Rechtbank Zeeland-West-Brabant, eerste aanleg - enkelvoudig omgevingsrecht

ECLI:NL:RBZWB:2023:3967

Op 8 June 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van omgevingsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is AWB- 22_4114, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2023:3967. De plaats van zitting was Breda.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
AWB- 22_4114
Datum uitspraak:
8 June 2023
Datum publicatie:
8 June 2023

Indicatie

WABOA

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 22/4114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaak tussen
[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.A.M. van Hoorn),

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

(gemachtigde: [vertegenwoordiger verweerder] ).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaatsnaam] (de vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een vergunning voor een bijgebouw op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Het bouwplan ziet op het realiseren van een vrijstaand bijgebouw bestaande uit een fietsenberging, een tuinberging, een atelier/berging en een hobbyruimte.

1.1.

Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 27 januari 2022 verleend. Daarbij is vergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. Met het bestreden besluit van 14 juli 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de vergunning in stand gelaten.

1.2

Een verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen in deze zaak is op 20 september 2022 door de voorzieningenrechter afgewezen. (Voetnoot 1)

1.3

Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.

1.4

De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en de vergunninghouder.

1.5

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een bijgebouw in afwijking van de regels van het bestemmingsplan. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wettelijk kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Inhoudelijke beoordeling

5. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. De gronden waarop gebouwd wordt, hebben hierin de bestemming ‘Wonen’. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat het bijgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt geplaatst (Voetnoot 2) en omdat de totale oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen met 79,9 m² meer bedraagt dan de toegestane 60 m². (Voetnoot 3)

Het college moet ambtshalve onderzoeken of er gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan vergunning te verlenen. In dit geval heeft het college die bevoegdheid op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met het Besluit omgevingsrecht (Bor). (Voetnoot 4) Het college heeft hierin beleidsruimte. Hij heeft deze beleidsvrijheid ingekaderd door het vaststellen van Beleidsregels voor het afwijken van een bestemmingsplan Breda 2015 (Beleidsregels). De Beleidsregels zijn niet in geschil. Het college moet zich in beginsel aan deze Beleidsregels houden. De rechtbank zal hieronder toetsen of het college de Beleidsregels op de juiste wijze bij zijn besluitvorming heeft betrokken.

6. Eiser stelt dat er sprake is van twee afwijkingen van het bestemmingsplan, zoals genoemd onder 5. Deze moeten bij elkaar opgeteld worden. De totale afwijking bedraagt 61,4 m², namelijk een overschrijding van de grens van het bouwvlak waardoor 41,4 m² van het bijgebouw buiten het bouwvlak wordt gebouwd en een overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen met bijna 20 m², omdat een vrijstaand bijgebouw met een oppervlakte van 79,9 m² wordt gebouwd. In artikel 3 van de beleidsregels is opgenomen dat het totaal aan afwijkingen niet meer mag bedragen dan de in de beleidsregels genoemde maxima. Alle afwijkingen moeten gezamenlijk worden genomen en dan wordt het teveel.

Daarnaast geeft eiser aan dat het college ten onrechte de hele oppervlakte van het kavel als perceel heeft aangemerkt. Eiser meent dat bij de berekening van de toelaatbare afwijking niet moet worden uitgegaan van de kadastrale situatie van het perceel, maar van het gedeelte van het perceel dat feitelijk is ingericht en in gebruik is als erf en/of tuin. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 16 maart 2016. (Voetnoot 5) De wadi ligt gedeeltelijk wel op het kadastrale perceel van vergunninghouder, maar omdat dat deel van het perceel niet feitelijk als tuin of erf in gebruik is, mag dat deel van 54 m² niet meegerekend worden. Dat leidt ertoe dat voor de toepassing van de Beleidsregels moet worden uitgegaan van een perceeloppervlakte van 776 m², waardoor op basis van artikel 3, lid 1 onder b van de Beleidsregels de toelaatbare afwijking 38,8 m² bedraagt.

Verder voert eiser aan dat de Beleidsregels helemaal niet voorzien in bebouwingsmogelijkheden buiten het bouwvlak.

6.1

Het college geeft met verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter aan dat de afwijking als één afwijking gezien moet worden. Omdat het hier één kadastraal perceel betreft, telt het hele perceel mee bij de berekening hoeveel extra bebouwing gerealiseerd mag worden. De jurisprudentie waar eiser op wijst, geldt als er sprake is van meerdere kadastrale percelen. Dat is hier niet het geval.

Het college wijst erop dat het feit dat in artikel 4 van de Beleidsregels regels zijn opgenomen voor het bouwen buiten het bouwvlak het gevolg is van de andere systematiek die de bestemmingsplannen voor gebieden buiten de bebouwde kom kennen. Dit is dus een bewuste keuze en hier kan niet uit afgeleid worden dat dit ook voor artikel 3 van de Beleidsregels zou gelden.

6.2

De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de twee afwijkingen opgeteld zouden moeten worden. De beleidsregels verzetten zich niet tegen het toepassen van meerdere afwijkingsmogelijkheden op één perceel. De toelichting bepaalt slechts dat niet meerdere keren mag worden afgeweken, waarbij de totaal in de Beleidsregels toegestane maximale oppervlakte wordt overschreden. Dat is hier niet het geval.

Zoals de voorzieningenrechter voorts reeds heeft overwogen, miskent eiser daarbij dat met het vergunnen van het achterste deel van het bijgebouw met een oppervlakte van 41,4 m² buiten het bouwvlak, ook de overschrijding van de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen van maximaal 60 m² is opgeheven. Eiser heeft in zijn redenering ten onrechte een deel van het bijgebouw met een oppervlakte van 19,9 m² dubbel geteld.

6.3

De rechtbank ziet ook geen reden om in aansluiting van artikel 4 van de Beleidsregels te oordelen dat de afwijking alleen binnen het bouwvlak kan worden toegepast. Artikel 3 van de Beleidsregels gaat over het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid binnen de bebouwde kom. Voornoemd artikel 4 gaat over het toepassen van deze bevoegdheid buiten de bebouwde kom. Het college heeft ter zitting uitgelegd dat deze artikelen in redactie verschillen omdat ook de bestemmingsplannen binnen en buiten de bebouwde kom onderling in regime verschillen. Het college mocht dus, zoals artikel 3 bepaalt, de grootte van het gehele perceel meenemen bij het berekenen van de afwijkingsmogelijkheden en hoefde zich niet te beperken tot het bouwvlak.

6.4

De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is wat er onder het begrip perceel moet worden verstaan. Noch in de Beleidsregels noch in het Bor wordt het begrip perceel gedefinieerd. Uit het bestreden besluit volgt dat het college het gehele kadastrale perceel heeft meegerekend bij het berekenen van de maximale te bebouwen oppervlakte. Niet valt in te zien waarom het college daar niet van mocht uitgaan. De uitspraak waarop eiser een beroep doet betreft een hele andere situatie. In dat geval ging het om de vraag of het college zich met juistheid op het standpunt had gesteld dat er geen omgevingsvergunning kon worden verleend voor de bouw van een schuur, omdat de schuur niet voorzien was op hetzelfde (kadastrale) perceel als het hoofdgebouw. Dit was relevant, omdat het de vraag was of de schuur kon worden beschouwd als een bijgebouw.

In dit geval gaat het om een bijgebouw dat juist op hetzelfde (kadastrale) perceel is geprojecteerd als het hoofdgebouw. Reeds om die reden gaat het beroep op voornoemde uitspraak niet op. De rechtbank is van oordeel dat het college bij de berekening van de maximale te bebouwen oppervlakte voor het bijgebouw uit mocht gaan van het kadastrale perceel, en dus van een oppervlakte van het kadastrale perceel van 837,5 m².

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Het college heeft op de juiste wijze gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Hij heeft zich gehouden aan de eigen beleidsregels en is bij de gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid terecht uitgegaan van de oppervlakte van het kadastrale perceel. Het bestreden besluit kan daarom in stand blijven.

7.1

Er is geen aanleiding om het college te veroordelen in het vergoeden van het griffierecht of het betalen van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier op 8 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

[. . .]

2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, [. . .]

Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. .een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2; [. . .]

Bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan]

Artikel 8 Wonen

[. . .]

8.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

dienen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd en mogen zowel tegen de zijgevel als de achtergevel worden gebouwd;

uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

de goot- en bouwhoogte mogen respectievelijk maximaal 3 en 5 meter bedragen;

bij vrijstaande woningen mogen aangebouwde aan-, uit- en bijgebouwen slechts aan één zijde in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd, aan de andere zijde dienen aan- en uitbouwen minimaal 3 meter uit de zijdelingse bouwperceelgrens te worden gebouwd;

de bijgebouwen mogen zowel aangebouwd als vrijstaand worden gebouwd met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 60 m2 bedraagt;

aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tegen de bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter.

[. . .]

Beleidsregels voor het afwijken van een bestemmingsplan Breda 2015

Artikel 3 Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan binnen de bebouwde kom

1. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan bij een woning is toegestaan, met dien verstande dat: [. . .]

b. de oppervlakte van de afwijking bij percelen met een oppervlakte groter dan 500 m² niet meer bedraagt dan 25 m² vermeerderd met 5% van de extra perceelsgrootte, tot een maximum van 50 m²; [. . .]

Voetnoot

Voetnoot 1

ECLI:NL:RBZWB:2022:5593

Voetnoot 2

Artikel 8.2.3 onder b van de bestemmingsplanvoorschriften

Voetnoot 3

Artikel 8.2.3 onder e van de bestemmingsplanvoorschriften

Voetnoot 4

Artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid van Bijlage II van het Bor.

Voetnoot 5

ECLI:NL:RVS:2016:677