Centrale Raad van Beroep, hoger beroep ambtenarenrecht

ECLI:NL:CRVB:2024:2099

Op 31 October 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van ambtenarenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 22/1945 AW, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2024:2099.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
22/1945 AW
Datum uitspraak:
31 October 2024
Datum publicatie:
12 November 2024

Indicatie

De korpschef is met het besluit van 13 juli 2023 volledig aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen. Feitelijk geen geschil meer tussen partijen. Procesbelang ontbreekt. Hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

22/1945 AW

Datum uitspraak: 31 oktober 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 mei 2022, 21/4132 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de korpschef van politie (korpschef)

SAMENVATTING

De Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang, omdat volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.

Procesverloop

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. van Buuren, advocaat, hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 maart 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Buuren. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M.A. van der Linden. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de korpschef in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te doen.

Vervolgens heeft de korpschef op 13 juli 2023 een besluit genomen.

Nadat partijen hebben laten weten geen behoefte te hebben aan een nadere zitting, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

Overwegingen

OVERWEGINGEN
Inleiding

1. Bij brief van 27 oktober 2020 heeft appellante een verzoek ingediend tot uitbetaling van de bezoldiging op grond van artikel 39, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Met een besluit van 5 februari 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juli 2021 (bestreden besluit), heeft de korpschef dit verzoek afgewezen. Hieraan heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat appellante niet ongeschikt was om te werken wegens ziekte op de datum van ontslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.

Nader besluit

4. Met een besluit van 13 juli 2023 heeft de korpschef vastgesteld dat appellante op de datum van het ontslag wegens ziekte ongeschikt was om te werken. Dit betekent dat appellante met terugwerkende kracht recht heeft op bezoldiging op grond van artikel 39 van het Bbp en een Ziektewetuitkering.

Het oordeel van de Raad

5. Vastgesteld wordt dat de korpschef met het besluit van 13 juli 2023 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. Hierdoor bestaat er feitelijk geen geschil meer tussen partijen. Dat brengt mee dat, nu appellante het hoger beroep niet heeft ingetrokken, het hoger beroep van appellante door het ontbreken van een procesbelang niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Uit overweging 5 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

7. Omdat de korpschef pas na het instellen van beroep en hoger beroep tegemoet is gekomen, bestaat aanleiding de korpschef te veroordelen in de kosten die appellante heeft moeten maken. Deze worden begroot op € 1.248,- in bezwaar, € 1.750,- in beroep en € 1.750,- in hoger beroep, in totaal € 4.748,- voor verleende rechtsbijstand. Appellante krijgt ook het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht terug.

Beslissing

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

veroordeelt de korpschef in de kosten van appellante tot een bedrag van € 4.748,-;

bepaalt dat de korpschef aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 455,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2024.

(getekend) L.M. Tobé

De griffier is verhinderd te ondertekenen