Wat betreft de door de man gestelde obligatoire gemeenschap van woning
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat tussen de vrouw en hem sprake was van een obligatoire gemeenschap van woning, op grond waarvan een verrekening plaats moet vinden, aldus dat de man gerechtigd is tot de helft van de overwaarde van de woning. Hij betoogt dat tussen de man en de vrouw een stilzwijgende afspraak van deze strekking tot stand is gekomen, waar zij zich naar gedragen hebben en dat deze stilzwijgende afspraak door de vrouw in notities schriftelijk is bevestigd. Ter onderbouwing van deze afspraak wijst hij – onder meer – op de volgende feiten en omstandigheden:
- er was tussen de man en de vrouw sprake van een duurzame samenleving;
- de woning is destijds op naam van de vrouw gesteld voor het geval de man een eigen zaak zou starten;
- de man heeft van het aankoopbedrag van fl. 182.587,-- voor de aanschaf van de woning de eerste bouwtermijn van fl. 32.313,-- (€ 14.663,--) alsmede de kosten van de notaris van fl. 2.596,32 (€ 1.178,16) betaald. De vrouw had geen eigen vermogen; zonder de inbreng van de man had zij de woning niet kunnen financieren;
- de man heeft ook andere kosten ten behoeve van de woning voldaan, zoals de kosten van een zonnescherm, van de aanpassing eerste verdieping en van de cv-ketel;
- vanaf augustus 1994 heeft de man maandelijks een bijdrage overgeboekt naar de privé-rekening van de vrouw; deze bijdrage berustte op de afspraak tussen hen om de hypotheeklasten van de woning bij helfte te verdelen. Deze bijdrage was met ingang van 1 april 2002 € 315,--;
- de man en de vrouw werden door de hypotheekhouder steeds gezamenlijk benaderd en zij gingen periodiek samen op gesprek bij de bank over onder meer de hypotheek;
- naast deze betalingen heeft de man altijd voor de helft bijgedragen in de overige lasten van de samenleving, door overschrijving van € 350,-- per maand naar de en/of rekening en € 200,-- per maand in contanten. Vanaf medio 2012 droeg de man alle lasten alleen omdat de vrouw toen geen inkomen meer had;
- de vrouw beschouwde de woning als gemeenschappelijk. Dit blijkt uit verschillende schriftelijke verklaringen van haar. (rov. 6.1)
De vraag ligt voor of uit de door de man aangevoerde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat tussen de man en de vrouw een stilzwijgende afspraak bestond dat de man de helft van de overwaarde van de woning toekwam. Het hof stelt voorop dat de man in zijn weergave van de feiten en omstandigheden, die in zijn visie relevant zijn, meer stelt dan feitelijk blijkt. (rov. 6.4)
Dat de woning op naam van de vrouw is gesteld omdat de man een eigen onderneming wilde beginnen, terwijl de bedoeling van de man en de vrouw zou zijn geweest dat de woning gemeenschappelijk zou zijn, is door de erfgenamen betwist en staat niet vast. De stelling van de man dat hij en de vrouw een afspraak hadden dat hij steeds voor de helft bijdroeg in de hypotheeklasten, strookt niet met de feitelijke betalingen. Het overzicht van de door hem overgeschreven bedragen komt niet overeen met de hoogte van de (helft van de) feitelijke hypotheeklasten, althans dat blijkt niet. De man verwijst in dit verband naar een opdracht tot automatische overboeking van 1 april 2002 van € 315,-- per maand van zijn rekening naar de privé-rekening van de vrouw, maar onderliggende stukken waaruit blijkt dat dit de helft van de hypotheeklasten betreft ontbreken. Verder heeft de man nog een brief van de Rabobank uit 2014 overgelegd, waarin een voorstel voor de renteverlenging van de hypothecaire lening voor de woning wordt gedaan. Dit voorstel houdt in een totale maandlast van € 182,41 (inclusief spaarpremie) bij een rentevaste periode van tien jaar en € 169,77 bij een rentevaste periode van vijf jaar. De man maakte hierna nog steeds € 315,-- over, welk bedrag dus niet overeenkomt met de helft van de genoemde lasten. Omschrijvingen die kunnen verwijzen waar de betalingen van de man voor bestemd zijn, ontbreken. Uit het gegeven dat de bank de man en de vrouw gezamenlijk aanschreef kan evenmin worden afgeleid dat de man en de vrouw afspraken hadden over de verdeling van de hypotheeklasten en een mogelijke verrekeningsafspraak. Het gegeven dat de man bijdroeg in de lasten leidt er niet zonder meer toe dat een verplichting tot vergoeding van de overwaarde ontstaat; het ligt voor de hand dat tijdens een samenwoning beide partijen bijdragen in de lasten van de huishouding, waaronder de woonlasten. Of het om een huur- of koopwoning gaat, maakt geen verschil. (rov. 6.5)
Ook aan de verschillende notities van de vrouw verbindt de man verdergaande conclusies dan gerechtvaardigd. Aan het handgeschreven briefje van de vrouw, gedateerd 17 januari 2019, dat zij de woning aan de man nalaat, komt geen rechtsgevolg toe. De wet biedt geen plaats voor een ‘informele wilsverklaring’, waarmee de vrouw over haar nalatenschap zou hebben willen beschikken. Het is in strijd met de beschermingsgedachte van de vrouw en de rechtszekerheid om hieraan gevolgen te verbinden. Uit de overige notities blijkt niet dat de vrouw ervan uitging dat de woning gemeenschappelijk was, of dat zij een consequente wens had dat de man aanspraak kon maken op de helft van de overwaarde. (rov. 6.6)
De man heeft zijn stelling dat sprake is van een stilzwijgende afspraak tussen hem en de vrouw, op grond waarvan aan de man de helft van de overwaarde toekomt, onvoldoende onderbouwd. Het hof passeert zijn bewijsaanbod, omdat dit – voor zover al gespecificeerd – niet ziet op doorslaggevende aspecten van het feitencomplex. (rov. 6.7)