2.7.
Op 7 november 2019 heeft belanghebbendes gemachtigde een schriftelijk advies aan belanghebbende uitgebracht waarin onder meer het volgende is vermeld:
“BTW-aspecten overeenkomst [Belanghebbende]/[de BV]
Feiten/vraagstelling
[Belanghebbende] sluit met enige regelmaat (winstdelings)overeenkomsten met [de BV]. Gevraagd wordt of de overeenkomsten zodanig zijn opgesteld dat ter zake van de winstdeling(svergoeding) geen btw is verschuldigd. Dit is van belang omdat [de BV] naar mij is medegedeeld uitsluitend btw-vrijgestelde prestaties verricht en derhalve geen recht op aftrek van btw (voorbelasting) heeft. Dit is een kostprijsverhogende factor. [Belanghebbende] verricht naast de hiervoor genoemde activiteiten uitsluitend btw-belaste activiteiten, zoals handel, advies etc.
Uitwerking/algemeen
(…)
Aangezien [belanghebbende] regelmatig handelt in vastgoed c.q. winstdelingsovereenkomsten tegen een vergoeding sluit, kwalificeert zij als 'btw-ondernemer'. Als [belanghebbende] diensten adviesdiensten verricht is ter zake van de ontvangen vergoeding btw verschuldigd. Indien sprake is van een winstdelingsovereenkomst waarbij ter zake van de verkoopopbrengst een winstdelingsvergoeding wordt overeengekomen is in beginsel geen btw verschuldigd. Ik licht een en ander hieronder nader toe.
Indien slechts één partij [de BV] 'naar buiten' optreedt als verkoper/leverancier verricht de 'andere' partij [belanghebbende] derhalve geen levering. Deze partij krijgt echter wel een winstdelingsvergoeding. De vraag is wat voor prestatie hieraan ten grondslag ligt en wat de btw gevolgen van deze vergoeding zijn. De Wet OB formuleert het zo: "een dienst is alles wat geen levering is".
Gezamenlijke rekening en risico /partage -overeenkomst
Een winstdelingsovereenkomst wordt in de btw-praktijk ook wel 'partage-overeenkomst' genoemd. In geval van partage handelen de deelnemers voor gezamenlijke rekening en risico. Dit houdt onder andere in dat de deelnemers gezamenlijk het economisch risico dragen van de economische activiteit die zij verrichten. Daarnaast verrichten de deelnemers vaak nog prestaties buiten de samenwerking volledig voor eigen rekening en risico. De vraag is of door dit handelen voor gezamenlijke rekening en risico een aparte belastingplichtige entiteit ontstaat voor de btw. In het arrest d.d. 5 juni 1991 is dit ontkennend beslist.
Zo worden de belastingplichtigen die de partage-overeenkomst sluiten niet geacht naar elkaar toe te presteren, maar enkel jegens de afnemer. Iedere deelnemende belastingplichtige is vervolgens btw verschuldigd over zijn aandeel in de vruchten van de prestaties. In het geval van een partageovereenkomst ontstaat er dus geen nieuwe entiteit die belastingplichtig is voor de btw.
Daarnaast is in de gevallen waarin een belastingplichtige op eigen naam, maar voor rekening van een ander handelt een fictie in de richtlijn en de wet OB 1968 opgenomen. Concreet betekent deze fictie dat de ene deelnemende belastingplichtige in partage wordt geacht een belastbare handeling te hebbers verricht aan de andere deelnemende belastingplichtige. Wanneer het partageleerstuk echter van toepassing is, wordt het toedelen van winst geacht zich af te spelen buiten het bereik van de btw. Het toedelen van winst wordt in dat geval niet aangemerkt als het geven van een vergoeding voor een prestatie. Als dus slechts één partij 'naar buiten' toe optreedt en alleen deze onder bezwarende titel een prestatie verricht, is alleen deze belastingplichtig. De onderling afgesproken vergoeding blijft 'out of scope', buiten het bereik van de Wet OB.
Conclusie
Het contract tussen [belanghebbende] en [de BV] dient te voldoen aan de in de jurisprudentie gestelde vereisten om te kwalificeren als een winstdelingsovereenkomst ter zake waarvan de winstdelingsvergoeding niet belastbaar is met btw. Teneinde discussie met de belastingdienst te mitigeren verdient het echter aanbeveling het contract aan te passen dan wel een Allonge toe te voegen die de bedoeling van deze overeenkomsten verduidelijkt op grond van de in dit memo behandelde jurisprudentie. Ter zake van de te sluiten winstdelingsovereenkomsten kan de tekst van de Allonge onderdeel vormen van de overeenkomst. De Allonge is als bijlage toegevoegd aan dit memorandum. Absolute zekerheid is alleen te verkrijgen middels accordering van deze Allonge door de Belastingdienst.”
2.9.
Op 3 december 2019 heeft uitsluitend [naam7] , de enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende, het volgende stuk ondertekend:
“Overeenkomst inzake winstdeling onroerende zaak [adres1] te [plaats1]
De ondergetekenden:
1, De besloten vennootschap: [de BV];
en
2. De besloten vennootschap [belanghebbende];
hierna gezamenlijk te noemen: partijen;
verklaren dat zij vooraf aan de aankoop van de hierna vermelde onroerende zaak aan het [adres1] te [plaats1] op 26 april 2018 het navolgende mondeling zijn overeengekomen hetgeen zij bij deze overeenkomst schriftelijk wensen vast te leggen, te weten:
een winstdelingsregeling met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan het [adres1] te [plaats1] , kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie B, nummer 1717, [plaats1] , welke winstdelingsregeling luidt als volgt:
De netto winst zal tussen partijen gelijkelijk worden verdeeld;
Dat deze winstdelingsregeling niet onderworpen is aan de heffing van BTW, aangezien:
Partijen handelen voor gezamenlijke rekening en risico;
Partijen gezamenlijk het economische risico dragen van de economische activiteiten die zij zijn overeengekomen te verrichten;
- Uitsluitend partij 2 handelt onder bezwarende titel met partij 1 (hierna genoemd koper) als verkoper/leverancier van bovengenoemde onroerende zaak;
- Partij 2 geen rechtsbetrekking heeft met koper;
- Partijen op grond van gevestigde jurisprudentie, waaronder de arresten EDM-HOvj 29 april 2004 juncto HR 22 mei 1991, nr. 27 135 juncto HR 5 juni 1991, nr. 26.574, van mening zijn dat de tussen partijen overeen te komen leveringen van goederen en diensten die niet onder bezwarende titel voor rekening van een derde zijn verricht, geen belastbare handelingen vormen voor de Wet op de Omzetbelasting 1968;
- Aangezien het partageleerstuk van toepassing is, het toedelen van winst geacht wordt zich af te spelen buiten het bereik van de Wet op de Omzetbelasting 1968;
- Eventuele inbreng van werkzaamheden tegen een aandeel in het resultaat van het samenwerkingsverband geen levering vormt van goederen of diensten onder bezwarende titel en dat deze derhalve niet belastbaar is op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968;
- Ter zake van de voorgenomen winstdelingsvergoeding derhalve geen omzetbelasting verschuldigd is.
Aldus getekend en overeengekomen op 3 december 2019”
Het stuk is niet namens de BV ondertekend.
2.13.
De Inspecteur heeft de bevindingen van het boekenonderzoek neergelegd in een rapport van 6 augustus 2021. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“4.1.2 Suppletieaangifte 2018
In het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 heeft [belanghebbende] ieder
kwartaal een aangifte omzetbelasting ingediend.
Deze aangiften sluiten echter niet aan met de onderliggende financiële administratie. Er is gedurende het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 namelijk slechts € 2.415 (= 21% x € 11.500) aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven, terwijl de belaste omzet over dit tijdvak hoger is.
Tot op heden is er geen suppletieaangifte ingediend. [De adviseur] heeft wel herrekeningen omzetbelasting voorbereid.
In eerste instantie hebben wij over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 de volgende herrekening ontvangen:
Verschuldigde omzetbelasting [de BV] 21% x € 50.000 = € 10.500
Verschuldigde omzetbelasting [naam10] 21% x € 17.500 = € 3.675
Verschuldigde omzetbelasting overig 21% x C 44.000 = € 9.240
Voorbelasting € 673 -
Te betalen omzetbelasting € 22.742
Reeds betaalde omzetbelasting € 1.510 -
Na te heffen omzetbelasting € 21.232
(…) Onze conclusie is dat de herrekening die wij in eerste instantie hebben ontvangen, met een belaste omzet van € 111.500, de juiste is. (…) Dit betekent dat er over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 € 21.232 aan omzetbelasting zal worden nageheven. (…)
[Belanghebbende] kan zich deels vinden in onze conclusie. Van de na te heffen omzetbelasting ad € 21.232 accepteert zij € 10.732. Het restant ad € 10.500 inzake de verstuurde facturen aan [de BV] accepteert zij niet.
4.2.3.3 Nadere uitwerking standpunt Belastingdienst
Nadien heeft er op 22 juni 2021 overleg plaatsgevonden tussen de adviseur van [de BV] en onze specialist omzetbelasting [de heer X]. Tijdens dit overleg heeft [de heer X] gecommuniceerd dat er naar het oordeel van de Belastingdienst geen sprake is van partage. Hiervoor zijn vanuit de zijde van de Belastingdienst de volgende argumenten:
1. Partage is […] strijdig met de BTW-richtlijn. Het partageleerstuk is ontwikkeld onder een ander omzetbelastingstelsel dan het btw-stelsel. In een btw-stelsel is aan een dergelijk leerstuk in beginsel geen behoefte. (…)
2. Bij het project [adres1] verkrijgt [de BV] de onroerende zaak en sluit [de BV] een contract met de afnemer. Als de afnemer niet tevreden is dan spreekt hij zijn contractspartner, in dit geval [de BV] aan. [Belanghebbende] is in het geheel niet bekend bij de afnemer. Dit is niet verenigbaar met de eis (die aan partage gesteld wordt) dat de afnemer de aan hem verrichte prestatie ervaart als één onsplitsbare prestatie;
3. Ook kan er, in de tijd gezien, geen sprake zijn van voor gezamenlijke rekening en risico omdat gelet op aan-verkoop (factuur en creditfactuur) en de ondertekening van de overeenkomst tot winstdeling één en ander niet logisch is.
In eerste instantie worden er in 2018 en 2019 facturen uitgeschreven met vermelding van btw welke geruime tijd later worden gecrediteerd. Op de facturen is vermeld dat dit ontwikkelwerkzaamheden betreft. Uit niets blijkt dat de vergoeding op de factuur een deel van de winst op het betreffende project betreft. Vervolgens wordt er op 3 december 2019, kort voordat [de BV] onroerende zaken met overdrachtsbelasting en vrijgesteld van btw zal leveren aan een aantal afnemers, een overeenkomst tot winstdeling opgemaakt met de vermelding "mondeling overeengekomen" d.d. 28 augustus 2018. Het is niet logisch dat [belanghebbende] na 28 augustus 2018 facturen heeft opgesteld met btw voor ontwikkelwerkzaamheden in de wetenschap dat er op 28 augustus 2018 reeds een mondelinge overeenkomst is gesloten waarin is overeengekomen dat er sprake is van partage.
4. Resumerend zijn wij van oordeel dat [belanghebbende] een `normale' dienst heeft verricht onder bezwarende titel.
a. Tussen de prestatie van [belanghebbende] en [de BV] bestaat een rechtstreeks verband. [Belanghebbende] verricht ontwikkelwerkzaamheden;
b. De tegenprestatie kan in geld worden uitgedrukt;
c. De tegenprestatie vertegenwoordigt een subjectieve waarde. De belastinggrondslag is de werkelijk ontvangen tegenprestatie.
Gezien het voormelde standpunt dienen de facturen die [belanghebbende] inzake dit project verstuurt aan [de BV] op grond van bovenstaande, dus te zijn c.q. worden belast met omzetbelasting. Dit betekent dat de negatieve verschuldigde btw op de in 2019 uitgeschreven creditnota's niet wordt geaccepteerd.
Uitgaande van de bevindingen in paragraaf 4.2.2 en het hierboven vermelde standpunt inzake partage dient er over het tijdvak van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag te worden opgelegd van € 14.901. Dit bedrag is als volgt berekend:
Verschuldigde omzetbelasting [de BV] 21% x € 90.000 = € 18.900
Verschuldigde omzetbelasting [naam10] 21% x € 22.500 = € 4.725
Voorbelastinq € 5.995 -
Te betalen omzetbelasting € 17.630
Reeds betaalde omzetbelasting € 2.729 -
Na te heffen omzetbelasting € 14.901
De omzet van € 90.000 inzake [de BV] ziet op de volgende door [belanghebbende] verstuurde facturen:
2019126: € 25.000;
2019129: € 25.000;
2019133: € 30.000;
2019136: € 10.000.
- Na te heffen omzetbelasting 2019: € 14.901.
Zoals reeds blijkt uit bovenstaande paragrafen kan [belanghebbende] zich niet vinden in ons standpunt, met uitzondering van de correctie inzake de verschuldigde omzetbelasting op facturen aan [naam10] .”