[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [naam 1] ),
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 december 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting over de perioden 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 en 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022 opgelegd (tezamen: naheffingsaanslagen). Gelijktijdig met de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 is aan belanghebbende een belastingrentebeschikking gegeven (rentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [naam 2] , de gemachtigde en ter bijstand mr. F.G.P. van Bergen (beiden verbonden aan De Beer accountants en belastingadviseurs te Tilburg) en namens de inspecteur drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende exploiteert een pandhuis. Zij is ondernemer als bedoeld in artikel 7, lid 1, Wet op de omzetbelasting (Wet OB). Haar ondernemingsactiviteiten bestaan onder meer uit (i) het ter beschikking stellen van een geldsom aan een derde (pandgever) waarbij deze daartegenover een roerende zaak (onderpand) in de macht brengt van belanghebbende, als pandhuis, onder bepaalde voorwaarden en (ii) de verkoop van in pand gegeven goederen indien de daarvoor ter beschikking gestelde geldsom, verhoogd met een vergoeding, (pandbeleningsvergoeding) niet is betaald.
3.1.
Belanghebbende heeft in haar Algemene voorwaarden onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
4. Pandbeleenvergoeding
4 1 Over de beleensom is een pandbeleenvergoeding verschuldigd van 4.50% (vier en een half) per maand. Ook over één dag van een maand, of meerdere dagen, wordt een maand pandbeleenvergoeding berekend. Ook voor één dag bedraagt de pandbeleenvergoeding dus 4.50%, en over één maand en één dag bedraagt de pandbeleenvergoeding 2 x 4.50% = 9.0%.
4 2. De verschuldigde pandbeleenvergoeding zal achteraf worden bepaald, op het moment dat de pandgever binnen de termijn van drie maanden terugkomt om de verpanding opnieuw te belenen of de beleensom inclusief pandbeleenvergoeding komt inlossen.
6.1.
Als de beleentermijn van drie maanden is verstreken en pandgever de belening niet heeft verlengd en de verschuldigde pandbeleenvergoeding niet heeft betaald, vervalt het eigendomsrecht van pandgever en is pandnemer gerechtigd de niet opgehaalde goederen op zijn manier te verkopen met een op zijn manier te bepalen prijs.
6 2. De opbrengst van de verkoop als in lid 1 bedoeld, inclusief een eventuele meerwaarde, komt volledig toe aan pandnemer.
6.3.
Pandgever kan na afloop van de termijn van drie maanden, indien hij zich niet bij pandgever heeft gemeld en de belening heeft verlengd danwel de beleensom, inclusief pandbeleenvergoeding en kosten heeft ingelost, geen enkel recht meer doen gelden op het door hem beleende en verpande goed noch op de waarde of opbrengst daarvan.
3.2.
De pandgever ontvangt het onderpand van belanghebbende terug als hij de ontvangen geldsom terugbetaalt, verhoogd met de pandbeleningsvergoeding. Die pandbeleningsvergoeding wordt beschouwd als rente en is vrijgesteld van omzetbelasting.
3.3.
Belanghebbende verkoopt de goederen indien de pandgever de verschuldigde pandbeleningsvergoeding niet binnen de afgesproken beleentermijn heeft betaald. Ter zake van deze verkoop past belanghebbende, als wederverkoper, voor de omzetbelasting de margeregeling toe. (Voetnoot 1) In de aangiften omzetbelasting over de onderhavige perioden heeft belanghebbende bij de berekening van de winstmarge waarover omzetbelasting verschuldigd is de voor het goed uitbetaalde beleensom plus de niet ontvangen pandbeleningsvergoeding als inkoopprijs in aanmerking genomen.
3.4.
Belanghebbende heeft op 24 augustus 2022 over de onderhavige perioden suppletie-aangiften voor de omzetbelasting ingediend. Daarbij heeft belanghebbende alleen de uitbetaalde beleensom als inkoopprijs voor de margegoederen in aanmerking genomen. Dat heeft geleid tot het opleggen van de bestreden naheffingsaanslagen door de inspecteur.
Overwegingen
4. Artikel 7:130 van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. De overeenkomst van pandbelening is de overeenkomst waarbij de ene partij, het pandhuis, aan de andere partij, de pandbelener, een geldsom ter beschikking stelt en de pandbelener daartegenover een roerende zaak, niet zijnde een registergoed, in de macht van het pandhuis brengt met het beding:
a) hetzij dat het pandhuis de zaak aan de pandbelener teruggeeft, indien deze binnen de beleentermijn de geldsom volledig aan het pandhuis heeft terugbetaald en de pandbeleningsvergoeding volledig heeft voldaan, en dat het pandhuis eigenaar van de zaak wordt, indien volledige terugbetaling van de geldsom en volledige voldoening van de pandbeleningsvergoeding binnen de beleentermijn uitblijft;
b) (…)
(…)
4.1.
Artikel 7:139 van het BW luidt:
Indien de pandbelener niet binnen de beleentermijn de geldsom volledig terugbetaalt en de pandbeleningsvergoeding volledig voldoet, draagt het pandhuis het verlies dat hij ten opzichte van de in artikel 130 lid 1 bedoelde geldsom met pandbeleningsvergoeding lijdt.
4.2.
Artikel 312 van de BTW-richtlijn 2006 (BTW-richtlijn) luidt:
Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder:
1) ‘verkoopprijs’: alles wat de tegenprestatie uitmaakt die een belastingplichtige wederverkoper verkrijgt of moet verkrijgen van de afnemer of een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks verband houden met de handeling, belastingen, rechten, heffingen en bijkomende kosten zoals kosten van commissie, verpakking, vervoer en verzekering die de belastingplichtige wederverkoper de afnemer in rekening brengt, echter met uitsluiting van de in artikel 79 bedoelde bedragen;
2) ‘aankoopprijs’: alles wat de in punt 1) gedefinieerde tegenprestatie uitmaakt die de leverancier van de belastingplichtige wederverkoper verkrijgt of moet verkrijgen.
4.3.
Artikel 28b, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) luidt, voor zover van belang:
Ingeval een wederverkoper gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten levert, wordt, (…), de belasting berekend over de winstmarge. De winstmarge is het verschil tussen de vergoeding en hetgeen ter zake van de levering van een dergelijk goed aan de wederverkoper door hem is of moet worden voldaan.
4.4.
Belanghebbende stelt dat de pandbeleningsovereenkomsten onder boek 7 van het BW vallen en dat daarom het BW leidend is voor de bepaling wat onder de inkoopprijs van het goed dient te worden verstaan. Deze inkoopprijs is het door belanghebbende opgeofferde bedrag en bestaat uit de ter beschikking gestelde geldsom die niet wordt terugbetaald vermeerderd met de niet ontvangen pandbeleningsvergoeding, omdat belanghebbende pas eigenaar van het goed wordt indien de pandgever zowel de pandbeleningsvergoeding als de beleensom niet betaalt. Dit volgt uit artikel 7:130, eerste lid en onderdeel a van het BW. Het verlies dat belanghebbende ingevolge het bepaalde in artikel 7:139 van het BW draagt, is de in artikel 7:130, eerste lid, van het BW bedoelde geldsom verhoogd met de pandbeleningsvergoeding. Daarnaast volgt uit de bewoordingen van onderdeel 2 van artikel 312 van de Btw-richtlijn dat onder de aankoopprijs de totale door belanghebbende jegens de leverancier opgeofferde bedragen dienen te worden begrepen, dus ook de pandbeleningsvergoeding.
4.5.
De inspecteur stelt dat voor de toepassing van de margeregeling slechts moet te worden gekeken naar wat pandbelener van belanghebbende verkrijgt als de macht om als eigenaar over het goed te beschikken overgaat naar belanghebbende. Dit is slechts de beleensom. De Wet OB kent de term ‘opgeofferd bedrag’ niet.
Uit artikel 312 van de BTW-richtlijn volgt dat de aankoopprijs is: alles wat de pandbelener van belanghebbende verkrijgt of moet verkrijgen. Dat is de beleensom, en niet de beleensom vermeerderd met de pandbeleningsvergoeding.
4.5.
Aangezien het geschil gaat over de heffing van omzetbelasting bij de verkoop door belanghebbende van de aan haar verpande goederen, moet op basis van de bepalingen van de Wet OB en de BTW-richtlijn worden bepaald hoe die omzetbelasting moet worden berekend. De bepalingen in het BW over verpanding zijn daarbij slechts in zoverre van belang dat daaruit kan worden afgeleid welke bedragen belanghebbende aan de pandgever dan wel de pandgever aan belanghebbende verschuldigd is in verband met de verpanding.
4.6.
De winstmargeregeling van artikel 312 en volgende van de BTW-richtlijn is geïmplementeerd in Afdeling 5 van de Wet OB. Artikel 28b, eerste lid, Wet OB bepaalt dat de winstmarge, waarover de omzetbelasting verschuldigd is, het verschil is tussen de vergoeding en hetgeen ter zake van de levering van het goed aan de wederverkoper door hem is of moet worden voldaan.
4.7.
Hetgeen door belanghebbende ter zake van het goed aan de pandgever is of moet worden voldaan indien het in pand gegeven goed door belanghebbende wordt verkocht, is naar het oordeel van de rechtbank het in artikel 7:139 BW bedoelde bedrag dat belanghebbende, het pandhuis, aan de pandbelener ter zake van de verpanding van een goed een geldsom ter beschikking heeft gesteld: de aan de pandgever ter beschikking gestelde geldsom. Dat is immers hetgeen belanghebbende voor dat goed aan de pandbelener heeft betaald. Tot hetgeen belanghebbende aan de pandbelener heeft voldaan behoort niet de door belanghebbende gederfde pandbeleningsvergoeding omdat die niet door belanghebbende aan de pandbelener is of moet worden betaald.
4.8.
Belanghebbendes beroep op paragraaf 7.3.2 van het Besluit Margeregeling (Voetnoot 2) kan haar niet baten. Die paragraaf gaat over een redelijke wetstoepassing in gevallen dat een leverancier bij een huurkoopovereenkomst of overeenkomst uit financial lease een goed terugneemt omdat de afnemer niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen, en de wijze waarop de in de betaalde huurkoop- of leasetermijnen vervatte financieringstoeslag bij de margeregeling in aanmerking wordt genomen. Die paragraaf is in dit geval niet van toepassing, reeds omdat in de situatie van belanghebbende geen sprake is van door de pandbelener betaalde termijnbedragen waarin een financieringstoeslag is begrepen. Belanghebbende is bovendien geen leverancier die een goed terugneemt, maar een geldverstrekker die een goed inneemt.
4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de inspecteur terecht de naheffingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, zoals belanghebbende heeft verzocht.
4.10.
Tegen de rentebeschikking heeft belanghebbende geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Aangezien de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 in stand blijft, blijft die rentebeschikking eveneens in stand.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 9 augustus 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.