stuwcomplex gelegen aan de Drielse Rijndijk aldaar, heeft/hebben laten verrichten, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s),

-niet in een Risico Inventarisatie en Evaluatie van dat stuwcomplex schriftelijk heeft vastgelegd welke risico's duiken nabij de vizierschuiven van dat stuwcomplex voor de werknemers met zich meebracht en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden, en/of

-er niet voor heeft/hebben zorggedragen dat zijn/hun werknemers doeltreffend waren geïnstrueerd en/of ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden aan dat stuwcomplex en/of over een lekkage aan de zuidboog van dat stuwcomplex en/of de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht waren die risico's te voorkomen en/of te beperken, en/of

-er niet voor heeft/hebben zorggedragen dat alvorens met die duikwerkzaamheden aan de zuidboog van dat stuwcomplex werd gestart door zijn/hun werknemers een inspectie benedenstrooms van die stuw werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en/of zuiging, en/of

-er niet voor heeft/hebben zorggedragen dat die duikwerkzaamheden aan de zuidboog, bovenstrooms van die stuw (in geval van gevaar voor stroming en/of zuiging) door zijn werknemer(s) in een zogenaamde manbak/duikkooi werd(en) uitgevoerd, en/of -er niet voor heeft/hebben zorgedragen dat voorafgaande aan die duikwerkzaamheden aan de zuidboog, een (volledige) schriftelijke Laatste Minuut Risico Analyse (LMRA),werd uitgevoerd, en/of -niet heeft/hebben toegezien op de naleving van instructies en/of voorschriften ter voorkoming of beperking van risico's bij duikwerkzaamheden aan de zuidboog van het stuwcomplex,

waardoor [slachtoffer] tijdens die duikwerkzaamheden bovenstrooms in de zuidboog van dat stuwcomplex, waar een lekkage in de vizierschuif aanwezig was, (met kracht) tegen de stuwwand is gedrukt en/of vervolgens door een opening in die stuwwand is gezogen en/of bekneld is geraakt waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;

3
De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

4
De bewijsoverwegingen
4.1

Inleiding

Gelet op het proces-verbaal (Voetnoot 1) en de inhoudelijke behandeling van de zaak tijdens de zitting kunnen de volgende (mede tot een goed begrip van dit vonnis strekkende) feiten en omstandigheden, die ter zitting niet ter discussie hebben gestaan, als vaststaand worden aangemerkt.

Vanwege renovatiewerkzaamheden aan het stuwcomplex aan de Drielse Rijndijk in Driel vonden daar op 8 september 2017 duikwerkzaamheden plaats. (Voetnoot 2) Deze werden uitgevoerd door [duikbedrijf] B.V. (hierna: [duikbedrijf] ), in opdracht van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). (Voetnoot 3) Bestuurders van [duikbedrijf] (Voetnoot 4) waren op dat moment – beiden via een eigen holding – [medeverdachte 2] en [verdachte] , die toen respectievelijk als operationeel directeur en commercieel directeur bij [duikbedrijf] werkzaam waren. (Voetnoot 5)

De door [duikbedrijf] aangestelde duikploeg bestond op 8 september 2017 uit [medeverdachte 3] (duikploegleider), [naam 1] (schipper), [naam 2] (duiker) en [slachtoffer] (duiker). Tijdens een duikinspectie bovenstrooms (waar het waterpeil hoog is) naar de aanwezigheid van grind op de bodem van de zuidboog, (Voetnoot 6) is [slachtoffer] beklemd geraakt aan de onderzijde van de stuw. Na verloop van tijd is de vizierschuif geopend en is hij onder de stuw door gekomen en benedenstrooms (waar het waterpeil laag is) uit het water gehaald. Daar bleek hij te zijn overleden. (Voetnoot 7) Volgens de forensisch arts is [slachtoffer] meest waarschijnlijk overleden aan de gevolgen van de fixatie tegen de stuw en daarbij de onmogelijkheid om in te ademen.

Vervolgens is de Inspectie SZW een onderzoek gestart. Daaruit is onder meer gebleken dat aan de onderzijde van de vizierschuif (op ongeveer 7 meter diepte) een gat bleek te zitten van ongeveer 3,6 meter breed dat in de hoogte geleidelijk opliep richting ongeveer 27,5-30 centimeter in het midden van het gat (pagina 63). Verder is gebleken dat er kracht op [slachtoffer] heeft gestaan van meer dan 350 kilogram en kan volgens ingenieur Verdaasdonk (specialist veiligheid & producten Inspectie Kennis Centrum ISZW) geconstateerd worden dat [slachtoffer] geen mogelijkheid tot ontsnappen had (pagina 90).

4.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht beide primair ten laste gelegde feiten te bewijzen.

4.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat de zuigboog niet als ‘arbeidsplaats’ als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet kan worden aangemerkt. Aangezien daar toch werd gedoken was dit voor [duikbedrijf] een onvoorziene omstandigheid waarmee zij geen rekening kon en hoefde te houden. Daarom kan niet worden bewezen dat [duikbedrijf] daar arbeid heeft doen of laten verrichten en kan ook van nalatig zijn in de zin van artikel 307 van het wetboek van strafrecht (Sr) geen sprake zijn. Daarom dient verdachte van beide feiten te worden vrijgesproken.

4.4

Het oordeel van de rechtbank

Als feit 1 primair wordt verdachte verweten dat [duikbedrijf] artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) heeft overtreden, waaraan verdachte opdracht of daaraan feitelijk leiding zou hebben gegeven. Dit artikel houdt in: ‘het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is’.

Het openbaar ministerie verwijt [duikbedrijf] te hebben gehandeld in strijd met een aantal bepalingen uit de Arbowet, die hierna net als in de tenlastelegging per gedachtestreepje aan de orde zullen komen. Of [duikbedrijf] wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers was te verwachten komt vervolgens aan de orde. Tot slot komt aan de orde of verdachte als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende van [duikbedrijf] kan worden aangemerkt. Allereerst zal de rechtbank overwegingen wijden aan de vraag of sprake is van werkgeverschap en van een arbeidsplaats in de zin van de Arbowet en of [duikbedrijf] daar arbeid heeft doen of laten verrichten.

Werkgeverschap

Op 8 september 2017 verrichte [slachtoffer] zijn werkzaamheden als ZZP’er. In artikel 1 lid 2 onder a van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) wordt bepaald dat ook al is er geen arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling toch sprake kan zijn van een werkgever-werknemer relatie in de zin van de wet, indien arbeid onder gezag wordt verricht.

[verdachte] heeft hierover verklaard dat [slachtoffer] een aantal weken door hen was ingehuurd als ZZP’er en dat zij opdrachten geven aan leden van de duikploeg. (Voetnoot 8) [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] werd ingehuurd op urenbasis en dat [duikbedrijf] zijn werkwijze en werktijden bepaalde. (Voetnoot 9) Reeds gelet daarop stelt de rechtbank vast dat [duikbedrijf] als werkgever in de zin van de Arbowet kan worden aangemerkt. Dat is door de verdediging overigens ook erkend.

‘Arbeidsplaats’ en ‘arbeid heeft doen of laten verrichten’

In artikel 1 lid 3 onder g van de Arbowet wordt bepaald dat als arbeidsplaats moet worden aangemerkt ‘iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt’.

Door de verdediging is betoogd dat de zuidboog – waar het ongeval heeft plaatsgevonden – niet als arbeidsplaats kan worden aangemerkt omdat op 8 september 2017 alleen werkzaamheden in de noordboog zouden plaats vinden.

De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de daadwerkelijke renovatiewerkzaamheden in de zuidboog pas één of twee jaren later plaats zouden vinden, zoals door meerdere getuigen is verklaard, op zichzelf niet met zich brengt dat de zuidboog op 8 september 2017 niet als arbeidsplaats kon worden aangemerkt. De planning van [bedrijf 1] is in dat verband ook niet relevant.

Zo blijkt uit de offerte van [duikbedrijf] niet dat een onderscheid is gemaakt tussen werkzaamheden aan de noord- en zuidboog. Geoffreerd is namelijk voor ‘duikwerkzaamheden ten behoeve van renovatie aan de stuwen Hagestein, Driel en Amerongen’. (Voetnoot 10) Een nadere uitwerking of een onderscheid per stuwcomplex of vizierboog is niet gegeven. Ook in het projectplan is geen onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden aan de noord- en zuidboog. (Voetnoot 11)

Uit de verklaringen en/of het handelen van de ter plaatse door [duikbedrijf] tewerkgestelden blijkt dat ook in de praktijk geen sprake was van een onderscheid tussen werkzaamheden aan de noord- en zuidboog.

Zo bevindt zich in het dossier de weergave van een Whatsapp-bericht dat [medeverdachte 2] op 8 september 2017 om 00:44 uur naar [medeverdachte 1] (projectleider van [bedrijf 1] ) heeft verzonden: ‘Morgenochtend kan ik er niet bij zijn [medeverdachte 3] en [naam 1] de schipper zijn er bij we alles samen besproken dus alles wat ik weet weten hun ook’. (Voetnoot 12) Daaruit kan worden opgemaakt dat duikploegleider [medeverdachte 3] en [naam 1] volgens [medeverdachte 2] van alle relevante informatie op de hoogte waren. Ook [medeverdachte 1] heeft verklaard: ‘de directie was vertegenwoordigd in de vorm van de heer [medeverdachte 2] . Als hij er niet was had hij het werk overgedragen aan iemand anders van [duikbedrijf] . De heer [medeverdachte 2] was op dat moment niet aanwezig. Mijn contact persoon was de heer [naam 1]’. (Voetnoot 13)

[medeverdachte 3] heeft bij de rechter-commissaris (Voetnoot 14) verklaard: ‘de dag van het ongeval zou ik invallen voor [medeverdachte 2] die verhinderd was. Er werd gedoken op de stuw in Driel. Dat was een klus waar al meerdere dagen aan en bij was gewerkt. De opdracht die ik kreeg van [duikbedrijf] was het begeleiden van duikwerkzaamheden bij de Stuw in Driel. Onderscheid tussen werkzaamheden bij de noordboog en zuidboog is niet met mij besproken. (..) De duikploeg die er al was wist wat er moest gebeuren. (..) U houdt mij voor dat de directeur van [duikbedrijf] zegt dat hij de klus aan de zuidboog niet had aangenomen. Dat is ons nooit gezegd. Wij gingen ervan uit dat die klus erbij hoorde. Voor mij was het werk bij de stuw te Driel. (..) De jongens waren al de hele week beneden- en bovenstrooms aan het werk geweest. Zo had ik van hen vernomen’.

Op de vraag ‘wat heeft u met de directie van [duikbedrijf] B.V. afgesproken over het duiken in de zuidboog, bovenstrooms’ heeft [medeverdachte 1] verklaard: ‘daar hebben wij niets over afgesproken omdat het onderdeel was van de dagelijkse

werkzaamheden’ (Voetnoot 15) en ‘er zijn geen vastgestelde werkzaamheden, werkzaamheden op

regie basis. Alle voorkomende werkzaamheden die voorkomen worden daarin meegenomen. [duikbedrijf] heeft zelf aangegeven wie de contactpersonen zijn indien de directeuren niet aanwezig zijn. Mijn contactpersoon was de heer [naam 1] , ik heb dan ook met hem contact gehad. Mijn contactpersoon was de heer [naam 1] wanneer de heer [medeverdachte 2] afwezig was[…]De kosten zijn besproken op regie, er is besproken of [duikbedrijf] werkzaamheden wilden uitvoeren gedurende vier jaar, voor alle drie de sluis stuwcomplexen. Het is besproken dat [duikbedrijf] alle voorkomende werkzaamheden wilde uitvoeren’. (Voetnoot 16)

Na het telefonische verzoek op 8 september 2017 van [medeverdachte 1] aan [naam 1] om een duikinspectie te verrichten in de zuidboog hebben ook [naam 1] en [naam 2] – die beiden al meerdere opeenvolgende dagen bij de stuw werkzaam waren, zo blijkt uit hun verklaring bij de rechter-commissaris (Voetnoot 17) – niet te kennen gegeven dat dat niet tot de opdracht behoorde. Ook hebben beiden in hun verhoren door de Inspectie SZW en de rechter-commissaris niet verklaard dat werkzaamheden beperkt waren tot de noordboog.

[slachtoffer] verrichte de duikwerkzaamheden nadat [medeverdachte 1] hiervoor telefonisch contact had gehad met [naam 1] , die door [medeverdachte 2] als contactperoon naar voren was geschoven. De duikploeg verrichte die dag namens [duikbedrijf] werkzaamheden bij het stuwcomplex in Driel.

Behalve de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] blijkt uit het dossier niet dat de werkzaamheden van [duikbedrijf] op 8 september 2017 beperkt waren tot de noordboog.

Bovendien werd de zuidboog naar aanleiding van een bespreking binnen het duikteam ter uitvoering van werkzaamheden als arbeidsplaats gebruikt, zoals naar voren komt in de verklaring van [naam 2] : ‘Ik heb de duiker binnengehaald en varen we terug naar de Zuidboog om aan te leggen aan het ponton. Ik loop richting kajuit en daar is besproken wat is waargenomen. Ik weet niet meer wie het direct gezegd heeft maar er werd gezegd: "We gaan duiken aan de Zuidkant". De opdracht was om te kijken of er ook zoveel grind lag als aan de Noordzijde bovenstroom. Het was enigszins van zelfsprekend dat hij het water weer inging hij had zijn pak nog aan. [slachtoffer] ging naar beneden.’ (Voetnoot 18)

De rechtbank is dan ook van oordeel dat (ook) de zuidboog op 8 september 2017 toen [slachtoffer] daar een duikinspectie verrichte als arbeidsplaats kan worden aangemerkt waar [duikbedrijf] hem, bij de uitvoering van werkzaamheden van de door haar aangestelde duikploeg, arbeid heeft doen verrichten.

Artikel 5 lid 1 Arbowet

Onder het eerste gedachtestreepje wordt [duikbedrijf] verweten dat zij in strijd met artikel 5 lid 1 van de Arbowet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) schriftelijk heeft vastgelegd welke risico’s duiken nabij de vizierschuiven van het stuwcomplex voor de werknemers met zich meebracht en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden.

Door de rechter-commissaris is – na daartoe aangedragen te zijn door het Nederlands Duikcentrum en de Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD) – de heer B.J.H.M. Analbers, werkzaam bij de Koninklijke Marine, benoemd als deskundige op het gebied van duikarbeid. Op pagina 9 zijn rapport (Voetnoot 19) geeft Analbers op de vraag ‘wat zijn de veiligheidsrisico’s betreft het uitvoeren van duikwerkzaamheden bij een sluis-stuwcomplex’, het volgende te kennen:

RISICO

GEVOLG

MAATREGEL

Bediening van de

sluis/stuw

Waterverplaatsing waardoor de duiker meegesleurd kan worden

SAFE TO DAVE

uitvoeren. Duidelijke

afspraken met de beheerder/ wachter.

Stroming in omloopriolen

Duiker wordt meegezogen

Kleppen sluiten alvorens de riolen te betreden.

Lekkages in deuren/ stuwen omloopriolen

Duiker wordt vastgezogen

Niet aan hoge water zijde van de deur/stuw duiken. Tenzij duidelijk is dat er geen lekkage is.

bewegende delen (deuren kleppen schuiven)

Duiker komt klem te zitten achter of tussen de

bewegende delen

Bewegende delen borgen

Scheepvaart

Overvaren van een duiker.

Afzetten locatie. Duikvlag plaatsen

Daaruit blijkt welke risico’s duiken bij vizierschuiven van het stuwcomplex met zich brengt en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden. De rechtbank zal deze als uitgangspunt nemen bij beoordeling van de tenlastelegging.

Over de RI&E van [duikbedrijf] relateren verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] : ‘Wij, verbalisanten, lazen dat de beschrijvingen algemeen zijn, te weten niet specifiek voor duikwerkzaamheden bij het sluis-stuwcomplexen, zoals het sluis-stuwcomplex te Driel’. (Voetnoot 20)

In deze RI&E van [duikbedrijf] van maart 2014 is vermeld dat ‘voor de uitvoering van de werkzaamheden worden waar nodig V&G-plannen opgesteld’ en dat om risico’s bij werkzaamheden zoveel mogelijk te beperken en/of te voorkomen, onder andere een VGM-instructieboek is opgesteld. (Voetnoot 21)

In het VGM-instructieboek wordt ten aanzien van ‘duikarbeid en caissonarbeid/werken onder overdruk’ vermeld dat hiervoor een separate werkinstructie is opgesteld. (Voetnoot 22) In deze werkinstructie staat onder meer vermeld: ‘voor ieder werk wordt een “werkopdracht” (..) opgesteld. Hierin zijn opgenomen: beschrijving werk en bijhorende gegevens (..)’. (Voetnoot 23) In het VGM-instructieboek is ook opgenomen: ‘indien er bijzondere, specifieke en/of nieuwe risico’s op een project aanwezig zijn, dan wordt er door de leidinggevende(n) eerst een analyse van deze risico’s gemaakt, namelijk een TRA: taakrisicoanalyse’. (Voetnoot 24)

Het dossier bevat een ‘F05 TRA Formulier’ van 26 mei 2017 voor project ‘Stuw Driel-Noord’. (Voetnoot 25) Daarin is vermeld: ‘dit formulier omschrijft aanvullende projectspecifieke risico’s. Voor standaard risico’s tijdens duikwerkzaamheden zie algemene VGM-documentatie van [duikbedrijf]’. In het formulier werden beheersmaatregelen omschreven bij de taakstappen/activiteiten: duiken in besloten ruimte van vizierschuif, scheepvaartbewegingen tijdens duikwerkzaamheden en duiken tijdens hijswerkzaamheden. Het risico van lekkages is hierin niet vermeld.

Daarnaast bevat het dossier een ‘TRA 07’ van 15 augustus 2017 voor ‘duikwerk montage Driel Noord’. (Voetnoot 26) De rechtbank constateert dat ook in ‘TRA 07’ het risico van lekkages niet staat vermeld. De ‘TRA 07’ is opgemaakt door [bedrijf 1] . Getuige [getuige 1] , destijds directeur van [bedrijf 1] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard (Voetnoot 27) dat bij de allereerste duikwerkzaamheden is gewerkt met de [bedrijf 2] uit Rotterdam en vervolgens met [duikbedrijf] : ‘Zij waren er niet op ingesteld om dergelijke risico-inventarisaties te

maken. Besloten is toen om de risico-inventarisatie van [bedrijf 2] om te bouwen naar [duikbedrijf] . (..) Aan de hand van de risico inventarisatie van [bedrijf 2] en uiteraard ook in overleg met [duikbedrijf] werd de risico-inventarisatie geschikt gemaakt’. Dat blijkt ook uit de verklaring van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris: ‘Ik kan mij herinneren dat [duikbedrijf] de RIE van [bedrijf 2] heeft gehad’. (Voetnoot 28)

De rechtbank constateert dat in de taakrisicoanalyse ‘renovatie stuwenensemble Nederrijn en Lek (RSN)’ van [bedrijf 2] van 17 juli 2016 (op pagina 1345), die zoals is verklaard is omgebouwd naar de TRA van [duikbedrijf] , wel aandacht wordt besteed aan het risico op lekkages en aan de risico-beperkende maatregelen die daartoe moeten worden genomen. Deze zijn echter niet overgenomen in het formulier ‘TRA 07’ van 15 augustus 2017.

Ook in de andere documentatie van [duikbedrijf] , waaronder de RI&E en in documenten waarnaar de RI&E verwijst, is – naast het risico op lekkages – in het geheel niet schriftelijk vastgelegd welke risico’s het duiken bij vizierschuiven van het stuwcomplex voor werknemers met zich brengt en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden. Dat geldt overigens ten aanzien van zowel de noordzijde van de stuwcomplex Driel – waarop de bovenstaande TRA’s betrekking hebben – als voor de zuidzuide van het stuwcomplex. Voor de zuidboog was helemaal niets vastgelegd, zo blijkt ook uit de verklaring van [medeverdachte 2](Voetnoot 29)

Artikel 5 lid 1 Arbowet luidt: ‘bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers’. Een werkgever blijft hiervoor te allen tijde verantwoordelijk. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [duikbedrijf] niet heeft voldaan aan haar verplichting uit artikel 5 lid 1 Arbowet.

Artikel 8 lid 1 Arbowet

Onder het tweede gedachtestreepje wordt [duikbedrijf] verweten dat zij in strijd met artikel 8 lid 1 van de Arbowet geen zorg heeft gedragen dat haar werknemers doeltreffend waren ingelicht over de te verrichte duikwerkzaamheden aan dat stuwcomplex en/of over een lekkage aan de zuidboog van de stuwcomplex en/of de daaraan verbonden risico’s en over de te nemen maatregelen die erop gericht waren die risico’s te voorkomen of te beperken.

Dat er geen sprake is geweest van het doeltreffend inlichten van werknemers blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 3] : ‘Sascha zei dat er in de ochtend van mijn klus eerst een werkbespreking over de voortgang van de werkzaamheden zou zijn. Maar die werkbespreking vond niet plaats’. (Voetnoot 30) Ook uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat er geen inhoudelijke werkbespreking heeft plaatsgevonden. (Voetnoot 31) Verder heeft [medeverdachte 3] verklaard: ‘U vraagt mij of ik aparte instructies heb gehad van [duikbedrijf] . Die heb ik niet gehad.’ (Voetnoot 32)

Uit de offerte (Voetnoot 33) van [duikbedrijf] aan [bedrijf 1] , haar opdrachtgever, blijkt dat ook het ‘verlenen van hand- en spandiensten wanneer er niet gedoken wordt’ behoorde tot de werkzaamheden van [duikbedrijf] bij de stuwen Hagestein, Driel en Amerongen. Met zo’n ruime omschrijving van de te verrichten werkzaamheden rust op de werkgever een zware plicht om werknemers ter plaatse deugdelijk in te lichten over te verrichten werkzaamheden. Van het doeltreffend inlichten over de te verrichte werkzaamheden is echter geen sprake geweest. Van inlichtingen over de daaraan verbonden risico’s en maatregelen die erop gericht waren om deze risico’s te beperken is (dus) ook geen sprake geweest.

Het dossier bevat een e-mail van [naam 3] (Voetnoot 34), die ter plaatse een algemeen coördinerende functie had, van 29 augustus 2017, waarbij het verslag van de ‘start werk bespreking’ als bijlage is toegevoegd. Daarin staat bij Driel onder meer vermeld: ‘Enige stagnatie door constatering van een kleine ‘lekkage’ van de vizierschuif zuid’. (Voetnoot 35) [medeverdachte 2] en [verdachte] staan als geadresseerden bij deze mail vermeld en [verdachte] heeft tijdens de zitting te kennen gegeven de inhoud van deze mail te kennen. (Voetnoot 36) Ook kan uit het verhoor van [medeverdachte 2] door de Inspectie SZW worden opgemaakt dat hij de inhoud van de mail kent. (Voetnoot 37)

[medeverdachte 3] heeft hierover verklaard (Voetnoot 38): ‘Ik weet niet eens dat deze informatie bestond.’ en [naam 1] (Voetnoot 39): ‘na het ongeval heb ik hierover gehoord’. Ook [naam 2] , de reserveduiker, heeft verklaard dat hij niet bekend was met de lekkage. (Voetnoot 40)

In de context van hetgeen hiervoor is overwogen en vastgesteld concludeert de rechtbank dat [duikbedrijf] , door de duikploeg voor regiewerkzaamheden aan het stuwcomplex erop uit te sturen zonder doeltreffende instructies, zulks terwijl zij op de hoogte was van informatie met betrekking tot lekkage waaraan risico’s zijn verbonden, niet heeft voldaan aan haar verplichting uit artikel 8 lid 1 Arbowet. Daaraan doet niet af dat de lekkage zich aan de zuidboog heeft bevonden, aangezien instructies strekkende tot begrenzing van werkzaamheden met betrekking tot een bepaald onderdeel van de stuw evenmin zijn gegeven.

Artikel 8 lid 4 Arbowet

Als derde gedachtestreepje wordt [duikbedrijf] verweten dat zij in strijd met artikel 8 lid 4 van de Arbowet heeft nagelaten toe te zien op de naleving van instructies en/of voorschriften ter voorkoming of beperking van risico’s bij duikwerkzaamheden aan een stuwcomplex.

De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat door [duikbedrijf] in zijn algemeenheid intensief werd toegezien op naleving van instructies en/of voorschriften, maar zoals blijkt uit hetgeen hiervoor bij artikel 5 lid 1 Arbowet is overwogen waren er geen instructies en/of voorschriften ter voorkoming of beperking van risico’s van duikwerkzaamheden bij een stuwcomplex. Daarom zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

Artikel 3 lid 1 onder a Arbowet

Bij het vierde gedachtestreepje wordt [duikbedrijf] verweten dat zij in strijd met artikel 3 lid 1 van de Arbowet heeft gehandeld, door – kort gezegd – geen beleid te voeren dat was ingericht op zo goed mogelijke omstandigheden en het organiseren van de duikarbeid dat daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Onder meer door geen zorg te dragen dat bij het verrichten van de duikwerkzaamheden een manbak/duikkooi werd gebruikt (tweede gedachtestreepje). Van dit deel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken, omdat niet is gebleken dat de duikwerkzaamheden– in dit geval het inspecteren van de bodem op de aanwezigheid van grind – vanuit een manbak/duikkooi had plaats kunnen vinden. De rechtbank acht dit vanwege de gesloten onderzijde van een manbak/duikkooi niet aannemelijk en zowel het dossier als het rapport van Analbers biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Voor zover de steller van de tenlastelegging aansluiting heeft willen zoeken bij de TRA van duikbedrijf [bedrijf 2] op pagina 1346, begrijpt de rechtbank de daarin genoemde beheersmaatregel zo dat als het niet mogelijk is om een object van de uitstroomzijde te benaderen dat de inspectie naar de aanwezigheid van stroming dan vanuit een manbak moet plaatsvinden (en niet de duikwerkzaamheden zelf).

Onder dit gedachtestreepje wordt [duikbedrijf] verder verweten dat zij er geen zorg voor heeft gedragen dat, voordat werd gestart met de werkzaamheden bovenstrooms in de zuidboog, eerst benedenstrooms een inspectie werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en/of zuiging (eerste gedachtestreepje) en geen (volledige) schriftelijke Laatste Minuut Risico Analyse (LMRA) werd (op)gemaakt (derde gedachtestreepje). Omdat de omstandigheid dat een LMRA niet (volledig) schriftelijk wordt vastgelegd op zichzelf geen gevaar oplevert, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

Over het duiken bij een stuw heeft de heer Wielinga, penningmeester bij de Nederlandse vereniging van beroepsduikers, verklaard: ‘je gaat sowieso nooit aan de bovenzijde van een stuw duiken. Altijd eerst aan de onderzijde kijken stroomafwaarts’. (Voetnoot 41) Ook uit het rapport van Analbers blijkt dat niet aan de hoge water zijde van stuwen moet worden gedoken, tenzij vast is komen te staan dat er geen lekkage is. (Voetnoot 42) Over de wijze waarop op de aanwezigheid van een lekkage kan worden gecontroleerd schrijft Analbers: ‘gebruik “zwaar” voorwerp aan een touw dat je aan lage zijde van de stuw op verschillende dieptes sleept. Indien deze door een stroming “gepakt” wordt, is er ergens een lekkage.’

Uit hetgeen hiervoor bij artikel 5 lid 1 Arbowet is overwogen blijkt dat er bij [duikbedrijf] geen instructie was dat voor de aanvang van werkzaamheden eerst benedenstrooms een inspectie moest worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en zuiging. Uit de verklaring van [medeverdachte 3] blijkt dat voor de werkzaamheden in de zuidboog op 8 september 2017 niet eerst benedenstrooms een inspectie zoals hierboven beschreven heeft plaatsgevonden. (Voetnoot 43)

Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat, hoewel dit met het oog op een adequaat onderzoek naar mogelijke risico’s van [duikbedrijf] als professioneel, specialistisch duikbedrijf verwacht mocht worden, niet benedenstrooms een inspectie als hiervoor bedoeld werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en dat [duikbedrijf] aldus in strijd met artikel 3 lid 1 onder a Arbowet heeft gehandeld.

Artikel 19 Arbowet

Als vijfde gedachtestreepje wordt [duikbedrijf] verweten dat met betrekking tot de duikwerkzaamheden niet onderling op doelmatige wijze is samengewerkt met andere werkgevers. Zoals hiervoor is overwogen is voor een bewezenverklaring van dit onderdeel vereist dat [duikbedrijf] wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat door het niet onderling op doelmatige wijze samenwerken levensgevaar bij en/of ernstige schade van de gezondheid bij een of meer van haar werknemers ontstond of was te verwachten. Los van de vraag of op doelmatige wijze is samengewerkt, is van een causaal verband met het levensgevaar en/of ernstige schade van de gezondheid geen sprake. Daarbij komt dat de tenlastelegging ziet op de duikwerkzaamheden en dat [duikbedrijf] als specialistisch duikbedrijf moet worden aangemerkt, als enige op de arbeidsplaats. Gelet daarop was [duikbedrijf] (voornamelijk) zelf verantwoordelijk voor het veilig verrichten van duikwerkzaamheden. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.

Levensgevaar

De rechtbank overweegt dat de voorschriften waar het in dit verband om gaat beogen te voorkomen dat gevaren die aan het verrichten van arbeid verbonden zijn zich realiseren. Een redelijke uitleg daarvan houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat het bedoelde gevaar ‘ontstaat of te verwachten is’ als arbeid wordt verricht in een situatie waarin levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers bestaat, de werkgever voorschriften heeft geschonden die ertoe strekken te voorkomen dat dit gevaar zich realiseert, en het – gelet op de ernst van die schending – redelijk is het ontstaan of te verwachten zijn van het gevaar aan het schenden van die voorschriften door de werkgever toe te rekenen.

In de werkinstructie van [duikbedrijf] wordt duikarbeid als ‘zeer risicovol’ omschreven. (Voetnoot 44) Uit de verklaring van Analbers blijkt bovendien dat het duiken bij stuwen extra risicovol werk oplevert. Niettemin heeft [duikbedrijf] [slachtoffer] arbeid laten verrichten zonder te voldoen aan haar verplichtingen uit de Arbowet, zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld.

Daarbij komt dat [duikbedrijf] als specialistisch duikbedrijf moet worden aangemerkt en in die hoedanigheid ook door [bedrijf 1] is benaderd. Zo doet [duikbedrijf] – dat in 1978 is opgericht – zich in haar VGM-instructieboek ook voorkomen: ‘op het gebied van werken op- en onderwater zijn wij de specialist! Dit geldt zowel voor het duikbedrijf als de milieuwerken’. (Voetnoot 45) En: ‘door het VGM-systeem worden de regels en procedures vastgelegd om enerzijds de opdrachtgever en anderzijds de medewerker te garanderen dat de opgedragen werkzaamheden op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat geen schade ontstaat voor mens, machine en milieu’.

Reeds vanwege haar expertise en ervaring had [duikbedrijf] redelijkerwijs moeten weten dat door het laten verrichten van arbeid zonder te voldoen aan de verplichtingen uit de Arbowet levensgevaar voor [slachtoffer] was te verwachten.

Opzet

[duikbedrijf] wist dat duiken zeer risicovol is. Duiken in een stuwcomplex is bovendien nog risicovoller. Desondanks heeft [duikbedrijf] haar werknemers niet doeltreffend ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daarbij horende risico’s, hen geen volledige LMRA laten opmaken en hen geen inspectie naar stroming uit laten voeren. Daarnaast is komen vast te staan dat [duikbedrijf] niet schriftelijk in een RI&E had vastgelegd welke risico’s duiken in een stuwcomplex met zich brengen en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen moeten worden. Omdat één van de consortiumdeelnemers kritisch was op de RI&E van [duikbedrijf] is de TRA van duikbedrijf [bedrijf 2] omgebouwd en door [duikbedrijf] overgenomen. Juist de risico’s die zagen op het duiken bij een stuw- en sluiscomplex zijn daarin echter niet overgenomen door [duikbedrijf] . Gelet op die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [duikbedrijf] opzettelijk (in ieder geval in voorwaardelijke zin) in strijd met de hiervoor genoemde Arbo-bepalingen heeft gehandeld.

Toerekenen

Op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938):

1. het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

2. de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

3. de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;

4. de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

De rechtbank overweegt dat de handelingen die [duikbedrijf] worden verweten werden verricht door [medeverdachte 2] en [verdachte] . Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat zij op dat moment beiden (middelijk) bestuurder waren van [duikbedrijf] . De duikwerkzaamheden en de wijze waarop dat gebeurde waren dienstig voor de rechtspersoon, namelijk ter uitvoering van de opdracht die [duikbedrijf] van [bedrijf 1] in ontvangst had genomen. Uit het voorgaande blijkt dat de rechtspersoon erover kon beslissen of deze handelingen al dan niet zouden plaatsvinden. De gedragingen kunnen daarom aan [duikbedrijf] worden toegerekend.

Medeplegen

De rechtbank is van oordeel van geen sprake is van het ‘tezamen en in vereniging’ plegen van dit feit. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat sprake zou zijn van medeplegen. Hoewel wellicht meerdere personen onzorgvuldig hebben gehandeld, zijn hun gedragingen van onvoldoende gewicht om een nauwe en bewuste samenwerking tussen die personen vast te kunnen stellen. Van dit deel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.

Conclusie ten aanzien van feit 1

Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen is bewezen dat [duikbedrijf] opzettelijk arbeid heeft doen laten verrichten in strijd met artikel 5 lid 1, artikel 8 lid 1 en artikel 3 lid 1 onder a Arbowet, terwijl [duikbedrijf] had moeten weten dat daardoor levensgevaar voor [slachtoffer] was te verwachten.

Verdachte was 8 september 2017 (middellijk) bestuurder van [duikbedrijf] en betrokken bij de dagelijkse gang van zaken, en heeft naar het oordeel van de rechtbank feitelijk leiding gegeven aan voormelde strafbare gedraging. Het als feit 1 primair ten laste gelegde kan daarom worden bewezen.

Dood door schuld

Als feit 2 wordt [duikbedrijf] verweten dat door haar schuld [slachtoffer] is overleden, waaraan verdachte opdracht of daaraan feitelijk leiding zou hebben gegeven. Hiervoor, bij feit 1, is komen vast te staan dat [duikbedrijf] :

niet in een RI&E schriftelijk heeft vastgelegd welke risico's duiken nabij de vizierschuiven van dat stuwcomplex voor de werknemers met zich meebracht en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden, en

er niet voor heeft zorggedragen dat haar werknemers doeltreffend waren ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden aan dat stuwcomplex en over een lekkage aan de zuidboog van dat stuwcomplex en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht waren die risico's te voorkomen en te beperken, en

er niet voor heeft zorggedragen dat alvorens met die duikwerkzaamheden aan de zuidboog van dat stuwcomplex werd gestart door haar werknemers een inspectie benedenstrooms van die stuw werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en

er niet voor heeft zorggedragen dat voorafgaande aan die duikwerkzaamheden aan de zuidboog, een (volledige) schriftelijke LMRA, werd uitgevoerd.

Hiervoor is vastgesteld dat deze gedragingen aan [duikbedrijf] kunnen worden toegerekend. Ook is vastgesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het niet zorgdragen dat de duikwerkzaamheden vanuit een manbak/duikkooi werden uitgevoerd, het niet zorgdragen dat voor de duikwerkzaamheden een schriftelijke Laatste Minuut Risico Analyse (LMRA) werd uitgevoerd en niet heeft toegezien op de naleving van instructies. Ook bij dit feit zal de rechtbank verdachte van dit laatste vrijspreken, gelet op hetgeen hierover ten aanzien van feit 1 is overwogen. Dat geldt eveneens voor het medeplegen.

Uit de in de inleiding genoemde bewijsmiddelen, waaronder het schouwverslag van de forensisch arts, en uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (Voetnoot 46) blijkt dat [slachtoffer] tijdens duikwerkzaamheden bovenstrooms in de zuigboog als gevolg van de lekkage in de vizierschuif met kracht tegen de stuwwand is gedrukt en vervolgens bekneld is geraakt, waardoor hij is overleden.

De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of kan worden bewezen dat de dood van [slachtoffer] aan de schuld van [duikbedrijf] is te wijten. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan; er moet sprake zijn van meer dan alleen onvoorzichtigheid.

De rechtbank is van oordeel dat het handelen van [duikbedrijf] als aanmerkelijk nalatig moet worden aangemerkt. Naast hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen in het kader van de overtredingen van de voorschriften van de Arbowet, het opzet daarop en het levensgevaar, overweegt zij daartoe nog het volgende.

Omdat duiken risicovol is, mag van werkgevers in de duikbranche een hoge mate van zorgvuldigheid worden verwacht wanneer zij werknemers duikwerkzaamheden laten verrichten, zeker in een stuwcomplex. In het kader van deze verhoogde zorgplicht en daaraan gekoppelde aansprakelijkheid, ook wel ‘Garantenstellung’ genoemd, wordt van werkgevers in de duikbranche verwacht dat zij zich gedragen zoals een redelijk handelende en bekwame beroepsgenoot opereert. Gelet op de verklaring van Analbers is de rechtbank van oordeel dat [duikbedrijf] tekort is geschoten in die zorgplicht. Daarbij heeft de rechtbank er ook acht op geslagen dat duikbedrijf [bedrijf 2] – een beroepsgenoot – wel nadrukkelijk oog heeft gehad voor de risico’s voor duikwerkzaamheden bij een stuw, zoals uit het voorgaande blijkt.

Het ongeval zou niet hebben plaatsgevonden wanneer [duikbedrijf] de risico’s en risicobeperkende maatregelen van duiken bij een stuwcomplex zou hebben vastgelegd in de RI&E, haar werknemers doeltreffend zou hebben ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden en over het bestaan van een lekkage waar zijzelf kennis van had, hen benedenstrooms een inspectie had laten uitvoeren naar de aanwezigheid van stroming (ter bepaling van de grootte van die lekkage) en hen een volledige LMRA had laten uitvoeren. In dat geval zou [slachtoffer] niet bovenstrooms in de zuidboog zijn verrast door de zuiging als gevolg van de lekkage, en vervolgens bekneld zijn geraakt. Het overlijden van [slachtoffer] staat daarmee in rechtstreeks verband met het niet-naleven van de veiligheidsvoorschriften door [duikbedrijf] .

Mede in aanmerking genomen de voorzienbare en verstrekkende gevolgen die zuiging in een stuwcomplex voor duikers kan hebben, terwijl [duikbedrijf] heeft verzuimd te doen wat bij uitstek van haar werd verlangd, kan het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan haar worden toegerekend. De rechtbank merkt het handelen van [duikbedrijf] daarom aan als aanmerkelijk nalatig. Het is aan [duikbedrijf] schuld te wijten dat [slachtoffer] bekneld is geraakt en is overleden.

Verdachte was 8 september 2017 (middellijk) bestuurder van [duikbedrijf] en betrokken bij de dagelijkse gang van zaken, en heeft naar het oordeel van de rechtbank feitelijk leiding gegeven aan voormelde strafbare gedraging. Het als feit 2 primair ten laste gelegde kan daarom worden bewezen.

4.5

De bewezenverklaring

1

Primair

[duikbedrijf] B.V.

op 08 september 2017 te Driel, gemeente Overbetuwe,

als werkgever,

opzettelijk,

handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet

immers heeft [duikbedrijf] B.V.,

toen, daar, in/aan een stuwcomplex, gelegen aan de Drielse Rijndijk, zijnde een arbeidsplaats,

door werknemer [slachtoffer] ,

arbeid doen of laten verrichten, terwijl [duikbedrijf] B.V.,

-in strijd met artikel 5 lid 1 Arbowet

bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een Risico Inventarisatie en Evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico's duiken nabij de vizierschuiven van het stuwcomplex voor de werknemers met zich bracht en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden, en

-in strijd met artikel 8 lid 1 Arbowet

geen zorg heeft gedragen dat haar werknemers doeltreffend waren ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden aan dat stuwcomplex en over een lekkage aan de zuidboog van dat stuwcomplex en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de te nemen maatregelen die erop gericht waren die risico's te voorkomen of te beperken, en

-in strijd met artikel 3 lid 1 onder a van de Arbowet

geen zorg heeft gedragen voor de veiligheid en/of gezondheid van haar werknemers, inzake alle met de arbeid, zijnde duikwerkzaamheden, verbonden aspecten en/of daartoe beleid heeft gevoerd dat was gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij [duikbedrijf] B.V. -gelet op de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening- in acht moest(en) nemen, dat die duikarbeid zodanig was georganiseerd, dat daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en/of gezondheid van haar werknemers, aangezien [duikbedrijf] B.V. er geen zorg voor heeft gedragen dat, alvorens met de werkzaamheden (aan de zuidboog) van dat stuwcomplex werd gestart,

-door haar werknemers benedenstrooms van die stuw een inspectie werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming,

terwijl daardoor naar [duikbedrijf] B.V. redelijkerwijs moest weten levensgevaar voor [slachtoffer] te verwachten was,

zulks terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;

2

Primair

[duikbedrijf] B.V,

op 08 september 2017 te Driel, gemeente Overbetuwe,

aanmerkelijk nalatig heeft gehandeld,

hierin bestaande dat [duikbedrijf] B.V. door haar werknemers duikwerkzaamheden aan een stuwcomplex gelegen aan de Drielse Rijndijk aldaar heeft laten verrichten, terwijl [duikbedrijf] B.V.,

-niet in een Risico Inventarisatie en Evaluatie van dat stuwcomplex schriftelijk heeft vastgelegd welke risico's duiken nabij de vizierschuiven van dat stuwcomplex voor de werknemers met zich bracht en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden, en

-er niet voor heeft zorggedragen dat haar werknemers doeltreffend waren ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden aan dat stuwcomplex en over een lekkage aan de zuidboog van dat stuwcomplex en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht waren die risico's te voorkomen en/of te beperken, en

-er niet voor heeft zorggedragen dat alvorens met die duikwerkzaamheden aan de zuidboog van dat stuwcomplex werd gestart door haar werknemers een inspectie benedenstrooms van die stuw werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming, en

-er niet voor heeft zorggedragen dat voorafgaande aan die duikwerkzaamheden aan de zuidboog, een volledige schriftelijke Laatste Minuut Risico Analyse (LMRA) werd uitgevoerd,

waardoor [slachtoffer] tijdens die duikwerkzaamheden bovenstrooms in de zuidboog van dat stuwcomplex, waar een lekkage in de vizierschuif aanwezig was, met kracht tegen de stuwwand is gedrukt en vervolgens bekneld is geraakt,

waardoor het aan de schuld van [duikbedrijf] B.V. is te wijten dat [slachtoffer] is overleden,

zulks terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;

5
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 51 en 307 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:

feit 1 primair

het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;

feit 2 primair

het misdrijf: aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging

6
De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7
De op te leggen straf of maatregel
7.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft een taakstraf van 180 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren geëist. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met overschrijding van de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat bij een strafoplegging rekening moet worden gehouden met de ruime overschrijding van de redelijke termijn voor berechting en de gevolgen die het ongeval voor verdachte heeft en heeft gehad.

7.3

De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

Vanwege renovatiewerkzaamheden vonden op 8 september 2017 duikwerkzaamheden plaats bij het stuwcomplex in de Rijn bij Driel. Deze werkzaamheden werden verricht door [duikbedrijf] , waarvan verdachte op dat moment (middellijk) bestuurder en commercieel directeur was. Verdachte was op dat moment niet zelf bij het stuwcomplex aanwezig, maar was bij [duikbedrijf] verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden en veilig werken. [duikbedrijf] heeft door haar nalatigheid een zodanige onveilige arbeidsplaats laten ontstaan dat [slachtoffer] tijdens duikwerkzaamheden is overleden. Zo had [duikbedrijf] niet vastgelegd welke risico’s er waren voor het duiken bij een stuw en welke risico-beperkende maatregelen daarbij genomen moesten worden. Verder was de duikploeg niet voldoende geïnformeerd over de te verrichten werkzaamheden bij de stuw en de daaraan verbonden risico’s en voorts was de duikploeg niet geïnformeerd over een bestaande lekkage bij de vizierschuif van de stuw. Ook heeft [duikbedrijf] er onvoldoende voor gezorgd dat eerst benedenstrooms een inspectie werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en dat een volledige LMRA werd uitgevoerd. Verdachte heeft daaraan feitelijk leiding gegeven.

Als gevolg daarvan is [slachtoffer] tijdens een bovenstroomse duikinspectie naar de aanwezigheid van grind op de bodem verrast door de krachtige zuiging als gevolg van een groot gat aan de onderkant van de vizierschuif van de stuw. Daardoor werd hij plotseling tegen de stuwwand aan gezogen en had hij, door de enorme kracht van het water, geen mogelijkheid om te ontsnappen. Ook was het daardoor voor hem niet meer mogelijk om te ademen.

De rechtbank is van oordeel dat [duikbedrijf] is tekortgeschoten in de op haar als werkgever rustende zorgplicht om de gezondheid en het welzijn van haar werknemers te beschermen. Een werkgever is verplicht om de omstandigheden in en om het bedrijf voor werknemers zo veilig mogelijk te maken. Werknemers moeten er op kunnen vertrouwen dat in alle omstandigheden voldoende maatregelen zijn genomen om hun veiligheid en welzijn te waarborgen. Dat werkzaamheden binnen een consortium worden verricht of onder leiding van een gerenommeerde hoofdaannemer maakt dat niet anders en ontslaat de werkgeven niet van haar eigen verantwoordelijkheden.

Gelet op het dossier en de behandeling tijdens de zitting heeft de rechtbank de indruk bekomen dat bij [duikbedrijf] sprake was van een schijnveiligheid, dat bepaalde veiligheidsvoorschriften werden vastgelegd omdat dat nu eenmaal was vereist, zonder dat werd beoogd dat met het naleven van die voorschriften ongelukken te voorkomen.

Daardoor is [slachtoffer] overleden, tijdens het uitoefenen van het voor hem ‘mooiste beroep ter wereld’. Als gevolg van het handelen van verdachte is aan de vrouw, dochter, ouders, andere familieleden en vrienden van [slachtoffer] een verschrikkelijk en onherstelbaar leed aangedaan. De vader van [slachtoffer] heeft tijdens de zitting gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Door deze verklaring werd het verdriet en het gemis van de nabestaanden invoelbaar. De vader van [slachtoffer] heeft op indrukwekkende wijze ook oog gehad voor de verdachten. Hij heeft verklaard dat zij dit nooit hebben gewild en dat deze zaak alleen maar verliezers kent. Hij heeft de rechtbank gevraagd om bij een bewezenverklaring geen straffen op te leggen waardoor nog meer families kapot zouden gaan. Ook heeft hij voorgesteld om de verdachten bij wijze van straf samen met hem tijdens duikopleidingen te laten vertellen over het belang van het opvolgen van veiligheidsvoorschriften.

De rechtbank overweegt dat het opleggen van deze straf wettelijk gezien niet mogelijk is. Dit kan ook niet als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, onder meer omdat hierop praktisch gezien geen controle kan worden uitgeoefend, zoals ook door de officier van justitie tijdens de zitting naar voren is gebracht. Wel hoopt de rechtbank dat er met het uitspreken en publicatie van dit vonnis aandacht komt voor de gevaren die kunnen ontstaan bij het niet of onvoldoende naleven van veiligheidsvoorschriften en dat zodoende een bijdrage wordt geleverd aan de bewustwording dat veiligheidsvoorschriften er zijn om te zorgen voor een veilige werkplek, zodat in dat opzicht wordt voldaan aan het achterliggende idee bij het voorstel van de vader van [slachtoffer] .

De rechtbank heeft tijdens de zitting waargenomen dat verdachte nog moeite heeft met de dood van [slachtoffer] . Niet ter discussie staat dat ook verdachte de dood van [slachtoffer] niet heeft gewild. Er is geen sprake van (boos) opzet, maar uit het voorgaande blijkt wel dat verdachte een verwijt kan worden gemaakt.

Oplegging van een straf is in dit geval geboden om het belang van het naleven van zorgplichten te benadrukken. De dodelijke afloop van dit ongeval is het gevolg van schending van essentiële veiligheidsvoorschriften. De onderhavige zaak heeft op uiterst pijnlijke wijze duidelijk gemaakt dat deze voorschriften er niet voor niets zijn.

Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte volgens zijn strafblad (uittreksel justitiële documentatie van 22 maart 2021) niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.

Ten aanzien van het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn dat artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM)onder meer omvat, overweegt de rechtbank het volgende. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het aan verdachte toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn aanvangt vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte hoeft niet als een zodanige handeling te worden aangemerkt, maar de betekening van de inleidende dagvaarding wel (zie ECLI:NL:HR:2008:BD2578, ro 3.12.1). De rechtbank is van oordeel dat verdachte aan zijn verhoor op 13 april 2018 nog niet in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen verdachte strafvervolging zou worden ingesteld. Weliswaar is hem toen meegedeeld dat hij werd verdacht van overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 307 Sr, maar het was op dat moment voor zowel verdachte als de Inspectie SZW nog niet duidelijk of strafvervolging zou worden ingesteld. Eerder dan het betekening van de inleidende dagvaarding op 30 maart 2021 zijn naar het oordeel van de rechtbank geen handelingen aan te merken waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat strafvervolging zou worden ingesteld, ook omdat na een dodelijk arbeidsongeval altijd onderzoek wordt gedaan door de Inspectie SZW.

Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Gelet op het voorgaande is die termijn in deze zaak op 30 maart 2021 aangevangen. Met een eindvonnis op 26 augustus 2021 is geen sprake van schending van verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.

Wel zal de rechtbank los van het bepaalde in artikel 6 lid 1 EVRM rekening houden met het forse tijdsverloop en de impact die dit op verdachte heeft. Het proces-verbaal is al op 17 april 2019 door de Inspectie ISW ingezonden aan het Openbaar Ministerie. Hoewel uitvoerig onderzoek is verricht is niet gebleken dat dit ertoe moest leiden dat pas bijna vier jaar na het ongeval uitspraak wordt gedaan. In ieder geval is het tijdsverloop niet te wijten aan de verdediging, die van meet af aan constructief heeft meegewerkt aan het onderzoek.

Alles afwegende acht de rechtbank net als de officier van justitie een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Omdat verdachte nog werkzaam is in de duikbranche, acht de rechtbank een voorwaardelijke straf als stok achter de deur noodzakelijk om verdachte er in de toekomst van te weerhouden strafbare feiten te plegen.

8
De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr en op de artikel 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

9
De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1 primair

het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;

feit 2 primair

het misdrijf: aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging

strafbaarheid verdachte

- verklaart verdachte strafbaar voor het onder bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren;

- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;

- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van 60 (zestig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:

- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2021.

Voetnoot

Voetnoot 1

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Inspectie SZW met nummer 1702236 (onderzoek ‘Salerno’). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Voetnoot 2

Proces-verbaal zaaksdossier, pagina 15 en 16.

Voetnoot 3

Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , pagina 1245 (V-02-01).

Voetnoot 4

Pagina 1056 en 1057 (DOC-02-16).

Voetnoot 5

Ten aanzien van [verdachte] : zijn verklaring tijdens de zitting van 5 juli 2021.

Ten aanzien van [medeverdachte 2] : uittreksel Kamer van Koophandel [medeverdachte 2] Holding B.V. van 2 juli 2021 (deze is door de officier van justitie los aan het dossier toegevoegd, dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv) en proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , pagina 1245 (V-02-01).

Voetnoot 6

Proces-verbaal zaaksdossier, pagina 14.

Voetnoot 7

Schouwverslag, pagina 1019A en pagina 1020 (DOC-02-04). Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 8

Proces-verbaal verhoor [verdachte] , pagina 1254 (V-02-02).

Voetnoot 9

Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , pagina 1246 (V-02-01).

Voetnoot 10

Pagina 586. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 11

Pagina 1334. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 12

Pagina 476. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 13

Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pagina 1269 (V-02-04).

Voetnoot 14

Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 27 oktober 2020.

Voetnoot 15

Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pagina 1268 (V-02-04).

Voetnoot 16

Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pagina 1270 (V-02-04).

Voetnoot 17

Proces-verbaal van verhoor [naam 2] bij de rechter-commissaris op 28 augustus 2020, pagina 2, en proces-verbaal van verhoor [naam 1] bij de rechter-commissaris op 28 augustus 2020, pagina 2.

Voetnoot 18

Proces-verbaal verhoor [naam 2] , pagina 1242 (G02-03).

Voetnoot 19

Dit rapport van 12 februari 2019 betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4, Sv, en is gevoegd als bijlage aan het (ongenummerde) ‘proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige’. Dit is geen onderdeel van het hiervoor onder voetnoot 1 toegevoegde proces-verbaal, maar is een losse toevoeging aan het dossier.

Voetnoot 20

Proces-verbaal zaaksdossier, pagina 26.

Voetnoot 21

Pagina 136. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 22

Pagina 171. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 23

Pagina 205. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 24

Pagina 176. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 25

Pagina 150. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 26

Pagina 1167 tot en met 1169 (DOC-02-23). Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 27

Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 7 oktober 2020, pagina 3.

Voetnoot 28

Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 26 augustus 2020, pagina 3.

Voetnoot 29

Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , pagina 1246 (V-02-01).

Voetnoot 30

Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 27 oktober 2020, pagina 4.

Voetnoot 31

Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 28 augustus 2020, pagina 2.

Voetnoot 32

Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 27 oktober 2020, pagina 4.

Voetnoot 33

Pagina 586. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 34

Pagina 1016 (DOC-02-03). Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 35

Pagina 1014 (DOC-02-01). Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 36

Verklaring tijdens de zitting van 5 juli 2021.

Voetnoot 37

Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , pagina 1250 onder ‘overige’, en pagina 1251 V-02-01).

Voetnoot 38

Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 3] , pagina 1235 (G02-01).

Voetnoot 39

Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 3] , pagina 1239 (G02-01).

Voetnoot 40

Proces-verbaal verhoor [naam 2] , pagina 1242 (G02-03).

Voetnoot 41

Proces-verbaal van bevindingen, pagina 116 (AMB-02-13).

Voetnoot 42

Pagina 9.

Voetnoot 43

Proces-verbaal verhoor bij de rechter-commissaris op 27 oktober 2020, pagina 6.

Voetnoot 44

Pagina 199. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 45

Pagina 153. Dit betreft een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.

Voetnoot 46

Pagina 62 en 63 (AMB-01-07) en de daarbij horende fotobijlage (D-01-12, pagina 998 en 1002, foto 10 tot en met foto 18)