Rechtbank Zeeland-West-Brabant, eerste aanleg - meervoudig belastingrecht
ECLI:NL:RBZWB:2024:7795
Op 15 November 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/11456 en 23/11457, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2024:7795. De plaats van zitting was Breda.
Indicatie
Inkomstenbelasting. Saldolijfrente.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummers: BRE 23/11456 en 23/11457
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 133.491, waarbij dit gehele inkomen is belast naar het progressieve tarief, en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de zoon van belanghebbende, [naam] , en namens de inspecteur, mr. drs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen zal verzenden.
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2020 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen niet tot te hoge bedragen heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende, geboren op [geboortedag 1] 1937, is gehuwd met [de echtgenote] , geboren op [geboortedag 2] 1939 (de echtgenote).
3.1.
Belanghebbende heeft een levensverzekering (de saldolijfrente) afgesloten bij ABN AMRO Levensverzekering N.V. (de verzekeraar). De verzekering heeft als ingangsdatum 1 oktober 1997 en kent belanghebbende en de echtgenote als verzekeringnemers. De uitkering bedraagt ƒ 25.000 (€ 11.345) per jaar en wordt uitgekeerd tot het overlijden van de langstlevende verzekerde. Op 1 januari 2021 overtroffen de reeds gedane uitkeringen de koopsom van de polis.
3.2.
In zijn aangifte IB/PVV 2020 heeft belanghebbende een afrekenverplichting saldolijfrente opgenomen van € 7.973.
3.3.
De verzekeraar heeft op 17 februari 2021 een renseignement aan de Belastingdienst verstrekt. Daaruit volgt dat de verzekering op 31 december 2020 een waarde in het economische verkeer had van € 117.973. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur rekening gehouden met een afrekenverplichting saldolijfrente van € 117.973.
3.4.
De verzekeraar heeft op 14 november 2023 een e-mail aan de gemachtigde gestuurd betreffende de waarde in het economische verkeer van de saldolijfrente van belanghebbende. In deze e-mail staat, onder meer:
“Gezondheidssituatie
De door de heer en mevrouw [achternaam] in oktober 2023 aangeleverde gezondheidsverklaringen zijn door onze medisch adviseur beoordeeld. De medisch adviseur berichtte mij gisteren het volgende:
mevrouw [de echtgenote] zou bij volle gezondheid een levensverwachting van 6,8 jaar hebben gehad. Op basis van de medische gegevens zoals gebleken uit de gezondheidsverklaring kom ik uit op een levensverwachting van 3,5-4 jaar.
de heer [belanghebbende] zou bij volle gezondheid een levensverwachting van 4,9 jaar hebben gehad. Op basis van de medische gegevens zoals gebleken uit de gezondheidsverklaring kom ik uit op een levensverwachting van 2,5-3 jaar.
(…)
WEV
Naar aanleiding van deze beoordeling door onze medisch adviseur heb ik de waarde van de saldolijfrente per 31-12-2020 opnieuw laten berekenen door één van onze rekenaars.
Daarvoor hebben wij allereerst vastgesteld wat de leeftijdsterugstelling zou zijn voor de heer en mevrouw [achternaam] volgens de huidige sterftetafel (2023). Wij komen tot het volgende:
Bij een levensverwachting van 2,5 jaar voor een gezonde man past (bij benadering) een geboortedatum van [geboortedag 1] -1930. Dat levert een leeftijdsverhoging voor de heer [belanghebbende] van 7 jaar op.
Bij een levensverwachting van 3 jaar voor een gezonde man past (bij benadering) een geboortedatum van [geboortedag 1] -1932. Dat levert een leeftijdsverhoging voor de heer [belanghebbende] van 7 jaar op.
Bij een levensverwachting van 3,5 jaar voor een gezonde vrouw past (bij benadering) een geboortedatum van [geboortedag 2] -1932. Dat levert een leeftijdsverhoging voor mevrouw [de echtgenote] van 5 jaar op.
Bij een levensverwachting van 4 jaar voor een gezonde vrouw past (bij benadering) een geboortedatum van [geboortedag 2] -1933. Dat levert een leeftijdsverhoging voor mevrouw [de echtgenote] van 6 jaar op.
Rekening houdend met deze leeftijdsverhogingen zou de WEV van de lijfrente van de heer en mevrouw [achternaam] op 31-12-2020:
€ 69.285,89 zijn voor de leeftijdsverhoging bij 1 en 2
€ 77.220,88 zijn voor de leeftijdsverhoging bij 3 en 4
(…)
Conclusie
Op basis van de gezondheidssituatie van de heer en mevrouw [achternaam] kan betoogd worden dat een andere WEV per 31-12-2020 geldt. Onderbouwd kan worden aangetoond dat € 69.285,89 als WEV per 31-12-2020 dient te worden aangehouden. Let op: de gezondheidssituatie van heer en mevrouw [achternaam] mag op 31-12-2020 uiteraard niet (wezenlijk) anders zijn dan nu. Als die wel anders was, dan is bovenstaande niet steekhoudend.
(…)
Bovenstaande kun je (voor zover nog mogelijk) aan de inspecteur meegeven en vragen of dit volstaat om van een lagere WEV per 31-12-2020 uit te gaan. (…)”
Motivering
4. Tussen partijen is, terecht, niet in geschil dat de waarde in het economische verkeer van de saldolijfrente per 31 december 2020 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende in het jaar 2020 behoort. Enkel de hoogte van die waarde in het economische verkeer is in geschil.
4.1.
De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag uitgegaan van de door de verzekeraar gerenseigneerde gegevens. Belanghebbende betwist dat de door de inspecteur ontvangen gegevens van de verzekeraar juist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het door hem gestelde inkomen – wat op de gerenseigneerde gegevens is gebaseerd – aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft geen concrete aanwijzingen verstrekt dat de gerenseigneerde gegevens onjuistheden zouden bevatten. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.2.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn stelling uitsluitend de in 3.4 opgenomen e-mail van de verzekeraar overgelegd. Met betrekking tot dit stuk overweegt de rechtbank het volgende:
Ter zitting is komen vast te staan dat de gezondheidsverklaringen op basis waarvan de nieuwe berekeningen zijn gemaakt, opgesteld zijn door belanghebbende en de echtgenote en dus niet door een medicus. Dit doet af aan de mate van objectiviteit van de gezondheidsverklaringen. Daaraan doet niet af dat belanghebbende en zijn echtgenote zich bij het opstellen van de gezondheidsverklaringen hebben gebaseerd op hun gezondheidshistorie die zij hebben opgevraagd bij hun huisarts en het ziekenhuis;
In de door de verzekeraar gemaakte berekening wordt uitgegaan van de sterftetafel 2023, terwijl bij de berekening van de waarde in het economische verkeer van de saldolijfrente per 31 december 2020 moet worden uitgegaan van de sterftetafel 2020;
In de e-mail staan enkele feitelijke onjuistheden. Bij het onderdeel dat is genummerd 2 staat een leeftijdsverhoging van zeven jaar, terwijl dat vijf jaar moet zijn. Bij het onderdeel dat is genummerd 3 staat een leeftijdsverhoging van vijf jaar, terwijl dat zeven jaar moet zijn. Tot slot zijn de berekende waarden gebaseerd op de onderdelen 1 en 2 en de onderdelen 3 en 4, terwijl dit moet zijn de onderdelen 1 en 3 en de onderdelen 2 en 4;
Belanghebbende heeft onvoldoende onderbouwd waarom volgens hem moet worden uitgegaan van de laagste van de twee genoemde waarden;
De verzekeraar vermeldt uitdrukkelijk en terecht dat op de op een later moment lager berekende waarde niet voor dit eerdere jaar kan gelden als de gezondheidssituatie van belanghebbende en de echtgenote op 31 december 2020 (wezenlijk) anders was dan op het moment dat de nieuwe waarde is berekend (de gezondheidsverklaringen zijn in oktober 2023 aan de verzekeraar verstrekt). Belanghebbende heeft niets aangedragen over de vraag hoe feitelijk de gezondheidssituatie was op 31 december 2020 terwijl het belang daarvan vroegtijdig door de inspecteur aan belanghebbende en de gemachtigde is gemeld. Er zijn derhalve geen concrete aanwijzingen in het dossier dat de gerenseigneerde gegevens onjuistheden zouden bevatten.
4.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende bij het opleggen van de aanslag terecht vastgesteld op € 133.491 en heeft de inspecteur het bijdrage-inkomen bij het opleggen van de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet terecht vastgesteld op het maximum bijdrage-inkomen. Ter zitting heeft belanghebbende alsnog verzocht om toepassing van het 45%-tarief op de afrekenverplichting saldolijfrente, zonder daarbij een cijfermatige onderbouwing te overleggen. De rechtbank heeft ambtshalve geconstateerd dat toepassing van het 45%-tarief tot een hogere aanslag zal leiden. Voor zover dit verzoek een beroepsgrond inhield kan het niet slagen omdat dat belanghebbende in een financieel slechtere positie zou brengen.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 november 2024 door mr. A.H.W. Steijn, voorzitter, en mr. V.A. Burgers en mr. A. Laghmouchi, leden, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.