Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
Tussen [naam eiser 1] enerzijds en (onder meer) [naam gedaagde 1] , [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam gedaagde 3] anderzijds bestonden diverse samenwerkingsverbanden met betrekking tot de gezamenlijke aanschaf en exploitatie van onroerend goed (in Nederland).
2.2.
In juli 1991 hebben [naam eiser 1] , [naam gedaagde 1] , [naam 1] , [naam gedaagde 3] en [naam 2] gezamenlijk appartementen gekocht in Rotterdam (hierna ook: het onroerend goed). [naam 2] raakte initieel als makelaar betrokken bij de aankoop van de appartementen en besloot zelf ook deel te nemen. De akte van levering ter zake de appartementen is verleden op 3 oktober 1991. De aankoop zag onder meer op acht appartementen, elk bestaande uit vier woonlagen, aan de adressen [adressen 1] , en [adressen 2] (hierna gezamenlijk aangeduid als: de Appartementen). Voornoemde partijen waren ieder afzonderlijk voor één/vijfde deel gerechtigd tot het eigendom van het onroerend goed, waaronder de Appartementen.
2.3.
Met het oog op het bestuur en het beheer van het onroerend goed, hebben [naam eiser 1] , [naam gedaagde 1] , [naam 1] , [naam gedaagde 3] en [naam 2] (hierna ook: de vennoten) in september 1991 een maatschapsovereenkomst gesloten. Het makelaarskantoor van [naam 2] , [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] werd belast met het beheer van het onroerend goed. De maatschapsovereenkomst vermeldt verder voor zover van belang het volgende:
“De ondergetekenden:
(…)
nemen in aanmerking:
1. Zij zijn sedert 29 juli 1991 de [gezamenlijke] kopers en na het a.s. [notariële] transport eigenaren van de percelen:
[adressen 1]
[adressen 2]
[adressen 3]
[adres]
allen gelegen te ROTTERDAM
waarin zij elk gerechtigd zullen zijn voor één/vijfde deel.
2. Zij hebben deze percelen aangekocht als belegging van kapitaal.
3. Zij wensen hun wederzijdse rechten en verplichtingen als volgt vast te leggen.
Zijn overeengekomen als volgt:
1. Partijen gaan met ingang van 27 september 1991 met elkaar een maatschap aan tot bestuur - beheer en beschikking - van de in de considerans genoemde onroerende goederen.
2. De maatschap is aangegaan voor onbepaalde tijd, en kan door elk der partijen middels opzegging aan de andere partijen beëindigd worden tegen het einde van een kalenderjaar met inachtneming van een termijn van drie maanden.
3. Elk der partijen brengt in de maatschap in zijn onverdeeld aandeel in de in de considerans omschreven onroerende goederen.
5. Met beheer is belast overeenkomstig de voorwaarden en tarieven van de Nederlandse Vereniging van Makelaars, N.V.M. en op basis van het betrokken modelcontract van die vereniging, het makelaarskantoor in onroerende goederen [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] .
6. Indien een der partijen zijn aandeel in de voormelde onroerende goederen geheel of gedeeltelijk wil vervreemden danwel de maatschap zijnerzijds beëindigd wordt, is hij, daaronder medebegrepen zijn erfgenamen verplicht dit aandeel of gedeelte daarvan te koop aan te bieden aan de andere partijen, elk voor één/vierde deel, tegen een prijs, door drie deskundigen – ten verzoeke van de meest gerede partij te benoemen door de voorzitter van de Kamer van Koophandel te ’s-Gravenhage – te bepalen. Indien geen overeenstemming over deze andere prijs kan worden bereikt; indien een van partijen niet wenst te kopen voor de vastgestelde of vast te stellen prijs, geld[t] ten aanzien van dit één/vierde deel vervolgens de gelijke verplichting jegens de eventueel wel [geïnteresseerde] partijen.
7. Alle baten en lasten worden gelijkelijk door partijen genoten en gedragen; kosten ten gevolge van enige opzegging zullen echter geheel ten laste van de opzeggende partij worden gebracht. (…)”
2.4.
Op 31 maart 1992 is [naam 2] overleden. Zijn echtgenote is op 20 oktober 2002 overleden. Daarna zijn [gedaagden 4,5,6] gerechtigd geworden tot het één/vijfde aandeel in de Appartementen.
2.5.
Op 27 maart 2006 heeft de toenmalige Duitse advocaat van [naam eiser 1] een brief gestuurd aan ‘ [naam bedrijf] ’ te [vestigingsplaats] . De brief bevat onder meer de volgende inhoud:
“(…) Der nähere Umfang des Grundbesitzes ergibt sich aus dem Eigendomsbeweis vom 03.10.1991.
Der Vertrauensverhältnis zwischen den Gesellschaftern ist zerrüttet. Unabhängig hiervon ist die Kündigung jederzeit möglich.
ich namens und Kraft Vollmacht meines Mandanten, Herrn [naam eiser 1] , die Gesellschaft Bergselaan u. a. mit sofortiger Wirkung. Die anliegende Vollmacht schliesst Kündigungsvollmacht ein.
Da die Gesellschaft damit aufgelöst ist, ist die Liquidation gemeinschaftliche Aufgabe aller Gesellschafter. Dies führt zur Verpflichtung der Gesellschafter, das Gesellschaftsvermögen in Geld umzusetzen. Sodann ist dieses, soweit erforderlich, zur Schuldentilgung zu verwenden. Ein Überschuss ist unter den Gesellschaftern zu verteilen.(…)”
2.6.
In een brief van 9 november 2006 heeft [naam eiser 1] aan [naam 2] onder meer het volgende geschreven:
(…) die im folgenden bezeichneten Gesellschaften bürgerlichen Rechts mit meinen benannten Anteilen sind durch den Unterzeichner gekündigt: (…)
4. 20% [adressen 1] , [adressen 2] , (…)
Ich biete Ihnen meine Anteile an den Gesellschaften hiermit zum Kauf an. (…)
Kommt es nicht zu einem Verkaufsabschluss sind Sie infolge der Kündigung der
Gesellschaften weiterhin zur Mitwirkung am Verkauf des Gesamtobjektes verpflichtet. (…)”
2.7.
[naam eiser 1] heeft tevens een brief met dezelfde inhoud gestuurd aan [naam 3] , de echtgenote van [naam 1] .
2.8.
Op 23 februari 2007 heeft de toenmalige advocaat van [naam eiser 1] uit Nederland, een brief gestuurd aan [naam gedaagde 4] . In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Hierbij kom ik terug op onze correspondentie en gesprekken van december jl.. Daarin kwam aan de orde, zoals ik U in mijn brief van 15 december jl. meedeelde, dat U tezamen met cliënt en anderen deelgenoot bent in enkele onroerende zaken, alsmede dat cliënt de desbetreffende Gesellschäfte wenst te beëindigen.
De onderhavige opzegging voor zover vereist heeft dan ook betrekking op de volgende objecten:
[adressen 1] ;
[adressen 2] .
(…)
Zoals gemeld is door cliënt eerder al aan U meegedeeld dat de rechtsverhouding met U en de overige mede eigenaren wenst te beëindigen en mitsdien heeft opgezegd.
Uitsluitend voor zover rechtens nog nodig zeg ik bij deze namens cliënt de rechtsverhouding met U en de overige mede eigenaren op met onmiddellijke ingang, althans met ingang van de eerst mogelijke datum. (…)”
2.9.
[naam eiser 1] heeft op 4 september 2007 brieven gestuurd aan [naam gedaagde 3] , [naam 1] en zijn echtgenote en aan [naam gedaagde 1] en zijn echtgenote. De brieven vermelden onder meer het volgende:
“(…) mit Schreiben vom 09.11.06 hatte ich Euch ein Verkaufsangebot für alle gemeinsamen
Hollandimmobilien unterbreitet, was durch die GbR-Gesellschafter nicht angenommen wurde.
Die Situation ist unverändert, die GbR-Gesellschaften sind rechtswirksam gekündigt.
Ihr seid zur Mitwirkung an der Veräusserung der Immobilien verpflichtet, verweigert
diese Mitwirkung jedoch.
Ich biete Euch nunmehr erneut den Kauf meiner Anteile an den folgenden, gekündigten
Gesellschaften an:
(…)
4. 20% [adressen 1] , [adressen 2] , (…)”
2.10.
Op 1 november 2007 heeft [naam 1] het economische eigendom van zijn één/vijfde aandeel in de Appartementen aan [naam gedaagde 2] overgedragen.
2.11.
Op 20 februari 2008 heeft [naam gedaagde 1] het economische eigendom van de onverdeelde helft van zijn één/vijfde aandeel in de Appartementen aan [naam gedaagde 2] overgedragen. Eveneens op 20 februari 2008 [naam gedaagde 3] het economische eigendom van zijn één/vijfde aandeel in de Appartementen aan [naam gedaagde 1] overgedragen.
2.12.
De toenmalige Duitse advocaat van [naam eiser 1] heeft op 4 december 2008 (wederom) een brief gestuurd aan ‘ [naam bedrijf] ’. In de brief staat onder meer het volgende:
“(…) Mein Mandant könnte sich vorstellen, seinen Anteil an Sie bzw. die [naam familie] zu veräussern. Sie wären dann im Besitz von 40% der Anteile und hätten hierdurch eine
gestärkte Gesellschafterposition und bessere Ausgangslage in den weiteren Auseinandersetzungen. (…)
Soweit Sie hieran Interesse haben, bittet mein Mandant um ein entsprechendes Angebot. Sie können dieses gerne an mich oder an den Kollegen [naam 4] , der Herrn [naam eiser 1] in den Niederlanden vertritt, richten. (…)”
2.13.
Op 23 april 2014 is [naam 1] overleden. De juridische eigendom van het één/vijfde aandeel van [naam 1] is daarna overgegaan op de [naam gedaagde 7] .
2.14.
Bij aktes van levering van 21 juli 2016 zijn ter zake de overdrachten genoemd in 2.10 en 2.11 ook de juridische eigendommen overgedragen aan [naam gedaagde 2] respectievelijk [naam gedaagde 1] .
2.15.
Bij akte van levering van 29 juni 2018 hebben [gedaagden 4,5,6] hun één/vijfde aandeel in de Appartementen overgedragen aan [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] .
2.16.
[naam eiser 1] heeft naar aanleiding van een op 24 oktober 2018 daartoe verleend verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ten laste van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] (conservatoir) deelgenotenbeslag gelegd op de Appartementen.
in conventie
3.1.
[naam eiser 1] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de inschrijving van “Akte I” (de akte van levering, verleden op 21 juli 2016 door notaris [naam 5] , in het openbare register Onroerende Zaken Hypotheken 4 in deel 68699 nummer 76), geen eigendomsverkrijging door [naam gedaagde 2] van een aandeel in de Appartementen heeft bewerkstelligd wegens beschikkingsonbevoegdheid van [naam 1] , althans op grond van een ontoereikende volmacht;
II. te verklaren voor recht dat de inschrijving van “Akte II” (akte van juridische levering, verleden op 21 juli 2016 door notaris [naam 5] , in het openbare register Onroerende Zaken Hypotheken 4 in deel 68699 nummer 75), geen eigendomsverkrijging door [naam gedaagde 1] van een aandeel in de Appartementen heeft bewerkstelligd wegens beschikkingsonbevoegdheid van [naam gedaagde 3] ;
III. te verklaren voor recht dat de inschrijving van “Akte NI” (akte van juridische levering, verleden op 21 juli 2016 door notaris [naam 5] , in het openbare register Onroerende Zaken Hypotheken 4 in deel 68699 nummer 77) geen eigendomsverkrijging door [naam gedaagde 2] van een aandeel in de Appartementen heeft bewerkstelligd wegens beschikkingsonbevoegdheid van [naam gedaagde 1] ;
IV. te verklaren voor recht dat de inschrijving van “Akte IV” (Akte van juridische levering, verleden op 29 juni 2018 door notaris mr. [naam 5] , in het openbare register Onroerende Zaken Hypotheken 4 in deel 73479 nummer 189) geen eigendomsverkrijging door [naam gedaagde 2] noch [naam gedaagde 1] van een aandeel in de Appartementen heeft bewerkstelligd wegens beschikkingsonbevoegdheid van gedaagden sub 4 tot en met 6 (de kinderen van [gedaagden 4,5,6]);
V. de overdragende partijen, althans de verkrijgende partijen, van de beweerdelijk overgedragen aandelen in de Maatschap (tezamen: gedaagden 3 t/m 7) te veroordelen tot vergoeding van de door [naam eiser 1] geleden schade als gevolg van de voormelde tekortkomingen, bestaande uit de overdracht van aandelen in strijd met het bepaalde in de Maatschapsovereenkomst, op te maken bij staat, en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. verdeling van de maatschap, inhoudende vaststelling van deze verdeling op een wijze dat [naam eiser 1] - naast zijn oorspronkelijke 1/5e aandeel - 3/5e aandeel toebedeeld krijgt, althans dat hem en [naam gedaagde 1] beiden aanvullend aan hun oorspronkelijke 1/5e aandeel, 3/8e aandeel worden toebedeeld;
ZOWEL PRIMAIR, SUBSIDIAIR ALS MEER SUBSIDIAIR
VII. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan eiser van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.”
3.2.
De conclusie van [gedaagden 1,2,3] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser 1] , met veroordeling van [naam eiser 1] in de proceskosten, alsmede de nakosten.
3.3.
De conclusie van [gedaagden 4,5,6] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser 1] , met veroordeling van [naam eiser 1] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, alsmede de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4.
[eisers] vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“de verdeling vast te stellen van de gemeenschap omvattende de Appartementen, op de wijze als beschreven in de onderhavige conclusie onder ‘Bespreking van de meer subsidiaire vordering’, althans op de wijze als de Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van [naam verweerder] in de kosten, de nakosten daaronder begrepen;”
3.5.
[naam verweerder] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in hun vordering, althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.6.
Op hetgeen partijen ter onderbouwing van de vorderingen en ter motivering van de gevoerde verweren hebben aangevoerd zal hierna, voor zover voor de te nemen beslissing van belang, worden ingegaan.
Overwegingen
4.1.
Hier is sprake van een internationaal geschil, reeds omdat [naam eiser 1] zijn woonplaats buiten Nederland heeft. De rechtbank is derhalve ambtshalve gehouden te onderzoeken of zij internationaal bevoegd is en, zo ja, welk recht toepasselijk is.
4.2.
Omdat sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel I bis-Vo), [naam eiser 1] zijn vorderingen heeft ingesteld na 10 januari 2015 zoals vereist in artikel 66 Brussel Ibis-Vo en gedaagden allen woonplaats hebben (hadden) in een lidstaat in de zin van Brussel I bis-Vo (zie art. 5 lid 1 Brussel I bis-Vo) op het moment van aanhangig maken van de onderhavige procedure, het voor de beoordeling van de bevoegdheid relevante moment, dient de internationale bevoegdheid van deze rechtbank te volgen uit de bevoegdheidsregels van Brussel I bis-Vo.
4.3.
Aangezien gedaagden de internationale bevoegdheid van deze rechtbank niet (tijdig) hebben betwist, is hier sprake van een stilzwijgende forumkeuze. Op grond daarvan is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [naam eiser 1] tegen gedaagden. Zie (onder meer) artikel 26 Brussel I bis-Vo.
4.4.
De maatschapsovereenkomst is gesloten in september 1991 en dateert mitsdien van voor de inwerkingtreding van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo). Het toepasselijk recht moet worden bepaald aan de hand van het tot de invoering van de Rome I-Vo in Nederland geldende Europees Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980 (hierna: het EVO).
4.5.
Wat betreft het recht dat van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen ingevolge het EVO overweegt de rechtbank als volgt. Nu gesteld noch gebleken is dat partijen met betrekking tot de maatschapsovereenkomst een rechtskeuze hebben gemaakt als bedoeld in artikel 3 EVO, dient aan de hand van artikel 4 EVO te worden vastgesteld welk recht op de maatschapsovereenkomst van toepassing is. Uit artikel 4 lid 1 EVO volgt dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is. Volgens artikel 4 lid 2 EVO wordt de overeenkomst vermoed het nauwst te zijn verbonden met het land waar de partij woont die de voor de overeenkomst kenmerkende prestatie moet verrichten. Voornoemd lid is niet van toepassing indien niet kan worden vastgesteld welke de kenmerkende prestatie is (art. 4 lid 5 EVO), hetgeen volgens de rechtbank hier het geval is. De maatschapsovereenkomst ziet immers op het bestuur (beheer en beschikking) van het onroerend goed en beoogt de voor de vennoten wederzijds geldende rechten en verplichtingen - die voor alle vennoten gelijk zijn - vast te leggen. Een kenmerkende prestatie is derhalve niet aan te wijzen.
4.6.
Dit betekent dat de rechtbank op grond van artikel 4 lid 1 EVO moet vaststellen met welk land de maatschapsovereenkomst het nauwst verbonden is. Zoals reeds hiervoor is overwogen, heeft de maatschapsovereenkomst hoofdzakelijk betrekking op het bestuur van het door de vennoten in juli 1991 aangekochte onroerend goed, dat is gelegen in Rotterdam. De liggingsplaats van het onroerend goed acht de rechtbank een belangrijk aanknopingspunt bij de beantwoording van de vraag met welk land de maatschapsovereenkomst het nauwst verbonden is (vgl. art. 4 lid 1 sub c Rome I-Vo). Een ander relevant aanknopingspunt is dat in de overeenkomst is bepaald dat een makelaarskantoor in Nederland is belast met het beheer van de appartementen. Hoewel vier van de vijf vennoten ten tijde van het sluiten van de maatschapsovereenkomst woonachtig waren in een ander land, is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor genoemde aanknopingspunten - gelet op de aard en strekking van de maatschapsovereenkomst - in dit geval zwaarder moeten wegen dan dat van de landen van de woonplaatsen van de vennoten. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de maatschapsovereenkomst het nauwst verbonden is met Nederland, zodat op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is.
4.7.
[naam eiser 1] heeft zich aan zijn primaire vordering - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat de overdrachten genoemd in 2.14 en 2.15 hebben plaatsgehad door beschikkingsonbevoegden en derhalve geen eigendomsoverdracht (van juridisch eigendom) tot gevolg hebben gehad. Deze beschikkingsonbevoegdheid volgt volgens [naam eiser 1] uit het feit dat een maatschap een gebonden gemeenschap is, hetgeen betekent dat één van de vennoten niet vrijelijk over zijn aandeel kan beschikken. Aan zijn subsidiaire vordering heeft [naam eiser 1] ten grondslag gelegd dat de door hem als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de maatschapsovereenkomst geleden schade dient te worden vergoed door (enkele van) de vennoten. Deze tekortkoming bestaat volgens [naam eiser 1] uit het in strijd handelen met de in de maatschapsovereenkomst voorgeschreven handelwijze bij de overdracht van een aandeel in de Appartementen. [naam eiser 1] heeft aan zijn meer subsidiaire vordering ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 3:178 jo art. 3:185 BW verdeling van de maatschap dient plaats te vinden op de wijze zoals door hem beschreven, zie 4.19.
4.8.
Gedaagden hebben betwist dat de overdragende partijen beschikkingsonbevoegd waren ten tijde van de betreffende overdrachten. Hiertoe hebben zij (onder meer) aangevoerd dat [naam eiser 1] de maatschapsovereenkomst reeds had opgezegd voordat de betreffende overdrachten plaatsvonden, zodat geen sprake meer was van een maatschap.
4.9.
Bij de beoordeling van de stellingen van [naam eiser 1] neemt de rechtbank het volgende als uitgangspunt.
4.10.
Artikel 2 van de maatschapsovereenkomst vermeldt dat de maatschap is aangegaan voor onbepaalde tijd en dat deze door elk van partijen door opzegging aan de andere partijen beëindigd kan worden tegen het einde van het kalenderjaar met inachtneming van een termijn van drie maanden. [naam eiser 1] heeft in het verleden door middel van diverse brieven van zijn Duitse en Nederlandse advocaat en van hemzelf aan (vertegenwoordigers van) de andere partijen (zie hiervoor onder 2.5 tot en met 2.9 en 2.12) op niet mis te verstane wijze kenbaar gemaakt de maatschap op te zeggen (en later: reeds te hebben opgezegd).
4.11.
Aangenomen moet worden dat die opzeggingen destijds het daarmee door [naam eiser 1] beoogde rechtsgevolg hebben gehad. De andere partijen hebben immers kennis van die opzegging(en) genomen en door geen van hen is de rechtsgeldigheid van de opzeggingen op enig moment in twijfel getrokken. Alle betrokkenen hebben die opzeggingen destijds kennelijk geaccepteerd. Dat inmiddels niet meer alle correspondentie van destijds, waaronder de oorspronkelijke opzeggingsbrieven, is te achterhalen, rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden niet de conclusie dat destijds geen rechtsgeldige opzeggingen hebben plaatsgevonden.
4.12.
Dat [naam eiser 1] zich thans, na het verstrijken van vele jaren, op het standpunt stelt dat zowel door zijn toenmalige advocaten als door hemzelf formele fouten zijn gemaakt bij de opzegging(en), doet aan het voorgaande, wat er ook zij van die stelling, niet af. De andere bij de maatschapsovereenkomst betrokken partijen hebben er steeds op vertrouwd en hebben er op mogen vertrouwen dat de maatschap was beëindigd als gevolg van de opzegging door [naam eiser 1] . In vertrouwen daarop hebben verschillende van hen later ook rechtshandelingen verricht die zij wellicht niet, of niet op die wijze of op dat moment, hadden verricht indien [naam eiser 1] niet zou hebben opgezegd en indien [naam eiser 1] niet steeds het standpunt zou hebben ingenomen dat hij had opgezegd.
4.13.
Een rechtsgevolg van de opzegging door [naam eiser 1] was dat hij op grond van artikel 6 van de maatschapsovereenkomst verplicht was zijn aandeel in het onroerend goed te koop aan te bieden aan de andere partijen bij de maatschapsovereenkomst, elk voor een vierde deel, tegen een prijs, door drie deskundigen - op verzoek van de meest gerede partij te benoemen door de voorzitter van de Kamer van Koophandel te ‘s-Gravenhage - te bepalen (zie 2.3). Genoemd artikel bepaalt voorts dat indien geen overeenstemming over de prijs zou kunnen worden bereikt, of indien een van partijen niet zou wensen te kopen voor de vastgestelde of vast te stellen prijs, ten aanzien van dat één/vierde deel eenzelfde verplichting geldt jegens de eventueel wel geïnteresseerde partijen.
4.14.
[naam eiser 1] is de op hem uit hoofde van artikel 6 van de maatschapsovereenkomst rustende verplichting (nog) niet nagekomen. Wel heeft [naam eiser 1] zijn aandeel in het onroerend goed op andere wijze ter overname aan door hem benaderde potentiële kopers aangeboden. Dat heeft echter niet tot het tot stand komen van een transactie geleid.
4.15.
De andere bij de maatschapsovereenkomst betrokken partijen hebben ter zake van de niet-nakoming van artikel 6 van de maatschapsovereenkomst geen rechtsmaatregelen jegens [naam eiser 1] getroffen. Wel hebben enkele van hen hun aandeel in de Appartementen overgedragen aan derden. De gezamenlijke eigenaren van het onroerend goed waaronder de Appartementen hebben in de loop van de tijd zo nu en dan overleg gevoerd om te komen tot afspraken over het noodzakelijke beheer.
4.16.
Uit de stellingen van [naam eiser 1] is tegen de achtergrond van het voorgaande geen deugdelijke grondslag te ontlenen voor enige van de door hem ingestelde vorderingen. Hierna zal de rechtbank dat - kort - nader toelichten.
4.17.
[naam eiser 1] vordert primair verklaringen voor recht met betrekking tot de inschrijving in 2016 en 2018 van een aantal akten van juridische levering. Doordat [naam eiser 1] , zoals hiervoor overwogen, de maatschap reeds vele jaren eerder door opzegging had doen eindigen, heeft hij ten aanzien van die akten van levering geen recht of belang. Dat [naam eiser 1] niet heeft voldaan aan zijn verplichting om op grond van artikel 6 van de maatschapsovereenkomst zijn aandeel in het onroerend goed te koop aan te bieden aan de andere partijen bij de maatschapsovereenkomst, en dat hij in plaats daarvan dat aandeel heeft behouden, brengt uiteraard niet mee dat hij thans nog eisen kan stellen aan de wijze waarop de andere toenmalige partijen nadien over hun aandelen hebben beschikt. Dat stond hen in hun verhouding tot [naam eiser 1] immers vrij, nadat [naam eiser 1] de maatschap door opzegging had beëindigd. In ieder geval mochten zij daar op vertrouwen op basis van de uitlatingen die [naam eiser 1] jegens hen in de loop van de tijd heeft gedaan. Voor zover er al enige grond zou bestaan voor de stelling van [naam eiser 1] dat de maatschap niet is geëindigd, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [naam eiser 1] zich daar in de gegeven omstandigheden - zie hetgeen is opgenomen onder de vaststaande feiten onder 2.5 tot en met 2.9 en 2.12 - jegens gedaagden op beroept.
4.18.
[naam eiser 1] vordert subsidiair verschillende partijen te veroordelen tot vergoeding aan [naam eiser 1] van bij staat op te maken schade, welke schade [naam eiser 1] stelt te hebben geleden als gevolg van handelen in strijd met het bepaalde in de maatschapsovereenkomst. Uit de stellingen van [naam eiser 1] en de door hem overgelegde producties kan de rechtbank echter slechts afleiden dat [naam eiser 1] zelf in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de maatschapsovereenkomst door zijn aandeel niet aan te bieden op de wijze als voorgeschreven in artikel 6 van de maatschapsovereenkomst. Er is dan ook geen grond om anderen te veroordelen tot vergoeding van schade aan [naam eiser 1] . Uit hetgeen is gesteld en gebleken, kan immers niet worden afgeleid dat voor een dergelijke vordering een rechtsgrond bestaat.
4.19.
De meer subsidiaire vordering om de maatschap te verdelen op een wijze dat [naam eiser 1] naast zijn oorspronkelijke één/vijfde aandeel drie/vijfde aandeel toebedeeld krijgt, althans dat aan hem en [naam gedaagde 1] beiden aanvullend aan hun oorspronkelijke één/vijfde aandeel, drie/achtste aandeel wordt toebedeeld, is evenmin toewijsbaar. De maatschap is door [naam eiser 1] opgezegd. Uit de maatschapsovereenkomst vloeit slechts voort dat hij zijn één/vijfde aandeel in het onroerend goed te koop had dienen aan te bieden aan de andere partijen bij de maatschapsovereenkomst, elk voor één/vierde deel, tegen een prijs, door drie deskundigen - op verzoek van de meest gerede partij te benoemen door de voorzitter van de Kamer van Koophandel te ‘s-Gravenhage - te bepalen. Dat [naam eiser 1] dat nooit heeft gedaan, brengt niet mee dat hij er thans aanspraak op kan maken om de (beëindigde) maatschap te verdelen op de door hem (in zijn meer subsidiaire vordering) gevorderde wijze.
4.20.
Nu in reconventie nog geen eindvonnis kan worden gewezen, zal de rechtbank iedere verdere beslissing in conventie aanhouden.
4.21.
De vordering van [eisers] strekt ertoe dat de verdeling van de gemeenschap wordt vastgesteld voor zover deze ziet op de Appartementen, primair in de zin dat het aandeel van [naam verweerder] elk voor de helft wordt toebedeeld aan [naam eiser 2] en [naam eiser 3] dan wel subsidiair elk voor één/vierde aan [naam eiser 2] , [naam eiser 4] , [gedaagden 4,5,6] en de [naam gedaagde 7] , in beide gevallen tegen een door drie deskundigen te bepalen prijs. [naam eiser 2] gronden deze vordering, naar de rechtbank begrijpt, op artikel 3:178 BW in samenhang met artikel 3:185 BW.
4.22.
Op grond van artikel 3:178 BW kan ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen. Voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, gelast op grond van artikel 3:185 BW op vordering van de meest gerede partij de rechter de wijze van verdeling, of stelt hij zelf de verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
4.23.
Deelgenoten van de gemeenschap met betrekking tot de Appartementen zijn thans nog [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] . Voor zover de vordering in reconventie mede door [naam eiser 4] en de [naam gedaagde 7] is ingesteld, moet deze worden afgewezen. Zij zijn immers geen deelgenoot (meer) en hebben ter zake van deze verdeling niets te vorderen.
4.24.
De vordering van [naam eiser 2] en [naam eiser 3] is op de wet gegrond en in beginsel toewijsbaar. Nu [naam eiser 2] en [naam eiser 3] gezamenlijk optrekken en gezamenlijk een belang van 80% in de Appartementen hebben, komt het de rechtbank wenselijk voor het (20%) aandeel van [naam verweerder] aan [naam eiser 2] en [naam eiser 3] toe te delen tegen vergoeding van de overwaarde ter zake van deze overbedeling. Het heikele punt is dan uiteraard de vaststelling van die te vergoeden overwaarde per peildatum, welke in beginsel de datum van verdeling dient te zijn.
4.25.
[naam eiser 2] en [naam eiser 3] noemen in dit verband een door drie deskundigen te bepalen prijs. Dat is ook het mechanisme dat de vennoten van de maatschap ooit zijn overeengekomen bij het aangaan daarvan. Opmerking verdient hier dat [naam eiser 3] nimmer maat van de maatschap is geweest.
4.26.
Het komt de rechtbank wenselijk voor dat partijen tegen de achtergrond van het voorgaande met elkaar in overleg treden. Dan kunnen zij bezien of, althans in hoeverre, zij wellicht alsnog overeenstemming kunnen bereiken over een voor alle belanghebbenden acceptabele verdeling tegen zo laag mogelijke kosten, of over - bijvoorbeeld - de personen van door de rechtbank te benoemen deskundigen en de aan hen voor te leggen vraagstelling. Indien het laatste het geval is, is het wenselijk dat partijen - zo mogelijk na overleg en eenparig - een concreet voorstel doen voor de te benoemen deskundigen (NAW-gegevens en vraagstelling).
4.27.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor een door partijen te nemen akte uitlating. Eerst zal een akte mogen worden genomen door [naam eiser 2] en [naam eiser 3] . Vervolgens zal [naam verweerder] op een termijn van vier weken mogen reageren met een antwoordakte.
4.28.
Naar de rechtbank begrijpt is over eerdere geschillen over verdeling van onroerend goed waarbij voor een deel dezelfde partijen betrokken waren in verschillende instanties geprocedeerd. Mede gelet op de kosten die zijn verbonden aan het doen uitbrengen van een deskundigenbericht door drie deskundigen, zal de rechtbank reeds in dit vonnis de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep voor partijen openstellen.
4.29.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing in reconventie aanhouden.