Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de verwerping door het hof van het verweer dat de opsporingsambtenaren de verdachte hadden moeten wijzen op zijn recht op rechtsbijstand, voordat ze hem in zijn woning vragen stelden over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, als degene die bij een verkeersongeval betrokken is en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] op de kruising van de [a-straat] en de [b-straat] , op 26 april 2018, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [aangever] ) letsel en schade was toegebracht.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
“4. het proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018 inhoudende (...):
Wij verbalisanten zijn naar de [f-straat] toe gereden en zagen aan het eind van de straat de blauwe Renault Twingo met het kenteken [kenteken] staan. Wij zagen dat deze auto schade had op de motorkap aan de bestuurderskant. Wij hebben aangebeld bij de [f-straat 1] in [plaats] . Daar werd de deur geopend door een man, later de verdachte [verdachte] . Wij, verbalisanten, zagen dat [verdachte] zijn haren in een staartje droeg, een lang en slank postuur had en een Noord-Afrikaans uiterlijk had. (...)
Verbalisant [verbalisant] zei tegen hem dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Verbalisant [verbalisant] vroeg hem wat hij vanochtend had gedaan. Hij zei dat hij zijn dochter naar school had gebracht, daarop vroeg verbalisant of er ook niet iets was wat wij moesten weten. Hierop zei hij dat hij een aanrijding had gehad en daarbij was doorgereden.”
2.2.3
Het hof heeft een namens de verdachte gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden, omdat de verklaring die hij heeft afgelegd niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Zowel bij het gesprek met verdachte aan zijn voordeur als tijdens het verhoor op het politiebureau is verdachte niet gewezen op de mogelijkheid van rechtsbijstand en consultatiebijstand. De raadsman verwijst naar de artikelen 27, 27c, 28, 28c en 28d Sv. Om die reden moeten zijn verklaringen in beide verhoren worden uitgesloten van het bewijs, als gevolg waarvan er geen bewijs over blijft in de zaak en verdachte om die reden moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Naar aanleiding van een aanrijding op 26 april 2018, heeft de getuige [betrokkene 2] verklaard dat de auto die bij het ongeluk betrokken was een blauw/paarse Renault Twingo was en dat de bestuurder, die hard weg reed, donker lang haar had.
Getuige [betrokkene 3] verklaart dat de Renault Twingo een kenteken had dat begon met [cijfers] en dat de bestuurder lang haar had, in een staartje.
Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2018, pagina 15-16 van het dossier, blijkt het volgende.
In verband met de verdenking van doorrijden na een aanrijding eerder die dag hebben verbalisanten op de facebookpagina van de politie [plaats] een bericht geplaatst waarin informatie wordt verzocht met betrekking tot een oud model Renault Twingo, kleur paars, met in het kenteken de [cijfers] en met mogelijke schade aan de voorzijde. In reactie hierop krijgen verbalisanten een anoniem bericht, inhoudende dat aan de [f-straat] te [plaats] een voertuig staat dat aan die omschrijving voldoet. De eigenaar van de auto zou op [f-straat 1] wonen en zijn dochter in de ochtend naar school brengen. De bestuurder zou lang haar hebben.
Ter plekke aangekomen zien verbalisanten een auto die aan die beschrijving voldoet. Verbalisanten bellen aan op [f-straat 1] . Verdachte opent de deur en laat verbalisanten binnen. Verbalisanten zien dat de man die de deur open doet zijn haar in een staartje droeg. In het door verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van bevindingen staat wat vervolgens wordt gezegd: “Verbalisant [verbalisant] zei tegen hem [het hof begrijpt: verdachte] dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Verbalisant [verbalisant] vroeg hem wat hij vanochtend had gedaan. Hij zei dat hij zijn dochter naar school had gebracht, daarop vroeg verbalisant of er ook niet iets was wat wij moesten weten. Hierop zei hij dat hij een aanrijding had gehad en daarbij was doorgereden.”
Naar aanleiding hiervan wordt verdachte uitgenodigd voor een verhoor op het politiebureau.
Het hof overweegt verder het volgende.
De door de raadsman genoemde artikelen hebben betrekking op de aangehouden verdachte. In het onderhavige geval was verdachte niet aangehouden. De verbalisanten hebben, nadat zij aanbelden, aan degene die de deur open deed alleen wat inleidende algemene vragen gesteld. Er was dus geen sprake van aanhouding maar evenmin van een inhoudelijk verhoor. De verbalisanten waren op dat moment dan ook niet wettelijk verplicht om de persoon aan de deur te wijzen op zijn recht rechtsbijstand of op consultatiebijstand. Dat verbalisanten verdachte toen al wel de cautie hebben gegeven, maakt dat niet anders. De cautie kan immers ook worden gegeven wanneer de politie, gelet op het signalement van verdachte een vermoeden krijgt dat hij degene kan zijn naar wie gezocht wordt, maar ten aanzien van wie er nog geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, in de zin van artikel 27 Sv, was. Dat vermoeden ontstond kennelijk pas nadat de man aan de deur de inleidende vragen had beantwoord.
Naar het oordeel van het hof kan het proces-verbaal van bevindingen, houdende de verklaring die verdachte heeft afgelegd aan verbalisanten bij de voordeur, dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
Nu het hof de verklaring van verdachte bij zijn eerste verhoor, niet voor het bewijs zal gebruiken behoeft het verweer dat verdachte niet op de hierboven genoemde rechten is gewezen, voorafgaand aan dat eerste verhoor, geen bespreking. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.”