RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team strafrecht
Zittingsplaats Bergen op Zoom
zaaknummer.: 10930289 \ MB VERZ 24-99
CJIB-nummer: 6062 5422 5042 8360
uitspraakdatum: 12 december 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam : [betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. B. de Jong (Adviesbureau Skandara B.V.)
Verloop van de procedure
Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 december 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.
Standpunten
De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: parkeren op een parkeergelegenheid terwijl voertuig niet tot aangegeven categorie of groep voertuigen behoorde op de [straat] ter hoogte van pand nummer: [nummer] te Bergen op Zoom op 20 april 2022 om 09:38 uur.
Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd. Er had een staandehouding moeten plaatsvinden. Het ligt op de weg van de verbalisant om feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat er geen reële mogelijkheid bestond tot het staandehouden van de bestuurder. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt niet dat de verbalisant een pardontijd in acht heeft genomen. De bestuurder was binnen korte tijd al bij het voertuig teruggekeerd. Ook stond het voertuig voor de deur van kentekenhouder. De kans dat de verbalisant de bestuurder zou aantreffen, was bijzonder groot. Tot slot verzoekt gemachtigde een proceskostenvergoeding. Ter zitting heeft gemachtigde hieraan verder niets toegevoegd.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het dossier bevat foto’s van de gedraging waarop ook een tijdstip te zien is. Hieruit blijkt dat de verbalisant twee minuten pardontijd in acht heeft genomen. De verbalisant verklaart dat staandehouding niet mogelijk was, omdat het voertuig stond geparkeerd. Die verklaring is voldoende voor de vaststelling dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Wel heeft de zittingsvertegenwoordiger gezien dat de redelijke termijn is overschreden, waardoor het beroep gedeeltelijk gegrond dient te worden verklaard en het sanctiebedrag met 25% gematigd dient te worden. Ten aanzien van de proceskostenvergoeding heeft de zittingsvertegenwoordiger verzocht dat dit enkel voor de kantonfase dient te worden toegekend.
Overwegingen
Overwegingen
Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De gedraging kan voldoende worden vastgesteld en er was geen sprake van onmiddellijk laden/lossen. De betrokkene had zich ervan moeten vergewissen of parkeren op een bepaalde plek is toegestaan. De boete is dus terecht opgelegd.
Staandehouding
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de verbalisant de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een boete kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de boete aan de kentekenhouder worden opgelegd.
De verbalisant heeft in het zaakoverzicht verklaart dat staandehouding niet mogelijk was, omdat het voertuig stond geparkeerd. Die verklaring is voldoende voor de vaststelling dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan (ECLI:NL:GHARL:2019:5691). De stelling van gemachtigde dat de verbalisant had moeten aanbellen bij betrokkene vindt naar het oordeel van de kantonrechter geen steun in het recht.
Naar het oordeel van de kantonrechter was er dan ook geen reële mogelijkheid tot staandehouding. De boete is dus terecht opgelegd aan de kentekenhouder.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 5 juli 2022 en is de redelijke termijn dus met ruim vijf maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd.
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter.
De proceskostenvergoeding is als volgt berekend voor de fase bij de kantonrechter:
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50
zitting kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50
totaal € 875,00
Beslissing
De kantonrechter:
? verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
? wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 75,-, plus € 9,- administratiekosten;
? draagt de officier van justitie op het bedrag van € 25,-, dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
? veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 875,00.
? verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de bezwaren tegen de uitbetaling van de proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, kantonrechter, bijgestaan door de griffier L.I.M. Appels, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing , dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 67, 4330 AB Middelburg. Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.