Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. (Voetnoot 1) Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen.
De vrouw stelt dat het vestigen van het voorkeursrecht een voorwaarde was voor haar ouders voor de verkoop van de grond aan de vrouw. De vrouw stelt dat de man daarvan van meet af aan op de hoogte was en daartegen nimmer bezwaar heeft gemaakt. De man is volgens de vrouw betrokken geweest bij de onderhandelingen tussen de vrouw en haar ouders en was van meet af aan op de hoogte van alle afspraken tussen de vrouw en haar ouders. Volgens de vrouw heeft de man feitelijk ingestemd met de gang van zaken. (rov. 5.6)
De man heeft uitdrukkelijk betwist dat hij op de hoogte was van het vestigen van het voorkeursrecht. De man is weliswaar nauw betrokken geweest bij de plannen rondom de koop van de grond en het realiseren van de echtelijke woning op de grond, maar het vestigen van een voorkeursrecht tot koop is daarbij volgens de man nimmer ter sprake gekomen. (rov. 5.7)
De vrouw had voor het vestigen van het voorkeursrecht toestemming van de man nodig op de voet van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder a, BW. De toestemming is in beginsel vormvrij, maar moet op grond van art. 1:88 lid 3 BW schriftelijk of langs elektronische weg worden verleend indien de wet voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm voorschrijft. (rov. 5.8 en 5.9)
Partijen hebben samen, met de ouders van de vrouw, een lang traject doorlopen om de bouw van de echtelijke woning op de van de ouders van de vrouw gekochte grond te realiseren. De vrouw heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, niet aannemelijk gemaakt dat in dat traject ook het vestigen van een voorkeursrecht op de grond is besproken en dat de man daarvan op de hoogte was, laat staan dat hij daarvoor expliciet toestemming heeft gegeven. (rov. 5.10 en 5.11-5.13)
Het hof passeert het bewijsaanbod van de vrouw omdat het enkel betrekking heeft op haar stelling dat de man van meet af aan op de hoogte was van de voorwaarden waaronder de grond is verkocht en derhalve niet op de vraag waar het in deze zaak om draait, namelijk of de man toestemming heeft gegeven voor het vestigen van een voorkeursrecht op de grond. (rov. 5.15)