RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
zaaknummer: BRE 21/3361 WSFBSF
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2022 in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres
gemachtigde: mr. M. Peelen,
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.
Procesverloop
Procesverloop
In het besluit van 15 maart 2021 (primaire besluit) heeft DUO het verzoek van eiseres om terugbetaling van de studieschuld te onderbreken of uit te stellen vanwege studie afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 8 juli 2021 (bestreden besluit) heeft DUO het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen belang meer heeft bij het voeren van de procedure.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
DUO heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 juni 2022. Hierbij was namens DUO mr. G.J.M. Naber aanwezig. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
1. Eiseres heeft van september 2010 tot en met januari 2011 studiefinanciering ontvangen voor de opleiding Media & Entertainment Management (MEM) bij [naam school 1] te [plaatsnaam 2] . Zij heeft deze studie tussentijds beëindigd per 1 februari 2011. Vervolgens heeft eiseres met ingang van september 2016 studiefinanciering aangevraagd en ontvangen voor een studie aan de [naam school 2] . Vervolgens heeft zij zich in september 2017 ingeschreven bij de [naam school 3] en studiefinanciering aangevraagd en ontvangen.
Eiseres heeft op 15 maart 2021 DUO verzocht om de terugbetaling van haar studieschuld te onderbreken dan wel uit te stellen. Dit verzoek heeft DUO bij het primaire besluit van 15 maart 2021 afgewezen en aangegeven dat de diplomatermijn van eiseres is verlopen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Voor de periode van 2017 tot 2019 heeft eiseres op grond van medische omstandigheden verlenging van de prestatiebeurs en diplomatermijn aangevraagd. Bij besluit van 24 juni 2021 heeft DUO de diplomatermijn verlengd tot 31 augustus 2022.
Bij het bestreden besluit heeft DUO het bezwaar gericht tegen het besluit van 15 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard en aangegeven dat met het besluit van 24 juni 2021, waarbij de diplomatermijn is verlengd tot 31 augustus 2022, aan de bezwaren tegemoet is gekomen.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
2. Eiseres stelt dat de diplomatermijn niet in 2010 maar in 2016 (dan wel 2017) is ingegaan. In 2010 heeft zij weliswaar voor het eerst studiefinanciering aangevraagd, maar de opleiding (MEM bij de [naam school 1] te [plaatsnaam 2] ) vertoonde aanzienlijke gebreken. Zij verwijst naar het rapport ‘Alternatieve afstudeertrajecten en de bewaking van het eindniveau bij [naam school 1] ’ van de Inspectie van Onderwijs van april 2011. Vanwege de gebreken die deze opleiding vertoonde heeft zij deze studie vroegtijdig moeten beëindigen. Zij heeft destijds gebruik gemaakt van de zogenoemde 1-februari regeling.
De aanvangstermijn van de diplomatermijn is niet correct, althans is deze periode van 2011 tot 2017 onderbroken geweest vanwege medische omstandigheden. De diplomatermijn is bij besluit van 24 juni 2021 met 24 maanden verlengd. De einddatum 31 augustus 2022 is niet correct en had volgens eiseres 31 augustus 2029 moeten zijn.
3. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4. Aan de orde is de vraag of DUO het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat eiseres geen belang heeft bij de procedure.
5. Op grond van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb kan alleen een belanghebbende bezwaar maken. Op grond van artikel 1:2 Awb is een belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6. DUO heeft in het bestreden besluit aangegeven dat met het besluit van 24 juni 2021 de diplomatermijn eindigt op 31 augustus 2022. Naar het oordeel van de rechtbank heeft DUO zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres daarom geen belang meer heeft bij het voeren van de bezwaarprocedure. De rechtbank begrijpt het standpunt van DUO aldus dat eiseres al had bereikt wat zij had verzocht, namelijk de studieschuld nog niet terug hoeven te betalen. Met het voeren van de bezwaarprocedure kan eiseres niet iets anders bereiken dan wat zij heeft gekregen, te weten uitstel van het betalen van de studieschuld.
7. De grieven die eiseres heeft aangevoerd omtrent de ingangsdatum van de diplomatermijn horen niet in deze procedure thuis. Eiseres kan dit desgewenst aanvoeren in een eventuele procedure over de verlenging van de diplomatermijn.
8. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 28 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage - wettelijk kader
Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
Artikel 5.5
De diplomatermijn hoger onderwijs is een periode van 10 jaren. Deze periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst studiefinanciering is toegekend voor het volgen van hoger onderwijs.
Artikel 5.10
Indien een ho-student in het studiejaar waarvoor hij op enig moment voor het eerst prestatiebeurs hoger onderwijs geniet, ophoudt studiefinanciering te genieten vóór 1 februari, en hij niet over datzelfde studiejaar opnieuw studiefinanciering voor het volgen van hoger onderwijs krijgt toegekend, wordt uiterlijk per 1 januari van het kalenderjaar volgend op dat studiejaar de in dat studiejaar toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs omgezet in een gift.
1. Indien een ho-student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt deze termijn verlengd met de duur van die bijzondere omstandigheden.
2. Indien een ho-student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt deze termijn, op aanvraag, verlengd met 5 jaren. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden verstaan functiebeperking of chronische ziekte.
3. Indien een ho-student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs of binnen de, op grond van het tweede lid, verlengde diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs omgezet in een gift.
4. Indien een ho-student als direct gevolg van een tijdens de studie verworven handicap, ten gevolge van een zich tijdens de studie verergerende handicap of ten gevolge van een zich tijdens de studie manifesterende chronische ziekte genoodzaakt is een reeds begonnen opleiding te beëindigen, ontvangt de ho-student bij keuze voor een passender opleiding nieuwe aanspraak op studiefinanciering.
5. Onze Minister stelt op aanvraag van de ho-student vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven. Indien de bijzondere omstandigheden uitsluitend van niet-medische aard zijn, volstaat een gedagtekende verklaring van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de ho-student is ingeschreven.