Rechtbank Rotterdam, eerste aanleg - enkelvoudig belastingrecht
ECLI:NL:RBROT:2024:9504
Op 1 October 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is ROT 23/2425, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2024:9504. De plaats van zitting was Rotterdam.
Indicatie
Parkeerbelasting. Beroep niet-tijdig beslissen. Niet-ontvankelijk.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen
[naam eiseres] , uit Strijen, eiseres
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam
(gemachtigde: mr. D. El Manouzi).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat volgens haar de heffingsambtenaar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar tegen de naheffingsaanslag van 26 oktober 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 1 december 2022 een uitspraak op bezwaar gedaan (dagtekening 15 december 2022) en daarbij de naheffingsaanslag vernietigd.
1.2.
De gemachtigde van eiseres heeft de heffingsambtenaar op 24 januari 2023 in gebreke gesteld en naderhand verklaard de uitspraak op bezwaar niet te hebben ontvangen. Daarbij is verzocht om binnen twee weken alsnog te beslissen op het bezwaarschrift.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen. Namens eiseres is [persoon A] verschenen, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres.
Feiten
2. Op 15 oktober 2022 om 09:06 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (kenteken [kentekennummer] ) geparkeerd stond aan de Kleiweg (zone 801) in Rotterdam zonder dat aan de betaalplicht was voldaan.
2.1.
De heffingsambtenaar heeft eiseres daarom bij beschikking van 26 oktober 2022 een naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,30, bestaande uit € 1,80 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan vaste kosten.
2.2.
In totaal zijn tegen de naheffingsaanslag drie bezwaarschriften ingediend. Het eerste bezwaarschrift is op 29 oktober 2022 ingediend door eiseres zelf. Gemachtigde mr. M. Lagas van Appjection B.V. heeft namens eiseres het tweede bezwaarschrift op 31 oktober 2022 ingediend. Op 30 november 2022 is het derde bezwaarschrift ingediend door gemachtigde mr. N.G.A. Voorbach.
2.3.
Uit coulance overwegingen heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag in de uitspraak op bezwaar van 1 december 2022 (dagtekening 15 december 2022) vernietigd en dat besluit verstuurd naar gemachtigde mr. M. Lagas, nadat gebleken is dat eiseres het parkeergeld heeft betaald voor de verkeerde zone (zone 800).
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het beroep niet tijdig beslissen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep van eiseres ontvankelijk?
4. De gemachtigde van eiseres heeft beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld, omdat hij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. Ook mr. M. Lagas en eiseres zelf hebben de uitspraak op bezwaar naar zijn zeggen niet ontvangen.
4.1.
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. (Voetnoot 1)Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. (Voetnoot 2) Het is in beginsel aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat stukken op het adres van eiseres zijn ontvangen of aangeboden, dan wel dat deze eiseres op een andere manier hebben bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de stukken op dat adres. Dit brengt mee dat de heffingsambtenaar in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. (Voetnoot 3)
4.2.
De heffingsambtenaar heeft aan de hand van schermafbeeldingen van de print- en verzendadministratie stap voor stap toegelicht hoe de uitspraak op bezwaar aan mr. M. Lagas is verzonden. De uitspraak op bezwaar is in een batch van 7598 documenten geprint, in een envelop gedaan en op 1 december 2022 door de heffingsambtenaar in een batch aangeboden bij PostNL. PostNL heeft de heffingsambtenaar laten weten dat er bij deze batch geen uitval heeft plaatsgevonden. De totalen van de 2D printrapporten komen overeen met het aantal geleverde documenten. Het vorderingsnummer, zoals vermeld op de schermprinten, komt overeen met het nummer op de aanslag.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar op juiste wijze bekend heeft gemaakt. De heffingsambtenaar heeft de uitspraak op bezwaar naar het juiste adres verstuurd van de op dat moment bij hem bekende gemachtigde van eiseres. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat zij drie keer een bezwaarschrift heeft ingediend en dat door deze handelswijze de heffingsambtenaar het bestreden besluit naar mr. M. Lagas heeft gestuurd. Het is immers duidelijk dat het bezwaar van mr. N.G.A. Voorbach gedateerd op 30 november 2022 en de bestreden uitspraak op bezwaar van 1 december 2022 elkaar hebben gekruist. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar tijdig is genomen en is verstuurd naar het juiste adres. Dit is op regelmatige wijze gebeurd. De blote ontkenning van mr. N.G.A. Voorbach dat mr. M. Lagas de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen is niet onderbouwd en kan daar dus ook niets aan af doen.
4.4.
Het is niet mogelijk om een ingebrekestelling in te dienen nadat uitspraak op bezwaar is gedaan en vervolgens beroep wegens niet tijdig beslissen in te stellen. (Voetnoot 4) Voor het toekennen van een dwangsom bestaat geen reden, nu de uitspraak op bezwaar binnen de daarvoor gestelde termijn van zes weken is gedaan. Gelet hierop is het ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
4.5.
Omdat uitspraak op bezwaar is gedaan voordat beroep is ingesteld, is van een “alsnog genomen besluit” in de zin van het derde lid van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake en is dus een beoordeling van de uitspraak op bezwaar aan de hand van het beroep wegens niet tijdig beslissen niet aan de orde. (Voetnoot 5) Voor een dergelijke conversie van het ingestelde beroep wegens niet tijdig beslissen naar een reëel beroep is geen aanleiding, omdat eiseres pas na afloop van de beroepstermijn beroep heeft ingesteld. (Voetnoot 6)
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Hierdoor bestaat geen aanleiding voor de door eiseres verzochte vergoeding van wettelijke rente.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2024.
griffier
rechter
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voetnoot
Voetnoot 1
Dit staat in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
Voetnoot 2
Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Voetnoot 3
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416.
Voetnoot 4
CRvB 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:924.
Voetnoot 5
CRvB 12 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:877.
Voetnoot 6
Rb Rotterdam 19 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:11902.