De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair: als bestuurder van een personenauto, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiair: als bestuurder van een personenauto gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd;
meer subsidiair: als bestuurder van een personenauto zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn auto op tijd tot stilstand kon brengen;
feit 2
primair: zijn personenauto heeft bestuurd onder invloed van meer dan de bij wet toegestane hoeveelheid alcohol;
subsidiair: zijn personenauto heeft bestuurd, terwijl hij onder zodanige invloed van alcohol of een andere stof was dat hij niet in staat was de personenauto goed te besturen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 11 februari 2024 te Tubbergen als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de Tubbergseweg (N343), gaande in de richting van de Hardenbergerweg, daarmee rijdende op de weg, de Huyerenseweg, roekeloos, in elk gevaar zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij op dat moment één passagier vervoerde en/of terwijl hij een (scherpe) bocht naar links naderde, en/of
- heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) minimaal 74 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 en/of 30 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- bij het naderen en/of het inrijden van voornoemde bocht in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
- het verloop van die weg (de Huyerenseweg) in de voornoemde bocht niet heeft gevolgd en/of met het door hem bestuurde voertuig (rechts) van de weg is geraakt/gereden en/of (vervolgens) terecht is gekomen in een sloot,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen (te weten [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2024 te Tubbergen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Huyerenseweg, terwijl hij op dat moment één passagier vervoerde en/of terwijl hij een (scherpe) bocht naar links naderde, en/of
- heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) minimaal 74 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 en/of 30 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- bij het naderen en/of het inrijden van voornoemde bocht in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
- het verloop van die weg (de Huyerenseweg) in de voornoemde bocht niet heeft gevolgd en/of met het door hem bestuurde voertuig (rechts) van de weg is geraakt/gereden en/of (vervolgens) terecht is gekomen in een sloot, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2024 te Tubbergen als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Huyerenseweg, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers heeft hij het verloop van die weg (de Huyerenseweg) niet gevolgd en/of is hij met het door hem bestuurde voertuig (rechts) van de weg geraakt/gereden en/of (vervolgens) is hij terecht gekomen in een sloot;
2
hij op of omstreeks 11 februari 2024 te Tubbergen, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 900 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2024 te Tubbergen als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Overwegingen
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard en moet worden gekwalificeerd als eendaadse samenloop. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij het standpunt ingenomen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De raadsvrouw heeft zich wat betreft het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen (Voetnoot 1):
het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 februari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 5, Sv, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt door drs. S.D. Mensink, forensisch arts, van 5 april 2024, p. 15-16;
het proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] van 15 mei 2024, p. 37-64 ;
het proces-verbaal snelheid op basis van videobeelden, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] van 13 mei 2024, p. 72-90 ;
het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 17 mei 2024, met bijlagen, p. 133-139.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 11 februari 2024 te Tubbergen als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de Tubbergeresweg (N343), gaande in de richting van de Hardenbergerweg, daarmee rijdende op de weg, de Huyerenseweg, zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij op dat moment een passagier vervoerde en terwijl hij een bocht naar links naderde,
- heeft gereden met een snelheid van minimaal 74 km/uur, een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 en 30 km/uur, en
- bij het naderen en het inrijden van voornoemde bocht in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij was en
- het verloop van die weg (de Huyerenseweg) in de voornoemde bocht niet heeft gevolgd en met het door hem bestuurde voertuig (rechts) van de weg is geraakt/gereden en (vervolgens) terecht is gekomen in een sloot,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander (te weten [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
2. primair
hij op 11 februari 2024 te Tubbergen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 900 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beslissing
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2 primair
de eendaadse samenloop van de misdrijven:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft
waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde
in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid , van deze wet;
en
overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de dagen doorgebracht in verzekering, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
- ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 (drie) jaren, waarvan 1 (één) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren;
- beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994, afgetrokken wordt van de duur van de ontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. I. Piksen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.