Rechtbank Zeeland-West-Brabant, voorlopige voorziening belastingrecht
ECLI:NL:RBZWB:2024:3815
Op 6 June 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een voorlopige voorziening procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 24/1270, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2024:3815. De plaats van zitting was Breda.
Indicatie
Verzoek om een voorlopige voorziening.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , verzoeker,
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank om schorsing van (de werking van) de aan verzoeker over het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de aanslag). Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, waarna de inspecteur uitspraak op dat bezwaar heeft gedaan. Tegen die uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep aangetekend bij de rechtbank (de zaak met zaaknummer 23/3173).
1.2.
De inspecteur heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
Karakter voorlopige voorziening
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ook wel bodemprocedure genoemd, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij gelden als voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. (Voetnoot 1) Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
2.1.
De voorzieningenrechter kan uitspaak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. (Voetnoot 2) De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
3. Verzoeker stelt dat sprake is van onverwijlde spoed omdat de aanslag reeds heeft geleid tot onomkeerbare gevolgen. Het enkele bestaan van de aanslag heeft volgens verzoeker onderhandelingen met belangrijke investeerders reeds (voortijdig) doen afbreken, doen eindigen en verder onmogelijk gemaakt. Verder heeft de ontvanger aan een bank opdracht gegeven tot betaling van de banksaldi van verzoeker aan de ontvanger en heeft de ontvanger beslag gelegd op het bedrijfspand van verzoeker. Als gevolg van het voorgaande is volgens verzoeker:
zijn liquiditeit ernstig gereduceerd;
het bedrijfspand onverkoopbaar (althans niet leverbaar) en onverhuurbaar (althans minder goed verhuurbaar) gemaakt;
zijn vermogen, zijn boniteit en zijn reputatie onherstelbaar aangetast; en
extreme irreversibele immateriële schade verzoorzaakt aan zijn zijde.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is, voor zover het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening strekt tot (tijdelijke) schorsing van de aanslag, gelet op de in 1.1 bedoelde beroepsprocedure, voldaan aan het vereiste van connexiteit.
3.2.
Nu belanghebbende verzoekt tot schorsing van de aanslag, dient hij aannemelijk te maken dat en in hoeverre de aanslag onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig is opgelegd. (Voetnoot 3)
Belanghebbende heeft aan de voorzieningenrechter een afschrift overgelegd van een stuk dat hij in de hoofdzaak bij de rechtbank heeft ingediend en verwijst naar dit stuk voor de onderbouwing van zijn verzoek op het punt van de rechtmatigheid van de aanslag.
In dit stuk neemt belanghebbende stellingen in, welke door de inspecteur bestreden worden, zonder concrete verifieerbare onderbouwing. De voorzieningenrechter acht de bestreden stellingen onvoldoende onderbouwd en daarom niet aannemelijk geworden. Dat leidt tot afwijzing van het verzoek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen reden de aanslag als apert lichtvaardig of onrechtmatig te beoordelen. In het kader van deze voorlopige voorziening is een verdergaande beoordeling van de aanslag niet mogelijk. De voorzieningenrechter zal het verzoek tot schorsing van de aanslag, als kennelijk ongegrond, afwijzen.
3.3.
De overige verzoeken van belanghebbende zien op de rechtmatigheid van invorderingsmaatregelen van de ontvanger. De rechter in belastingzaken is onbevoegd te oordelen over de rechtmatigheid van de door de ontvanger van de Belastingdienst genomen invorderingsmaatregelen. (Voetnoot 4) De voorzieningenrechter zal zich in zoverre dan ook onbevoegd verklaren.
Beslissing
Beslissing
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af voorzover verzoeker vraagt om schorsing van de aanslag;
verklaart zich onbevoegd voor zover het verzoek ziet op de invorderingsmaatregelen betreffende de aanslag.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juni 2024 door mr. V.A. Burgers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open
Voetnoot
Voetnoot 1
Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voetnoot 2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voetnoot 3
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:983, r.o. 3.6.
Voetnoot 4
Gerechtshof Arnhem 3 juli 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX4970, r.o. 4.4.