Rechtbank Zeeland-West-Brabant, eerste aanleg - enkelvoudig belastingrecht

ECLI:NL:RBZWB:2024:7959

Op 27 November 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 22/4609, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2024:7959. De plaats van zitting was Middelburg.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
22/4609
Datum uitspraak:
27 November 2024
Datum publicatie:
21 November 2024

Indicatie

WOZ woning.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 22/4609

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de heffingsambtenaar van SaBeWa, de heffingsambtenaar.
Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 augustus 2022.

1.1.

De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats 1] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 335.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Borsele voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [naam].

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een woning met bouwjaar 1962.

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

3.1.

Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de waarde van de woning te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Is artikel 40 van de Wet WOZ geschonden?

3.2.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar ten onrechte heeft geweigerd de opgevraagde gegevens (de opbouw van de kavelwaarde, de grondstaffel, de taxatiekaart en de KOUDV- en liggingsfactoren) toe te zenden. Volgens belanghebbende handelt de heffingsambtenaar daarmee in strijd met artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ.

3.3.

De heffingsambtenaar stelt dat hij voldaan heeft aan het inzichtelijk maken van de onderbouwing van de waarde door de betreffende stukken voorafgaande aan de hoorzitting ter inzage te hebben gelegd. Volgens de heffingsambtenaar volgt uit artikel 7:4 van de Awb en artikel 6:17 van de Awb geen toezendplicht. Toezending van stukken op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ strekt volgens de heffingsambtenaar niet verder dan tot verstrekking van het taxatieverslag.

3.4.

De rechtbank overweegt dat de door belanghebbende bepleite toezendplicht niet kan worden afgeleid uit artikel 6:17 van de Awb. Dit artikel bepaalt namelijk alleen, voor het geval er een gemachtigde is, aan wie stukken moeten worden gezonden, en niet welke stukken moeten worden gezonden. De heffingsambtenaar heeft dus niet gehandeld in strijd met artikel 6:17 van de Awb.

3.5.

Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ strekt ertoe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren. (Voetnoot 1) Voor deze gegevens geldt een toezendplicht op verzoek. (Voetnoot 2) De heffingsambtenaar heeft in bezwaar uitsluitend het taxatieverslag, met gegevens van vergelijkingsobjecten, verstrekt. De rechtbank is, anders dan de heffingsambtenaar, van oordeel dat de in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde gegevens niet zijn beperkt tot die – in dit geval – als vermeld in het taxatieverslag. Het gaat om de op dat moment beschikbare gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. In dit geval behoren daar ook de door belanghebbende verzochte grondstaffel, taxatiekaart en KOUDV- en liggingsfactoren toe. De heffingsambtenaar had deze gegevens aan belanghebbende moeten toezenden, maar heeft dit nagelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar daarmee niet tijdig en volledig aan het verzoek van belanghebbende voldaan en is in zoverre het bepaalde in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ geschonden.

3.6.

Schending van artikel 40 van de Wet WOZ leidt op zichzelf niet direct tot een vernietiging van de uitspraak op bezwaar. In beroep heeft de heffingsambtenaar het gebrek hersteld door bij het verweerschrift een taxatierapport met een matrix in te dienen. Belanghebbende is daarom niet langer benadeeld door het achterwege blijven van de informatieverstrekking in de bezwaarfase. Of en in hoeverre de heffingsambtenaar daarmee de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt, komt in het onderstaande aan de orde. De rechtbank passeert de schending van artikel 40 van de Wet WOZ met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

Toetsingskader van de rechtbank

3.7.

Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". (Voetnoot 3)

3.8.

De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.

3.9.

Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.

De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar

3.10.

De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatierapport ten grondslag gelegd. In het taxatierapport is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 352.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] te [plaats 2], [adres 3] te [plaats 3] en [adres 4] te [plaats 1]. Tussen partijen is niet in geschil dat de gebruikte referentieobjecten kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen.

Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten?

3.11.

Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen zijn woning en de referentieobjecten. Belanghebbende voert hiertoe aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met het afnemend grensnut en de ligging van de woning nabij een hoogspanningsmast. Ook is de woning niet aangesloten op het riool, aldus belanghebbende.

3.12.

Met betrekking tot het afnemend grensnut heeft de heffingsambtenaar ter zitting erkend dat deze ten onrechte niet is meegenomen in de waardering van de woning van belanghebbende. De heffingsambtenaar stelt echter dat indien hier wel rekening mee gehouden wordt, de waarde dusdanig dicht bij de beschikte waarde ligt, dat niet kan worden gesteld dat de vastgestelde waarde te hoog is. De rechtbank oordeelt dat rekening houdend met het afnemend grensnut en een berekening hiervan op grond van de wortelformule, sprake is van een dusdanige correctie dat het voornoemde argument van de heffingsambtenaar niet opgaat. Omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met het afnemend grensnut is de waarde van de woning te hoog vastgesteld.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de verschillen in ligging wel voldoende aannemelijk gemaakt. De heffingsambtenaar heeft voldoende rekening gehouden met de ligging van de woning nabij een hoogspanningsmast. Het referentieobject [adres 4] ligt dichterbij de hoogspanningsmasten dan de woning van belanghebbende. De eventuele waardeverlagende invloed van de hoogspanningsmast zit daardoor verdisconteerd in de verkoopprijs. De rechtbank merkt daarbij nog op dat belanghebbende met betrekking tot de ligging van de woning ten opzichte van de hoogspanningsmast niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van zodanige overlast dat die een bijstelling van het liggingsniveau rechtvaardigt.

Daarnaast heeft belanghebbende zijn standpunt dat de woning niet op het riool is aangesloten en dat dit een waardeverminderende factor is - een standpunt dat belanghebbende voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht en waar de heffingsambtenaar zich niet op heeft kunnen voorbereiden - niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat daaraan voorbij.

3.13.

Belanghebbende voert daarnaast aan dat de heffingsambtenaar het voorzieningenniveau van het referentieobject [adres 3] en de grondwaarde van het referentieobject [adres 4] onjuist heeft gewaardeerd.

De rechtbank overweegt dat, gelet op de overlegde foto’s, het verschil in voorzieningenniveau tussen de woning van belanghebbende en het referentieobject [adres 3] minimaal is, terwijl het voorzieningenniveau van deze woningen in de taxatiematrix wel verschillend zijn gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat het voorzieningenniveau van zowel de woning van belanghebbende als het referentieobject [adres 3] als gemiddeld gekwalificeerd moet worden. Dit betekent dat de factor voor het voorzieningenniveau van het referentieobject [adres 3] dient te worden aangepast van een factor 2 naar een factor 3. Dit resulteert in een ander prijs per eenheid (PPE) van het referentieobject en daardoor in een ander gemiddeld PPE voor de woning van belanghebbende. Door het voorzieningenniveau van het referentieobject ten onrechte anders te kwalificeren dan het voorzieningenniveau voor de woning van belanghebbende is de WOZ-waarde te hoog vastgesteld.

Met betrekking tot de waardering van de grond van het referentieobject [adres 4] is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar deze waardering voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft onvoldoende onderbouwd waarom de grond op een andere wijze gewaardeerd zou moeten worden.

3.14.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is.

De door belanghebbende voorgestane waarde van de woning

3.15.

Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem gestelde waarde van € 280.000 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoord deze vraag ontkennend. Belanghebbende heeft een berekening van de door hem bepleite waarde van € 280.000 overlegd. De rechtbank acht deze berekening onvoldoende, nu een nadere onderbouwing daarvan, bijvoorbeeld aan de hand van een door een onafhankelijke taxateur opgesteld taxatierapport, ontbreekt.

Vaststelling waarde van de woning door de rechtbank

3.16.

Omdat geen van beide partijen er in is geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie op € 322.000.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de bij beschikking vastgestelde waarde moet worden verminderd tot € 322.000. De aanslag OZB moet dienovereenkomstig worden verminderd.

4.1.

Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624 (Voetnoot 4). In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond (2 punten maal € 624), een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (2 punten maal € 875). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.

4.2.

Alle vergoedingen moeten rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. (Voetnoot 5)

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de WOZ- waarde van de woning tot een bedrag van € 322.000;

- vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;

- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan belanghebbende.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van F. de Jong, griffier, op 27 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De rechter is niet in staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoot

Voetnoot 1

Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2667.

Voetnoot 2

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7246.

Voetnoot 3

Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.

Voetnoot 4

Zie Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.

Voetnoot 5

Artikel 30a, vierde en vijfde lid, van de Wet WOZ.