1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een vergunning voor een bijgebouw op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Het bouwplan ziet op het realiseren van een vrijstaand bijgebouw bestaande uit een fietsenberging, een tuinberging, een atelier/berging en een hobbyruimte.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 27 januari 2022 verleend. Daarbij is vergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. Met het bestreden besluit van 14 juli 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de vergunning in stand gelaten.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en de vergunninghouder.
1.5
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een bijgebouw in afwijking van de regels van het bestemmingsplan. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. De gronden waarop gebouwd wordt, hebben hierin de bestemming ‘Wonen’. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat het bijgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt geplaatst (Voetnoot 2) en omdat de totale oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen met 79,9 m² meer bedraagt dan de toegestane 60 m². (Voetnoot 3)
Het college moet ambtshalve onderzoeken of er gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan vergunning te verlenen. In dit geval heeft het college die bevoegdheid op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met het Besluit omgevingsrecht (Bor). (Voetnoot 4) Het college heeft hierin beleidsruimte. Hij heeft deze beleidsvrijheid ingekaderd door het vaststellen van Beleidsregels voor het afwijken van een bestemmingsplan Breda 2015 (Beleidsregels). De Beleidsregels zijn niet in geschil. Het college moet zich in beginsel aan deze Beleidsregels houden. De rechtbank zal hieronder toetsen of het college de Beleidsregels op de juiste wijze bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
6. Eiser stelt dat er sprake is van twee afwijkingen van het bestemmingsplan, zoals genoemd onder 5. Deze moeten bij elkaar opgeteld worden. De totale afwijking bedraagt 61,4 m², namelijk een overschrijding van de grens van het bouwvlak waardoor 41,4 m² van het bijgebouw buiten het bouwvlak wordt gebouwd en een overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen met bijna 20 m², omdat een vrijstaand bijgebouw met een oppervlakte van 79,9 m² wordt gebouwd. In artikel 3 van de beleidsregels is opgenomen dat het totaal aan afwijkingen niet meer mag bedragen dan de in de beleidsregels genoemde maxima. Alle afwijkingen moeten gezamenlijk worden genomen en dan wordt het teveel.
Daarnaast geeft eiser aan dat het college ten onrechte de hele oppervlakte van het kavel als perceel heeft aangemerkt. Eiser meent dat bij de berekening van de toelaatbare afwijking niet moet worden uitgegaan van de kadastrale situatie van het perceel, maar van het gedeelte van het perceel dat feitelijk is ingericht en in gebruik is als erf en/of tuin. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 16 maart 2016. (Voetnoot 5) De wadi ligt gedeeltelijk wel op het kadastrale perceel van vergunninghouder, maar omdat dat deel van het perceel niet feitelijk als tuin of erf in gebruik is, mag dat deel van 54 m² niet meegerekend worden. Dat leidt ertoe dat voor de toepassing van de Beleidsregels moet worden uitgegaan van een perceeloppervlakte van 776 m², waardoor op basis van artikel 3, lid 1 onder b van de Beleidsregels de toelaatbare afwijking 38,8 m² bedraagt.
Verder voert eiser aan dat de Beleidsregels helemaal niet voorzien in bebouwingsmogelijkheden buiten het bouwvlak.
6.1
Het college geeft met verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter aan dat de afwijking als één afwijking gezien moet worden. Omdat het hier één kadastraal perceel betreft, telt het hele perceel mee bij de berekening hoeveel extra bebouwing gerealiseerd mag worden. De jurisprudentie waar eiser op wijst, geldt als er sprake is van meerdere kadastrale percelen. Dat is hier niet het geval.
Het college wijst erop dat het feit dat in artikel 4 van de Beleidsregels regels zijn opgenomen voor het bouwen buiten het bouwvlak het gevolg is van de andere systematiek die de bestemmingsplannen voor gebieden buiten de bebouwde kom kennen. Dit is dus een bewuste keuze en hier kan niet uit afgeleid worden dat dit ook voor artikel 3 van de Beleidsregels zou gelden.
6.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de twee afwijkingen opgeteld zouden moeten worden. De beleidsregels verzetten zich niet tegen het toepassen van meerdere afwijkingsmogelijkheden op één perceel. De toelichting bepaalt slechts dat niet meerdere keren mag worden afgeweken, waarbij de totaal in de Beleidsregels toegestane maximale oppervlakte wordt overschreden. Dat is hier niet het geval.
Zoals de voorzieningenrechter voorts reeds heeft overwogen, miskent eiser daarbij dat met het vergunnen van het achterste deel van het bijgebouw met een oppervlakte van 41,4 m² buiten het bouwvlak, ook de overschrijding van de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen van maximaal 60 m² is opgeheven. Eiser heeft in zijn redenering ten onrechte een deel van het bijgebouw met een oppervlakte van 19,9 m² dubbel geteld.
6.3
De rechtbank ziet ook geen reden om in aansluiting van artikel 4 van de Beleidsregels te oordelen dat de afwijking alleen binnen het bouwvlak kan worden toegepast. Artikel 3 van de Beleidsregels gaat over het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid binnen de bebouwde kom. Voornoemd artikel 4 gaat over het toepassen van deze bevoegdheid buiten de bebouwde kom. Het college heeft ter zitting uitgelegd dat deze artikelen in redactie verschillen omdat ook de bestemmingsplannen binnen en buiten de bebouwde kom onderling in regime verschillen. Het college mocht dus, zoals artikel 3 bepaalt, de grootte van het gehele perceel meenemen bij het berekenen van de afwijkingsmogelijkheden en hoefde zich niet te beperken tot het bouwvlak.
6.4
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is wat er onder het begrip perceel moet worden verstaan. Noch in de Beleidsregels noch in het Bor wordt het begrip perceel gedefinieerd. Uit het bestreden besluit volgt dat het college het gehele kadastrale perceel heeft meegerekend bij het berekenen van de maximale te bebouwen oppervlakte. Niet valt in te zien waarom het college daar niet van mocht uitgaan. De uitspraak waarop eiser een beroep doet betreft een hele andere situatie. In dat geval ging het om de vraag of het college zich met juistheid op het standpunt had gesteld dat er geen omgevingsvergunning kon worden verleend voor de bouw van een schuur, omdat de schuur niet voorzien was op hetzelfde (kadastrale) perceel als het hoofdgebouw. Dit was relevant, omdat het de vraag was of de schuur kon worden beschouwd als een bijgebouw.
In dit geval gaat het om een bijgebouw dat juist op hetzelfde (kadastrale) perceel is geprojecteerd als het hoofdgebouw. Reeds om die reden gaat het beroep op voornoemde uitspraak niet op. De rechtbank is van oordeel dat het college bij de berekening van de maximale te bebouwen oppervlakte voor het bijgebouw uit mocht gaan van het kadastrale perceel, en dus van een oppervlakte van het kadastrale perceel van 837,5 m².