Rechtbank Rotterdam, eerste aanleg - meervoudig verbintenissenrecht

ECLI:NL:RBROT:2024:10851

Op 30 October 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van verbintenissenrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is C/10/663610 / HA ZA 23-689, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2024:10851. De plaats van zitting was Rotterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
C/10/663610 / HA ZA 23-689
Datum uitspraak:
30 October 2024
Datum publicatie:
31 October 2024

Indicatie

Vervolg op ECLI:NL:RBROT:2024:1754 Incidentele vorderingen ex art. 223 Rv over roerende zaken, een voorschot op schadevergoeding en de wijze waarop de wederpartij zich in de hoofdzaak dient te laten vertegenwoordigen. Ook verzoek om een ordemaatregel ex art. 19 Rv. Alle incidentele vorderingen afgewezen. Ordemaatregel ex art. 19 Rv niet nodig.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/663610 / HA ZA 23-689

Vonnis in incident van 30 oktober 2024

in de zaak van

de rechtspersoon naar vreemd recht

NATIONAL IRANIAN OIL COMPANY,

gevestigd te Teheran,

eiseres in conventie in de hoofdzaak,

verweerster in reconventie in de hoofdzaak,

eiseres in het eerste incident ex art. 223 Rv,

verweerster in het tweede incident ex art. 223 Rv,

advocaat mr. A. Taheri-Bhajan te Capelle aan den IJssel,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

HEUVEL VASTGOED B.V.,

gevestigd te Deventer,

gedaagde in conventie in de hoofdzaak,

eiseres in reconventie in de hoofdzaak,

verweerster in het eerste incident ex art. 223 Rv,

eiseres in het tweede incident ex art. 223 Rv,

advocaat mr. J.J. Bakker te Amsterdam.

Partijen zullen hierna NIOC en Heuvel genoemd worden.

1
Waar de zaak over gaat
1.1.

NIOC is een Iraans staatsbedrijf. NIOC was eigenares van een onroerende zaak aan de [adres] te Rotterdam, waarin NIOC een kantoor had (verder: het pand).

1.2.

NIOC heeft een juridisch geschil met Crescent Gas Corporation Limited (verder: Cresent). Dit geschil is aan arbitrage voorgelegd en leidde tot een arbitraal vonnis op 27 september 2021. In dat arbitraal vonnis is bepaald dat NIOC een bedrag van

$ 2.673.297.000 aan Crescent moet betalen.

1.3.

Op 20 mei 2022 heeft Crescent conservatoir beslag op het pand gelegd.

1.4.

In een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 5 december 2022 heeft de Nederlandse rechter op verzoek van Crescent het arbitraal vonnis erkend en voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging. Hierdoor werd het arbitraal vonnis vatbaar voor tenuitvoerlegging.

1.5.

In opdracht van Crescent is het pand verkocht op een openbare executieveiling die plaatsvond op 20 april 2023.

1.6.

Heuvel heeft tijdens de openbare executieveiling het hoogste bod uitgebracht. Op 21 april 2023 is het pand door de executieverkoper aan Heuvel gegund, waarna het pand aan haar is geleverd. In het pand bevinden zich nog roerende zaken van NIOC.

1.7.

NIOC stelt dat de executie in strijd met art. 436 en 703 Rv en het internationaal privaatrecht was omdat voor NIOC en meer specifiek ten aanzien van het pand (de presumptie van) immuniteit van executie geldt. Zij vordert in de hoofdzaak levering en teruggave van het pand en de zich daarin bevindende roerende zaken en nietigverklaring of vernietiging van de koopovereenkomst die als gevolg van de executieveiling tot stand is gekomen.

1.8.

Tot zekerheid van de gevorderde afgifte en levering van het pand heeft NIOC op 16 juni 2023 op basis van een voorlopig verlof van de voorzieningenrechter conservatoir beslag op het pand gelegd. Ook heeft zij op die datum conservatoir derdenbeslag gelegd onder de bank waar Heuvel een bankrekening heeft. Op 7 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter het beslagverzoek van NIOC mondeling behandeld en het verlof voor het conservatoir derdenbeslag onder de bank alsnog geweigerd, waarna dat beslag is opgeheven. In een beschikking van 13 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter het verlof voor het conservatoir beslag op het pand (en de zich daarin bevindende roerende zaken) definitief verleend.

1.9.

Heuvel is het niet eens met de gevorderde afgifte en teruglevering van het pand en het beroep op de gestelde immuniteit van executie. Zij stelt dat de conservatoire beslagen van NIOC onrechtmatig zijn en vordert in de hoofdzaak in reconventie opheffing van de beslagen en vergoeding van de door de beslagen veroorzaakte schade.

1.10.

Bij vonnis van 28 februari 2024 heeft de rechtbank beslist op incidentele vorderingen van partijen tot zekerheidstelling voor proceskosten (ex art. 224 Rv) en bescherming van bedrijfsgeheimen (ex art. 1019ib Rv).

1.11.

Naast die incidentele vorderingen hebben partijen ook ieder incidentele vorderingen ingesteld tot het treffen van voorzieningen voor de duur van de procedure (ex art. 223 Rv). De vorderingen van NIOC gaan over haar roerende zaken in het pand. Heuvel vordert een voorschot op de schadevergoeding en een bevel over de wijze waarop NIOC zich in deze procedure dient te laten vertegenwoordigen. Verder heeft NIOC de rechtbank verzocht ordemaatregelen (ex art. 19 Rv) te treffen.

1.12.

In dit vonnis beslist de rechtbank op de incidentele vorderingen ex art. 223 Rv. Zij wijst alle gevorderde voorlopige voorzieningen af omdat de eisende partij er geen voldoende belang bij heeft of omdat er geen grond voor is. Ook oordeelt de rechtbank dat een ordemaatregel ex art. 19 Rv niet nodig is.

1.13.

Hierna worden de procedure, de incidentele vorderingen de standpunten van partijen, voor zover hier van belang, nader omschreven en wordt het oordeel van de rechtbank uitgelegd.

2
De procedure
2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis in incident van 31 januari 2024 en de daarin genoemde stukken,

het vonnis in incident van 28 februari 2024 en de daarin genoemde stukken,

de akte bevestiging zekerheidstelling van NIOC met productie,

de akte uitlaten zekerheidstelling van Heuvel,

de conclusie van antwoord in de voorlopige voorziening en ten gronde, tevens eis in reconventie, tevens houdende een incidentele vordering ex art. 223 lid 1 Rv jo art. 209 Rv, met 23 producties,

de conclusie van antwoord in reconventie, tevens conclusie van antwoord in het incident, tevens incidenteel verzoek ex art. 19 Rv, met een productie,

de conclusie van antwoord in incident ex art. 19 Rv.

2.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

3
De geschillen in de incidenten ex art. 223 Rv
3.1.

NIOC vordert – samengevat – om als voorlopige voorziening:

I. Heuvel te gebieden als goed bewaarder over de zich in het pand bevindende roerende zaken te beschikken;

II. Heuvel te gebieden om een overzicht te maken van alle zich in het pand bevindende roerende zaken alsook foto’s daarvan te maken opdat de huidige staat van die goederen komt vast te staan;

III. Heuvel te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2.

Heuvel voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Dit met veroordeling van NIOC in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.3.

Heuvel vordert – samengevat – om als voorlopige voorziening:

NIOC te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding, voorlopig begroot op een bedrag van € 50.000,00 en

NIOC te bevelen zich in deze zaak uitsluitend door een advocaat te laten bijstaan en zich slechts voor niet-juridische c.q. feitelijke aangelegenheden te laten vertegenwoordigen door een gevolmachtigde, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;

NIOC te veroordelen in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.4.

NIOC voert verweer en concludeert tot afwijzing van vordering A en tot niet-ontvankelijk verklaring ten aanzien van vordering B. Dit met veroordeling van Heuvel in de proceskosten.

Overwegingen

4
De beoordeling in de incidenten
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.

De Nederlandse rechter heeft in deze zaak rechtsmacht omdat Heuvel in Nederland is gevestigd en de rechtsmacht in conventie ook rechtsmacht in reconventie meebrengt (art. 2 en 7 Rv.)

4.2.

Het toepasselijke recht is Nederlands recht omdat de zaak die het onderwerp is van het geschil in de hoofdzaak zich in Nederland bevindt (art. 10:127 BW) en omdat de schade door het gestelde onrechtmatig handelen van NIOC zich in Nederland voordoet (art. 4 Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II)).

De roerende zaken van NIOC (vorderingen I en II onder 3.1)

4.3.

Vast staat dat zich in het pand nog roerende zaken bevinden die eigendom zijn van NIOC en dat NIOC geen conservatoir beslag op die roerende zaken heeft gelegd, alhoewel zij daarvoor wel verlof voor had gekregen. Partijen zijn het daarover namelijk eens.

4.4.

NIOC vordert dat de rechtbank Heuvel zal gebieden om als goed bewaarder over de roerende zaken in het pand te beschikken en om een overzicht en foto’s van die roerende zaken te maken. Zij stelt dat zij niet heeft kunnen nagaan welke roerende zaken nog in het pand zijn en in welke staat die zich bevinden omdat zij geen toegang heeft tot het pand. Ook stelt zij dat Heuvel zich ter zitting van de voorzieningenrechter bereid heeft verklaard om vrijwillig aan de teruggave van de roerende zaken mee te werken.

4.5.

Heuvel vindt dat de gevorderde voorzieningen moeten worden afgewezen. Zij voert aan dat die een wettelijke grondslag en onderbouwing missen en dat NIOC daar ook geen belang bij heeft. Zij bevestigt dat zij zich heeft bereid verklaard om vrijwillig mee te werken aan de teruggave van de roerende zaken aan NIOC.

4.6.

De rechtbank stelt vast dat de gevorderde voorzieningen samenhangen met de hoofdvorderingen en zijn gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Daarom moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde voorziening rechtvaardigt.

4.7.

Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Heuvel heeft weliswaar uit oogpunt van maatschappelijke zorgvuldigheid een zekere verantwoordelijkheid voor de roerende zaken die zich in het pand bevinden, maar NIOC heeft onvoldoende belang bij de gevorderde geboden. NIOC heeft namelijk niet uitgelegd waarom de teruggave van de roerende zaken nog niet tot stand is gekomen, ondanks genoemde bereidheid tot medewerking van Heuvel. Zij stelt niet dat dit aan Heuvel valt te wijten. Onder die omstandigheden kan NIOC niet afdwingen dat Heuvel zonder daartoe strekkende overeenkomst als een soort bewaarder wordt aangesteld en verplicht kan worden om zich actief met die roerende zaken bezig te houden. Daartoe ontbreekt een rechtsgrond. De gevorderde geboden worden daarom afgewezen.

Het voorschot (vordering A onder 3.3)

4.8.

Heuvel vordert als voorziening voor de duur van de procedure een voorschot op de vergoeding van de schade die zij lijdt door de conservatoire beslagen die NIOC op het pand en op de bankrekening van Heuvel heeft gelegd. Zij stelt dat die beslagen onrechtmatig zijn en dat zij door het beslag op het pand forse schade lijdt die het bedrag van € 50.000 al gauw overschrijdt. Ook stelt zij dat haar financiële situatie nijpend is en dat het redelijk is dat NIOC een voorschot betaalt omdat zij er kennelijk bewust voor heeft gekozen om het debat over de immuniteit van executie niet met Crescent (een grote en financieel slagvaardige partij), maar met Heuvel aan te gaan.

4.9.

NIOC is het daar niet mee eens. Zij voert aan dat haar conservatoir beslag op het pand op deugdelijke gronden is gebaseerd en dus rechtmatig is. Zij kon zich niet eerder tegen de executoriale verkoop van het pand verzetten omdat zij er geen kennis van had. De financiële situatie van Heuvel rechtvaardigt het gevorderde voorschot niet omdat Heuvel ook vastgoed bezit en verhuurt, aldus NIOC.

4.10.

De rechtbank stelt vast dat de gevorderde voorzieningen samenhangen met de hoofdvorderingen en zijn gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Daarom moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde voorziening rechtvaardigt.

4.11.

Dat is naar het oordeel van de rechtbank om de volgende redenen niet het geval.

4.12.

In dit stadium van de procedure kan de rechtbank niet vaststellen dat Heuvel recht heeft op een aanzienlijke schadevergoeding. Heuvel baseert de gestelde schade namelijk hoofdzakelijk op (onrechtmatigheid van) het conservatoir beslag op het pand. Het antwoord op de vraag of NIOC dat beslag al dan niet op deugdelijke gronden (rechtmatig) heeft gelegd, hangt samen met het antwoord op de vraag of het pand aan NIOC teruggeleverd moet worden. Dat is de centrale vraag in de hoofdzaak en het debat daarover loopt nog. De vraag of aan NIOC kan worden tegengeworpen dat zij zich ten tijde van de executoriale verkoop daar niet tegen heeft verzet, is daar onderdeel van. Het ligt niet in de rede dat de rechtbank op deze punten vooruitloopt op de (eind)beslissing die zij zal nemen nadat dit debat is afgerond

4.13.

Vast staat wel dat Heuvel recht heeft op vergoeding van de schade die zij heeft geleden door het conservatoir beslag op haar bankrekening. Omdat na het voorlopig verlof voor dat beslag op 7 juli 2023 definitief verlof is geweigerd, moet dat beslag namelijk worden aangemerkt als een beslag waarvoor geen verlof was verleend.

4.14.

Heuvel stelt dat de schade die zij door het beslag op haar bankrekening heeft geleden bestaat uit het gemiste rendement op het tegoed van de bankrekening en uit de proceskosten van de beslagprocedure. De rechtbank oordeelt dat die proceskosten niet kunnen worden aangemerkt als schade die Heuvel (alleen) door het beslag op haar bankrekening heeft geleden, omdat de beslagprocedure ook over het beslag op het pand ging. De vraag of NIOC de proceskosten van de beslagprocedure moet vergoeden kan daarom pas ten volle worden beantwoord als is beslist of het beslag op het pand op deugdelijke gronden is gelegd. Zoals hiervoor is overwogen ligt het niet in de rede dat de rechtbank daar nu op vooruitloopt.

4.15.

De voorzieningenrechter heeft op 7 juli 2023 de onmiddellijke opheffing van het beslag op de bankrekening bevolen. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat NIOC daaraan diezelfde dag heeft voldaan, omdat Heuvel het tegendeel niet stelt. Het beslag heeft gedurende een zo beperkte periode gelegen dat voorshands niet aannemelijk is dat Heuvel daardoor zoveel schade heeft geleden dat zij voldoende belang heeft bij een voorschot daarop voor de duur van de procedure.

4.16.

Dit alles leidt tot afwijzing van het gevorderde voorschot.

De procesvertegenwoordiging van NIOC (vordering B onder 3.3)

4.17.

Heuvel vordert een ordemaatregel die ziet op de procesvertegenwoordiging van NIOC. Zij stelt dat mr. Taheri-Bahajan (de gestelde advocaat van NIOC) een werkwijze met mr. M. Taheri heeft waarbij mr. Taheri-Bhajan op papier advocaat is en mr. M. Taheri in de praktijk het woord voert en optreedt als advocaat. Aldus houdt NIOC zich niet aan de verplichte procesvertegenwoordiging van art. 79 lid 2 Rv, aldus Heuvel.

4.18.

NIOC verzet zich hiertegen en voert aan dat zij voldoet aan de voorwaarden van de verplichte procesvertegenwoordiging ex art. 79 lid 2 Rv.

4.19.

De rechtbank laat in het midden of de vereiste samenhang tussen de gevorderde voorziening en de hoofdvorderingen bestaat. De vordering is namelijk hoe dan ook niet toewijsbaar omdat daarvoor een grond ontbreekt. Mr. A. Taheri-Bhajan heeft zich als advocaat van NIOC gesteld en de processtukken van NIOC ondertekend. Daarmee is voldaan aan de bij art. 79 lid 2 Rv voorgeschreven verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat. Die verplichting geldt namelijk alleen voor het verrichten van proceshandelingen.

De proceskosten

4.20.

De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van de incidenten aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

Het vervolg van de hoofdzaak en de door NIOC verzochte ordemaatregelen

4.21.

In de hoofdzaak moet een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling worden bepaald. De rechtbank zal de zaak daarvoor naar de rol verwijzen.

4.22.

NIOC heeft de rechtbank verzocht om op basis van art. 19 Rv de volgende ordemaatregelen te treffen:

te bepalen dat Heuvel en haar advocaat zich in de verdere verloop van deze procedure en de eventueel hierop volgende procedures niet grievend uitlaten richting NIOC en haar procesvertegenwoordigers alsook geen ongefundeerde en/of veronderstelde beschuldigingen maken richting hen;

te bepalen dat Heuvel dan wel haar advocaat geen processtukken en/of informatie uit de procedure tussen NIOC en Crescent, waar mr. Bakker als advocaat van Crescent betrokken is geweest, in de onderhavige procedure mag inbrengen;

een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.

De rechtbank overweegt hierover als volgt.

4.23.

Het verzoek is geen incidentele vordering waarvan de zaak meebrengt dat daar eerst en vooraf op moet worden beslist.

4.24.

De rechtbank zal (ook) bij de mondelinge behandeling de goede orde bewaken. Bij gebrek aan een (concrete) dreiging van verstoring van een goed verloop van de procedure en/of onrechtmatig handelen van een partij is er op dit moment geen grond voor een ordemaatregel ex art. 19 Rv.

Beslissing

5
De beslissing

De rechtbank

in het incident ex art. 223 Rv aan de zijde van NIOC

5.1.

wijst het gevorderde af,

5.2.

houdt de beslissing over de kosten van het incident aan,

in het incident ex art. 223 Rv aan de zijde van Heuvel

5.3.

wijst het gevorderde af,

5.4.

houdt de beslissing over de kosten van het incident aan,

in de hoofdzaak

5.5.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 november 2024 voor de bepaling door de rolrechter van een datum en tijdstip van een mondelinge behandeling.

Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. R.J.A.M. Cooijmans en mr. S.V. Hardonk. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.[2515/1729/1694/3407]