3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Dat sprake is van “rooktabak” in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Wet op de Accijns dan wel het Eko Tabak-arrest, kan worden afgeleid uit de context en de waarneming van verbalisanten met betrekking tot verpakkingen, inhoud en waargenomen zoete geur, welke worden ondersteund door foto’s in het dossier. Een onderzoek aan de in beslag genomen tabak was dan ook niet noodzakelijk.
Mocht de rechtbank dit standpunt niet volgen, dan vordert de officier van justitie dat het onderzoek ter zitting wordt heropend, teneinde alsnog onderzoek aan de in beslag genomen tabak te doen verrichten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en legt aan haar verweer het volgende ten grondslag.
Bij de overgang van de controlefase naar de opsporingsfase is verdachte niet dan wel niet tijdig de cautie gegeven en is hij niet tijdig gewezen op zijn recht om zich te doen bijstaan door een advocaat. Ook uit het formele schriftelijke verhoor van verdachte valt niet af te leiden dat hij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het recht op rechtsbijstand. Het verbod op zelfincriminatie is daardoor geschonden. Deze vormverzuimen dienen te leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van verdachte en tot bewijsuitsluiting van de nadien in de auto aangetroffen en in beslag genomen op tabak gelijkende producten.
Voorts kan niet worden vastgesteld dat het om accijnsgoederen gaat zoals bedoeld in artikel 5 van de Wet op de Accijns. Gebruikelijk is dat monsters worden afgenomen om deze vervolgens in te zenden naar het Douanelaboratorium om aan de hand van internationaal erkende onderzoeksmethoden te worden onderzocht, niet alleen op uiterlijke kenmerken zoals kleur en geur, maar ook op de chemische samenstelling.
Nu een dergelijk onderzoek in dit geval ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat in de tenlastelegging benoemde waterpijptabak is te kwalificeren als accijnsgoed of als rooktabak.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en overweegt daartoe als volgt.
Bevindingen van de Douane tijdens de controle op 6 mei 2023
Over de in de winkel in beslag genomen producten is door verbalisant [verbalisant] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Douane domein VI Generieke Opsporing) onder meer geverbaliseerd dat de verpakkingen waren voorzien van teksten als "Blue B", "Am", "Lime", "Blue", "Mi Amor", "Mint", "Appel" en "Love" en merken "Al Fakher", "Blue Horse", "Layali", "Adalya" en "Bad&Mad". Hij zag dat de verpakkingen een rood en bruin gekleurde substantie bevatte. Bij het openen van de diverse verpakkingen rook hij de hem ambtshalve bekende zoete geur van waterpijptabak.
Met betrekking tot de in de auto aangetroffen producten heeft [verbalisant] geverbaliseerd dat hij met zijn collega’s kartonnen dozen aantroffen inhoudende diverse verpakkingen van het merk "Adalya", "Blue Horse", "Layali", "AI Fakher" en "Bad&Mad". [verbalisant] heeft wederom enkele verpakkingen geopend en geconstateerd dat deze waren gevuld met zowel een rood als een bruin gekleurde substantie. Ook nam hij wederom de hem ambtshalve bekende zoete geur van waterpijptabak waar.
Accijnszegels ontbraken op alle in beslag genomen goederen.
De rechtbank stelt vast dat bij deze controle geen monstername heeft plaatsgevonden en de op tabak gelijkende in beslag genomen producten niet zijn onderworpen aan een deskundig (laboratorium)onderzoek.
Wettelijk kader “rooktabak”
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat sprake is van “rooktabak” zoals bedoeld in artikel 32 Wet op de Accijns.
Op grond van artikel 32 lid 1 van de Wet op de Accijns wordt onder rooktabak verstaan “niet als sigaren of als sigaretten aan te merken voor roken geschikte tabak”.
De Nederlandse accijnswetgeving moet conform de Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van de Europese Unie van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten (hierna: de Richtlijn) worden uitgelegd en toegepast.
Op grond van artikel 5 lid 1 van de Richtlijn wordt onder rooktabak verstaan “gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot ‘flakes’ – plakken – geperste tabak, die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt”.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder HvJ EU) heeft in een prejudiciële uitspraak, het Eko Tabak-arrest van 6 april 2017 (C-638/15), nader gedefinieerd dat onder rooktabak moet worden verstaan: ”gedroogde, platte, onregelmatige, gedeeltelijk gestripte tabaksbladeren die een primaire droging hebben ondergaan en gecontroleerd zijn bevochtigd, die glycerinesporen bevatten en die na gewone voorbereiding (malen of met de hand versnijden) geschikt zijn om te worden gerookt”.
Onderzoek aan de inbeslaggenomen goederen
Zoals hiervoor reeds vastgesteld hebben de buitengewoon opsporingsambtenaren van de Douane volstaan met een beschrijving van de in beslag genomen goederen en het gebruikte verpakkingsmateriaal. De goederen zijn niet bemonsterd en er heeft geen (laboratorium) onderzoek plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat zonder deskundigenverslag in de zin van artikel 344, lid 1 onder 4° Wetboek van Strafvordering niet kan worden vastgesteld dat de aangetroffen en in beslag genomen waterpijptabakproducten kunnen worden gekwalificeerd als “rooktabak” in de zin van voornoemd wettelijk kader. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met de waarneming van de verbalisant omtrent de uiterlijke verschijningsvorm, zoals de kleur en de geur. De zoete geur kan weliswaar kenmerkend zijn voor waterpijptabak en levert tezamen met de kleur en de verpakking een indicatie voor rooktabak op, maar van doorslaggevend belang is de chemische samenstelling. Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte vrij.
Beslissing op voorwaardelijke vordering tot nader onderzoek
De voorwaardelijke vordering van de officier van justitie tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting, teneinde het in beslag genomen materiaal alsnog nader te laten onderzoeken, wijst de rechtbank af. Er heeft geen forensisch verantwoorde monstername plaatsgevonden op welke monsters het nader laboratorium onderzoek kan worden gericht. Dit klemt te meer nu uit het dossier niet blijkt dat er in deze zaak überhaupt nog te onderzoeken materiaal bewaard is gebleven. Reeds om die reden wijst de rechtbank voornoemde voorwaardelijke vordering van de officier van justitie af.