RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 11024664 \ MB VERZ 24-2630
registratienummer: [nummer 2]
uitspraak: 29 november 2024
uitspraak van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
betrokkene: [naam betrokkene]
woonplaats: [woonplaats]
gemachtigde: Verkeersboete.nl
1
Het verloop van de procedure
Bij inleidende beschikking van 21 juli 2022 is aan betrokkene een sanctie opgelegd van € 350,00, vermeerderd met € 9,00 administratiekosten. De beschikking is opgelegd voor “als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden”, begaan op donderdag 7 juli 2022 om 17.06 uur te Rotterdam aan de Binnenrotte (feitcode R545).
Tegen deze beschikking is betrokkene op 1 september 2022 bij de officier van justitie in beroep gekomen.
De officier van justitie heeft het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 24 mei 2023 aan betrokkene verzonden.
Tegen de beslissing van de officier van justitie heeft betrokkene op 19 juni 2023 beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de openbare zitting van 15 november 2024, waar namens de officier van justitie een vertegenwoordiger van de CVOM en de gemachtigde van betrokkene zijn verschenen.
Overwegingen
2.1
De termijnen en formaliteiten voor de procedure bij de kantonrechter zijn in acht genomen.
2.2
Betrokkene heeft het volgende aangevoerd. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden, wat moet leiden tot matiging van het sanctiebedrag met 25%. Betrokkene verzoekt om een proceskostenvergoeding en die over te maken aan de gemachtigde.
2.3
Namens de officier van justitie is op de zitting verzocht om het sanctiebedrag te matigen met 25%, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden en is voor het overige het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
2.4
De verbalisant die de sanctie heeft opgelegd, heeft de volgende ambtsedige verklaring afgelegd: “Wij, verbalisanten, zagen een Honda voorzien van Nederlands [kentekennummer] in ons controle vak gebracht worden door een motorrijder van de nationale politie. De motorrijder van de nationale politie, verbalisant (…) heeft geconstateerd dat de bestuurder zijn mobiele telefoon tegen zijn hoofd aan hield en in zijn hand had. Wij, verbalisanten, hoorden de motorrijder van de nationale politie (…) ons vertellen wat hij geconstateerd had.”.
2.5
In beginsel dient van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte afgelegde verklaring te worden uitgegaan. Betrokkene heeft in dit geval onvoldoende aangevoerd om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen.
2.6
Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de zaak te worden afgedaan binnen een redelijke termijn van berechting. De redelijke termijn van berechting bedraagt in eerste aanleg ten hoogste twee jaar. De termijn vangt aan vanaf het moment dat een handeling is verricht waaraan betrokkene in redelijkheid de verwachting had kunnen ontlenen dat aan betrokkene een boete zou worden opgelegd en eindigt met de uitspraak van de rechtbank. In dit geval heeft de termijn van berechting meer dan twee jaar geduurd, zodat de redelijke termijn van berechting is overschreden in de kantonfase. De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om het sanctiebedrag te matigen met 25%, in dit geval tot € 262,50, vermeerderd met € 9,00 administratiekosten.
2.7
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de sanctie behoort te worden gematigd.
2.8
Het beroep is dan ook gedeeltelijk gegrond.
2.9
Het verzoek om een proceskostenvergoeding zal worden toegewezen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen in dit geval de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de vergoeding zal gelet op het aantal door de gemachtigde van betrokkene verrichte proceshandelingen en met toepassing van wegingsfactor 0,5 worden vastgesteld. Voor de proceshandelingen voor het administratief beroep op basis van € 624,00 per punt, waarbij voor het indienen van het beroepschrift één punt zal worden toegekend, derhalve een bedrag van € 312,00 (te weten 0,5 x 1 procespunt x € 624,00). Voor het eventueel indienen van aanvullende gronden naar aanleiding van de brief van 30 november 2022 kent het Besluit proceskosten bestuursrecht geen proceskostenvergoeding, zie ECLI:NL:GHARL:2024:1024. Het feit dat de officier van justitie in voornoemde brief wel de aanvullende gronden wil waarderen zoals een hoorzitting maakt dit niet anders. Voor de proceshandelingen bij de kantonrechter geldt een vergoeding van € 875,00 per punt en rekening houdend met het ingediende beroepschrift en de zitting worden twee procespunten toegekend, hetgeen leidt tot een vergoeding van € 875,00 (te weten 0,5 x 2 procespunten x € 875,00). In totaal wordt derhalve toegewezen een bedrag van € 1.187,00 (te weten € 312,00 + € 875,00).
2.10
Inzake het verzoek om de proceskosten op rekening van de gemachtigde van betrokkene te laten storten wordt het volgende overwogen. Sinds 1 januari 2024 luidt artikel 13a WAHV -voor zover hier van belang – als volgt:
3) Onverminderd het vijfde lid vinden uitbetalingen ingevolge een beslissing op het administratief beroep of uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaats op een bankrekening die op naam staat van degene tot wie de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd, is gericht.
4) Vorderingen tot uitbetaling als bedoeld in het derde lid zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding.
Ten aanzien van deze bepalingen geldt geen overgangsrecht, zodat deze van toepassing zijn op alle uitbetalingen van proceskostenvergoedingen die worden gedaan vanaf 1 januari 2024 (zie ook ECLI:GHARL:2024:1). In het arrest van 17 juni 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:4051) heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald dat men zich bij geschillen omtrent de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding dient te wenden tot de burgerlijke rechter. De gemachtigde heeft zich in dat verband beroepen op de ter zitting overgelegde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 november 2024, zaak-/rolnummer 11123882 RL EXPL 24-10089.
Naar het oordeel van de kantonrechter is uitbetaling op de rekening van de gemachtigde van betrokkene echter – toch – niet mogelijk. Artikel 13a lid 3 WAHV bepaalt immers dat dit niet kan. Een eventuele cessie vóór 1 januari 2024 doet daar niet aan af. Vorderingsrechten zijn immers niet overdraagbaar als de wet zich daartegen verzet (artikel 3:83 lid 1 BW). De vordering waar het hier over gaat (de proceskostenveroordeling ingevolge deze uitspraak) is na 1 januari 2024 ontstaan en is vanaf het moment van ontstaan op grond van de wet (artikel 13a lid 4 WAHV) niet overdraagbaar. De cessie ziet daarmee op een niet overdraagbare vordering en heeft dus geen effect.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de sanctie wordt gematigd tot € 262,50, vermeerderd met € 9,00 administratiekosten;
bepaalt dat wat meer aan zekerheid is gesteld, wordt terugbetaald;
veroordeelt de officier van justitie om aan betrokkene te betalen een bedrag van € 1.187,00 aan proceskostenvergoeding;
wijst het verzoek om de proceskostenvergoeding uit te betalen op de rekening van gemachtigde af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare zitting.
781
Wanneer de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer bedraagt dan € 110,00 of uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard op grond van het niet tijdig stellen van zekerheid, staat ingevolge artikel 14 Wahv tegen deze uitspraak hoger beroep open binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift dient ingezonden te worden bij de kantonrechter (Postbus 50955, 3007 BS Rotterdam). Het is niet mogelijk om hoger beroep in te stellen per e-mail.