Overwegingen
Overwegingen
1. Feiten
Eiseres (geboren op 17 maart 1958) was sinds 29 maart 2006 in dienst bij verweerder. Met ingang van 29 maart 2007 was zij in vaste dienst werkzaam in de functie van [naam functie] .
Op 5 maart 2020 heeft eiseres zich ziek gemeld in verband met spanningsklachten.
Bij brief van 12 maart 2020, uitgereikt op 20 maart 2020, is aan eiseres een voornemen tot ontslag bekend gemaakt.
Op 24 maart 2020 heeft bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 1] gerapporteerd dat eiseres niet arbeidsongeschikt is ten gevolge van een ziekte of gebrek. Er is sprake van een geschil leidende tot spanningsklachten die geen onderliggende ziekte en gebrek kent.
Op 10 april 2020 heeft de gemachtigde van eiseres op grond van artikel 51 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) bedenkingen geuit tegen het advies van de bedrijfsarts en verzocht om een hernieuwd onderzoek door een commissie van drie artsen.
Bij e-mail van 22 april 2020 is de ontvangst van de ingediende bedenkingen door de bedrijfsarts bevestigd onder de mededeling dat er door omstandigheden geen mogelijkheid is om op korte termijn een commissie van drie bijeen te krijgen.
Bij besluit van 9 juni 2020 heeft verweerder na een voornemen daartoe, besloten om per 1 juli 2020 uitvoering te geven aan het opgelegde voorwaardelijke strafontslag.
Op 28 juli 2020 heeft de gemachtigde van eiseres bij de bedrijfsarts geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het verzoek tot inschakeling van de commissie van drie.
Op 14 augustus 2020 is aan eiseres de optie voorgelegd om, in plaats van de commissie van drie, één andere arts naar de zaak te laten kijken. Deze mogelijkheid heeft eiseres van de hand gewezen omdat zij de voorkeur gaf aan een commissie van drie onafhankelijke artsen.
Bij e-mail en brief van 27 augustus 2020 is aan eiseres medegedeeld dat een commissie van drie wordt samengesteld die een hernieuwd onderzoek zal instellen naar het afgegeven medisch advies van 24 maart 2020.
Een op 13 oktober 2020 gepland onderzoek door de commissie van drie heeft geen doorgang gevonden omdat het niet mogelijk bleek om drie artsen bij elkaar te krijgen.
Bij brief van 27 oktober 2020 heeft de gemachtigde van eiseres een verzoek ingediend tot uitbetaling van de bezoldiging van eiseres op grond van artikel 39 van het Bbp.
Op 30 december 2020 heeft bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 2] na een telefonisch consult met eiseres geconcludeerd dat er geen sprake was van ziekte of gebrek. Het ontslag per 1 juli 2020 heeft uiteraard zijn invloed op het welbevinden van eiseres en gaat gepaard met spanningsklachten ten gevolge van alle onzekerheden die daarmee gepaard gaan, maar er is geen onderliggende ziekte en/of gebrek. Op de vraag van verweerder of er per datum ontslag (1 juli 2020) sprake was ziekte en of gebrek, kan hij geen antwoord geven.
In het besluit van 5 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek tot uitbetaling van de bezoldiging per datum ontslag afgewezen. Indien eiseres van mening is en blijft dat zij ziek was ten tijde van het ontslag op 1 juli 2020, dan dient zij alsnog bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat zij op 1 juli 2020 ziek was.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. De door haar gevraagde voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 8 april 2021 afgewezen wegens het ontbreken van de spoedeisend belang.
Op 22 april 2021 heeft de hoorzitting plaatsgevonden. Daarbij is afgesproken dat het bezwaar zal worden aangehouden in afwachting van het alsnog bijeenkomen van een commissie van drie.
Op 20 mei 2021 heeft het onderzoek door de commissie van drie plaatsgevonden.
Bij brief van 20 mei 2021 is aan eiseres meegedeeld dat de commissie heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek ten tijde van het gesprek met de bedrijfsarts en dat dit advies in de plaats komt van het advies van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 1] .
In het bestreden besluit is het bezwaar vervolgens ongegrond verklaard. Eiseres gaat er ten onrechte vanuit dat de opschortende werking van artikel 51, derde lid, van het Barp ziet op de loondoorbetalingsverplichting van artikel 39, eerste lid, van het Bbp. De opschortende werking ziet op het opvolgen van het medisch advies van de bedrijfsarts, bijvoorbeeld als de bedrijfsarts van mening is dat er re-integratie mogelijkheden zijn. In afwachting van de herbeoordelingsrapportage van de commissie van drie, behoeft de ambtenaar hier geen gehoor of gevolg aan te geven. Dat het vanwege de coronamaatregelen zo lang heeft geduurd voordat de commissie bijeen kon komen is te betreuren, maar het komt voor rekening en risico van eiseres dat zij de door de korpschef in de tussentijd aangedragen opties van de hand heeft gewezen. Inmiddels heeft de commissie geconcludeerd dat er op 24 maart 2020 geen sprake was van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte en/of gebrek. Dit betekent dat eiseres niet ziek uit dienst is gegaan op 1 juli 2020 en dat zij geen aanspraak kan maken op doorbetaling van haar bezoldiging op grond van artikel 39, eerste lid, van het Bbp.
2. Eiseres heeft in beroep de voorgeschiedenis geschetst welke heeft geleid tot haar ziekmelding en ook tot haar ontslag op 1 juli 2020. Eiseres is van mening dat zij is weggepest, door haar, na jarenlang goed te hebben gefunctioneerd, continu, zonder enige aanleiding daartoe en zonder dat er werk was op de andere vestigingen, over te plaatsen naar andere bureaus. De korpschef heeft alles in het werk gesteld om haar te ontslaan. Sinds de zomer van 2018 heeft eiseres een burn-out en is zij heel depressief geworden door de manier waarop zij door de politie is behandeld. Op dit moment is eiseres nog steeds ziek, ontvangt zij geen uitkering en verkeert zij in een zeer penibele, financiële situatie. Gelet op de opschortende werking van de bedenkingen, is eiseres ziek uit dienst gegaan en maakt zij aanspraak op bezoldiging conform artikel 39, eerste lid, van het Bbp. Het oordeel dat de commissie uiteindelijk heeft gegeven, is onjuist. Uit de bij het beroepschrift in productie 1 overgelegde stukken, blijkt dat zij wél ziek uit dienst is gegaan. Er is niet voldaan aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Beoordeling door de rechtbank
4.1
In geschil is de afwijzing van het verzoek tot doorbetaling van de bezoldiging op grond van artikel 39, eerste lid, van het Bbp.
4.2
De rechtbank stelt vast dat aan eiseres per 1 juli 2020 ontslag is verleend. Eiseres voert in de kern aan dat zij op dat moment ziek was, dat zij ziek uit dienst is gegaan, en dat zij daarom recht heeft op doorbetaling van haar bezoldiging zoals neergelegd in artikel 39, eerste lid, van het Bbp. Het indienen van bedenkingen tegen het oordeel van de bedrijfsarts en het verzoek om een second opinion op grond van artikel 51 van het Barp hebben, zo stelt eiseres, opschortende werking, in die zin dat haar ziekmelding van 5 maart 2020 in stand blijft zolang de commissie van drie geen advies heeft uitgebracht.
4.3
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Het tweede lid van artikel 51 van het Barp vermeldt, voor zover hier relevant: “Gedurende de behandeling van zijn bedenkingen, behoeft de ambtenaar aan het medisch advies geen gevolg te geven.” Dat er sprake zou zijn van een opschortende werking die rechtstreeks tot gevolg heeft dat eiseres aanspraak kan maken op loondoorbetaling, leest de rechtbank hierin niet. De opschortende werking ziet op het gevolg geven aan het betwiste medische advies van de bedrijfsarts.
4.4
De bedrijfsarts heeft in zijn advies van 24 maart 2020 gesteld dat eiseres niet arbeidsongeschikt is ten gevolge van een ziekte of gebrek, maar dat er sprake is van een ‘geschil leidende tot spanningsklachten die geen onderliggende ziekte en gebrek kent’. Ook de commissie van drie heeft op 20 mei 2021 vastgesteld dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek ten tijde van het gesprek met de bedrijfsarts. De medische informatie die eiseres daartegenover heeft gesteld, namelijk een verkorte uitdraai van een roljournaal van de huisarts waarin melding wordt gemaakt van depressieve klachten op 20 december 2019 en van een burn-out op 10 april 2020, legt onvoldoende gewicht in de schaal om twijfel te zaaien over deze adviezen. De informatie van de huisarts was bovendien al ingediend in bezwaar, en meegenomen en meegewogen in het bestreden besluit. Uit de adviezen van de bedrijfsarts en de commissie van drie blijkt dat eiseres niet ziek uit dienst is gegaan.
4.5
Van strijd met het zorgvuldigheids- of evenredigheidsbeginsel in de besluitvorming is de rechtbank niet gebleken. Dat niet alle beschikbare medische informatie zou zijn meegenomen is geenszins aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de commissie van drie de beschikking heeft gehad, via de bedrijfsarts, van alle beschikbare medische informatie. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die stelling te twijfelen. Eiseres heeft naar aanleiding van het advies van de commissie van drie geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit de rechtbank kan afleiden dat dat advies onjuist zou zijn. In dat kader weegt de rechtbank mee dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij noch op de datum van haar ontslag, noch in de periode daarna onder behandeling heeft gestaan voor haar klachten.
4.6
Dat het lang heeft geduurd voordat de commissie van drie bijeen is gekomen staat vast en is betreurenswaardig. De rechtbank constateert dat dit verband heeft gehouden met de beperkingen die zijn ontstaan door de coronapandemie. Verweerder heeft aan eiseres verschillende alternatieven aangeboden voor het tot stand laten komen van een second opinion, zoals het aanvragen van een second opinion door het UWV. Dat eiseres deze optie(s) van de hand heeft gewezen is haar goed recht, maar het valt verweerder, gelet op de omstandigheden, niet aan te rekenen dat de besluitvorming daardoor aanzienlijk is vertraagd.
5.1
Gelet op het voorgaande, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Nu eiseres niet ziek uit dienst is gegaan, heeft verweerder het verzoek tot doorbetaling van de bezoldiging op grond van artikel 39, eerste lid, van het Bbp terecht afgewezen.
5.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Bijlage
Artikel 51 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) luidt:
1. Het advies dat door de deskundige persoon of de arbodienst wordt uitgebracht naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 50 van dit besluit, wordt zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar en het bevoegd gezag bekendgemaakt.
2. De ambtenaar kan de deskundige persoon of de arbodienst binnen vijf dagen na ontvangst van het medisch advies, schriftelijk een hernieuwd onderzoek vragen indien hij bedenkingen heeft tegen het medisch advies. Gedurende de behandeling van zijn bedenkingen, behoeft de ambtenaar aan het medisch advies geen gevolg te geven. De deskundige persoon of de arbodienst stelt het bevoegd gezag in kennis van een ingediend verzoek om een hernieuwd onderzoek.
3. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoek om een hernieuwd onderzoek, doch uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd onderzoek door een commissie van drie artsen plaats.
4. Op verzoek van de ambtenaar wordt zijn behandelend arts in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan de commissie van drie artsen kenbaar te maken.
5. De kosten van het hernieuwde onderzoek komen voor rekening van het bevoegd gezag. Eventuele reis- en verblijfkosten van de ambtenaar worden hem vergoed volgens de geldende regels ter zake van dienstreizen.
6. Bij de bekendmaking van het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt de ambtenaar schriftelijk gewezen op de in het tweede lid genoemde mogelijkheid, met vermelding van de termijn waarbinnen het hernieuwde onderzoek kan worden gevraagd en het orgaan waaraan het verzoek moet worden gericht.
Artikel 39 van het Besluit bezoldiging politie luidt:
1. De gewezen ambtenaar die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, niet zijnde een ontslag op grond van artikel 88a dan wel artikel 94, eerste lid, aanhef en onderdeel e of f, van het Besluit algemene rechtspositie politie nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft zolang hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte, doch niet langer dan een tijdvak van ten hoogste 78 weken, aanspraak op de doorbetaling van zijn bezoldiging overeenkomstig de volgende tabel:
a. de eerste 26 weken 100% van de bezoldiging;
b. de tweede 26 weken 90% van de bezoldiging;
c. de derde 26 weken 80% van de bezoldiging.