Procesverloop
In eerste aanleg
3.1
Bij dagvaarding van 10 juni 2020 heeft Horizon de verzekeraars in rechte betrokken bij de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank). Horizon vordert een verklaring voor recht dat de verzekeraars gehouden zijn dekking te verlenen voor de schade ten gevolge van het falen van de koelinstallatie (de Grote Bewaarcel) in de periode tussen 16 en 24 juli 2016 (i) onder de clausule Koelinstallatie en (ii) onder artikel 2.2.17 van de polisvoorwaarden NBZB 2006 en tot uitkering dienen over te gaan, te vermeerderen met de wettelijke rente en met (iii) veroordeling van de verzekeraars in de proces- en nakosten.
3.2
Horizon legt hieraan – samengevat – ten grondslag dat, mogelijk als gevolg van de stroomstoring, een expansievatventiel defect is geraakt. Daardoor functioneerde de (koelinstallatie in de) Grote Bewaarcel niet meer naar behoren, waardoor de aldaar opgeslagen producten niet meer voor verkoop geschikt waren. De verzekeringsovereenkomst biedt voor de daardoor geleden schade dekking onder de polisvoorwaarden NBZB 2006 en de clausule Koelschade.
3.3
De verzekeraars voeren verweer bij conclusie van antwoord. Op 15 januari 2021 vindt een mondelinge behandeling plaats bij de rechtbank. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
3.4
Op 24 november 2021 wijst de rechtbank vonnis (hierna: het vonnis), (Voetnoot 1) waarin zij voor recht verklaart dat de verzekeraars gehouden zijn, elk naar rato van hun eigen aandeel, dekking te verlenen voor de schade van Horizon ten gevolge van het falen van de Grote Bewaarcel in de periode tussen 16 en 24 juli 2016 onder artikel 2.2.17 van de polisvoorwaarden NBZB 2006, met veroordeling van de verzekeraars, elk naar rato van hun aandeel, in de proces- en nakosten, waarbij de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
3.5
Hiertoe overwoog de rechtbank samengevat als volgt. De clausule Koelschade biedt geen dekking. Horizon heeft haar stelling dat voldaan is aan de causaliteitsmaatstaf in die clausule (kort gezegd: de schade dient het gevolg te zijn van een “plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging”) onvoldoende onderbouwd, gelet op onder meer het verweer van de verzekeraars dat het falen van de koelinstallatie is veroorzaakt door de (uitdrukkelijk van dekking uitgesloten) beperkte werkkracht van de Grote Bewaarcel. Er is echter wel dekking onder art. 2.2.17 van de polisvoorwaarden NBZB 2006. De Grote Bewaarcel geldt als een koel- en diepvrieskast of -kist in de zin van die bepaling. Voor dekking is de oorzaak van de uitval van de Grote Bewaarcel niet van belang, dus deze bepaling biedt ook dekking voor schade als gevolg van een gebrek aan werkkracht. De rechtbank verwerpt het beroep van de verzekeraars op de bereddingsplicht.
In hoger beroep
3.6
Bij appeldagvaarding van 15 februari 2022 zijn de verzekeraars in hoger beroep gekomen van het vonnis bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof). Onder aanvoering van een tweetal grieven hebben de verzekeraars gevorderd dat het hof (i) het vonnis vernietigt, (ii) de vorderingen van Horizon alsnog afwijst, (iii) Horizon veroordeelt tot terugbetaling van hetgeen uit hoofde van het vonnis reeds is betaald, te vermeerderen met wettelijke rente, met (iv) veroordeling van Horizon in de kosten van beide instanties en in de nakosten.
3.7
Bij memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, tevens wijziging (aanvulling) van eis, heeft Horizon de grieven van de verzekeraars bestreden en, onder aanvoering van één grief, incidenteel hoger beroep ingesteld. In hoger beroep vordert Horizon – na eiswijziging – dat het hof (i) het hoger beroep van de verzekeraars ongegrond verklaart en/of afwijst, (ii) het vonnis vernietigt doch uitsluitend voor zover dat strekt tot afwijzing van de verklaring voor recht ten aanzien van de dekking onder de clausule Koelschade (oorspronkelijke vordering sub I), (iii) de aanvullende vorderingen van Horizon (alsnog) toewijst, te weten: a. veroordeling van de verzekeraars tot betaling van wettelijke rente over de uitkering, met ingang van 30 juni 2017 (datum afwijzing claim door verzekeraars), althans een door het hof te bepalen datum, tot de dag van algehele voldoening; b. veroordeling van de verzekeraars om mee te werken aan de schadevaststelling, door binnen twee weken na de datum van het arrest een schade-expert de opdracht te geven de schade conform de polis gezamenlijk met de contra-expert binnen drie maanden vast te stellen, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- euro per dag met een maximum van € 100.000,-- euro, met (iv) veroordeling van de verzekeraars in de kosten van beide instanties.
3.8
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens antwoord wijziging eis, hebben de verzekeraars verweer gevoerd tegen het incidentele hoger beroep van Horizon.
3.9
Op 25 juli 2023 wijst het hof arrest (Voetnoot 2) (hierna: het arrest), waarin het het vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, (i) voor recht verklaart dat de verzekeraars gehouden zijn elk naar rato van hun eigen aandeel dekking te verlenen voor de schade als gevolg van het falen van de koelinstallatie (de Grote Bewaarcel) in de periode tussen 16 en 24 juli 2016 onder de clausule Koelschade, en tot uitkering dienen over te gaan, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van de uitkering, te rekenen vanaf 30 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, (ii) bepaalt dat de verzekeraars gehouden zijn mee te werken aan de schadevaststelling, door binnen vier weken na de betekening van het arrest een schade-expert de opdracht te geven de schade conform de onderhavige polis vast te stellen, met (iii) hoofdelijke veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van de verzekeraars in de proceskosten in eerste aanleg, en van het principaal en incidenteel appel, en in de nakosten van het principaal appel.
3.10
Hiertoe overweegt het hof samengevat als volgt, waarbij ik de overwegingen die in cassatie van belang zijn citeer.
3.11
Het hof doet recht op de gewijzigde eis (r.o. 5). Het hof vangt aan met een bespreking van grief I van de verzekeraars die zich richt tegen de beslissing van de rechtbank over de dekking van de schade onder clausule 2.2.17 van de NBZB (r.o. 6). Het hof vat samen wat de verzekeraars hebben aangevoerd ter onderbouwing van de grief (r.o. 6.1-6.5). De grief van de verzekeraars slaagt (r.o. 7). De uitleg van de polisvoorwaarden dient te geschieden naar objectieve maatstaven, zoals de bewoordingen daarvan gezien in het licht van de polisvoorwaarden als geheel (r.o. 7.1). Met betrekking tot de uitleg van de polisvoorwaarden overweegt het hof dat het, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat de Grote Bewaarcel niet is te beschouwen als een koel- of vrieskast c.q. koel- of vrieskist in de zin van clausule 2.2.17 van de NBZB 2006 (r.o. 7.2). De Grote Bewaarcel is geen vrieskast of -kist, omdat zij niet is bedoeld om waren in te vriezen. Van een koelkast of -kist is evenmin sprake. Gelet op de betekenissen in de Van Dale is er naar normaal taalgebruik een verschil tussen enerzijds een (koel)kast of -kist en anderzijds een (koel)cel. Gelet op de grote oppervlakte van de Grote Bewaarcel en het gegeven dat Horizon haar aanduidt als “expeditieruimte” is deze te beschouwen als een (koel)cel, en niet als een (koel)kast of -kist (r.o. 7.3). Dat de begrippen koelkast en -cel (c.q. vrieskast en -cel) dicht bij elkaar liggen, doet hieraan niet af. Het staat een verzekeraar immers vrij om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen (r.o. 7.4). Anders dan Horizon is het hof van oordeel dat koelkasten of -kisten naar hun aard niet slechts bestemd zijn voor gebruik door particulieren, maar ook bij bedrijven worden ingezet. Dat is dus geen relevant onderscheidend criterium. Dat de inrichting van het bedrijf van Horizon aan de verzekeraars bekend was is evenmin beslissend, omdat het hier gaat om de (objectieve) uitleg van beursvoorwaarden (r.o. 7.5). Bovendien bevatten de verzekeringsvoorwaarden de afzonderlijke clausule Koelschade die onbetwist betrekking heeft op de Grote Bewaarcel en (onder meer) dekking biedt voor schade aan voorraden. De clausule Koelschade is meer uitgewerkt dan clausule 2.2.17, wat erop duidt dat de clausule Koelschade specifiek is geschreven voor een koelcel als de Grote Bewaarcel. Met de verzekeraars is het hof van oordeel dat deze clausule is bestemd om de grote financiële risico’s te beheersen die gemoeid zijn met de grote hoeveelheid voorraden die passen in de Grote Bewaarcel. Dit duidt erop dat clausule 2.2.17 afzonderlijke toepassing mist voor koelschade aan voorraden in de Grote Bewaarcel. Het hof komt niet toe aan de beantwoording van de vraag of aan de voorwaarden voor dekking onder clausule 2.2.17 is voldaan (r.o. 7.6).
3.12
Nu grief 1 in principaal appel slaagt, komt het hof toe aan de grief in incidenteel appel (r.o. 8), waarmee Horizon zich keert tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep op de clausule Koelschade geen doel treft (r.o. 9). Het hof geeft samengevat weer wat Horizon naar voren heeft gebracht ter ondersteuning van de grief (r.o. 9.1 t/m 9.5) en de verzekeraars ter bestrijding daarvan (r.o. 10 t/m 10.2). De incidentele grief van Horizon slaagt (r.o. 11). Het hof motiveert dit als volgt. Ook voor de uitleg en toepassing van de clausule Koelschade gelden de objectieve maatstaven als hiervoor vermeld (r.o. 11.1). Partijen strijden over de vraag of de schade is veroorzaakt door een falen van de Grote Bewaarcel als rechtstreeks gevolg van een plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging van het expansieventiel (als onderdeel van de koelapparatuur), dan wel direct door de beperkte werkkracht van de Grote Bewaarcel (r.o. 11.2). Op Horizon rust de stelplicht en (waar nodig) de bewijslast van de eerstgenoemde oorzaak en op verzekeraars van de tweede genoemde oorzaak (r.o. 11.3). De verzekeraars hebben hun stelling dat de schade direct is veroorzaakt door de beperkte werkkracht van de Grote Bewaarcel onvoldoende onderbouwd. Volgens Horizon had de Grote Bewaarcel altijd al een beperkte werkkracht, omdat zij niet was bedoeld om goederen in te vriezen maar slechts om ingevroren goederen op temperatuur te houden. Dekra, de door de verzekeraars aangezochte deskundige, heeft dit ook met zoveel woorden verklaard in haar eindrapport. Verder is gesteld noch gebleken dat de beperkte werkkracht van de Grote Bewaarcel eerder heeft geleid tot koelschade aan de daarin opgeslagen voorraden. Gelet hierop lag het op de weg van verzekeraars om uit te leggen en te onderbouwen dat en waarom de beperkte werkkracht op zichzelf de directe oorzaak moet zijn geweest van de koelschade, hetgeen zij nalieten. Dat de Grote Bewaarcel een beperkte werkkracht heeft betekent niet dat dit valt aan te merken als de directe oorzaak van de schade in de zin van de clausule Koelschade. Ook Dekra lijkt in haar eindrapport ervan uit te gaan dat niet de beperkte werkkracht maar het ventiel als de directe oorzaak van de temperatuurstijging valt aan te merken (r.o. 11.4). Het hof overweegt verder:
“11.5. Horizon heeft haar stelling dat de koelschade aan de voorraden in de Grote Bewaarcel rechtstreeks is veroorzaakt door het falen van het expansieventiel naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd, en verzekeraars hebben die stelling niet voldoende gemotiveerd betwist. Mr. Koert heeft tijdens de zitting in eerste aanleg (blijkens het proces-verbaal) uiteengezet dat het vervangen van het ventiel daadwerkelijk geholpen heeft voor de koeling, wat volgens haar te zien is in producties 4 en 13 van Horizon (hierna: de temperatuurlijsten, hof). Uit die temperatuurlijsten blijkt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat er een (nagenoeg) stabiel beeld was in de periode voor medio juli 2016 en dat de temperatuur medio juli 2016 instabiel werd/steeg. Dit laatste staat op zich ook niet ter discussie; geen grief is immers gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel van Horizon op of omstreeks 16 juli 2016 stapsgewijs is opgelopen en/of instabiel is geworden, en de cel is ontruimd (zie hiervoor in rov. 1.4 [bedoeld zal zijn 1.5, A-G]). Dekra bevestigt dit ook in haar eindrapport: “Op 16 juli 2016 was de temperatuur in de Grote Bewaar cel reeds enkele malen boven het vriespunt gekomen en naar aanleiding daarvan zou verzekerde hebben besloten alle in de ruimte aanwezige producten af te keuren en de koude-installatie uit te schakelen voor nader onderzoek naar de oorzaak van het gebrekkig functioneren.” De Grote Bewaarcel is met het oog op het genoemde onderzoek daadwerkelijk uitgeschakeld en enige tijd na het vervangen van het expansieventiel (in het weekend van 16/17 juli 2016, d.w.z. het weekend voorafgaand aan maandag 18 juli 2016; zie de werkbon van Emondt, genoemd in rov. 1.15 [bedoeld zal zijn 1.6, A-G]) weer in gebruik genomen, en wel op 24 juli 2021 [bedoeld zal zijn 2016, A-G]. Niet is gebleken dat er na deze hernieuwde ingebruikneming nog enige koelschade aan voorraden in de Grote Bewaarcel zou zijn opgetreden (dit ondanks mogelijk nog optredende temperatuurschommelingen in verband met de beperkte werkkracht van de Grote Bewaarcel).
11.6.
Mede bezien tegen de voornoemde feitelijke achtergrond, hebben verzekeraars hun verweer dat de onderhavige schade (rechtstreeks) kan zijn veroorzaakt door andere factoren dan het defecte expansieventiel, onvoldoende toegelicht. Pas in september 2016 is de condensor van de installatie vervangen, en – nog later – in oktober 2016 zijn de seals van de compressoren vervangen. Zonder verdere toelichting (die ontbreekt), kan niet worden aangenomen dat gebreken aan deze onderdelen de onderhavige schade, die al was opgetreden in juli 2016, (rechtstreeks) zouden hebben veroorzaakt (waarbij het overigens nog de vraag is of dergelijke andere gebreken buiten de dekking zouden vallen). Nu dus geen sprake is van een andere aanwijsbare (rechtstreekse) oorzaak, is het hof met Horizon van oordeel dat het op 16/17 juli 2016 vastgestelde mechanische defect aan het expansieventiel is aan te merken als de rechtstreekse oorzaak van het optreden van de koelschade in de Grote Bewaarcel. Gelet op wat het hof heeft overwogen in de vorige rechtsoverweging, kan de (eerder ook al) bestaande beperkte werkkracht van de Grote Bewaarcel hierbij – hooguit – als een achterliggende (eerder bestaande) factor worden beschouwd die mogelijk heeft bijgedragen aan de temperatuurstijging die op of omstreeks 16 juli 2016 is opgetreden.
11.7.
Aangezien vast staat dat de betrokken temperatuurstijging binnen korte tijd, op of omstreeks 16 juli 2016, heeft plaatsgevonden, gaat het hof er bij gebreke van feiten en omstandigheden die op iets anders wijzen, van uit dat de (rechtstreekse) oorzaak daarvan, het uitvallen van het expansieventiel, eveneens plotseling (en onvoorzien) is opgetreden, in de zin van de clausule Koelschade. Verzekeraars hebben hun stelling dat ventielen als de onderhavige slechts een “beperkte” levensduur hebben waardoor de materiële schade niet plotseling of onvoorzien was in de zin van de clausule Koelschade, geenszins toegelicht en/of onderbouwd. Er zijn geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de normale levensduur van een dergelijk ventiel (aanmerkelijk) korter zou zijn dan de levensduur van de betreffende installatie (de Grote Koelcel) als zodanig. Daarnaast zijn er ook geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit (enige vorm van) slijtage aan dit ventiel kan worden afgeleid, als door verzekeraars geopperd. Dekra speekt in haar rapport – in algemene termen – slechts van een ‘mechanisch defect’ van het ventiel. Dat het optreden van dit defect op enigerlei wijze voorzienbaar zou kunnen zijn geweest, blijkt nergens uit. Het hof gaat dan ook aan dit verweer voorbij.”
3.13
De incidentele grief van Horizon slaagt, zodat de clausule Koelschade in beginsel dekking biedt voor de schade. Het (subsidiaire) verweer van de verzekeraars dat Horizon niet heeft voldaan aan haar bereddingsplicht faalt (r.o. 12). Aan bewijslevering wordt niet toegekomen (r.o. 13.1). Er bestaat dekking voor de schade op grond van de clausule Koelschade. Dit deel van de oorspronkelijke vordering dient alsnog te worden toegewezen. Verder zullen de verzekeraars worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de verschuldigde uitkering met ingang van 30 juni 2017 (datum afwijzing claim door de verzekeraars), en om mee te werken aan de schadevaststelling. Het hof ziet geen aanleiding tot vermelding van een contra-expert in het dictum en voor het opleggen van een dwangsom (r.o. 13.2). De verzekeraars worden hoofdelijk veroordeeld in de kosten van beide instanties (r.o. 13.3). Het hof ziet aanleiding het bestreden vonnis in zijn geheel te vernietigen en opnieuw recht te doen als vermeld in het dictum (r.o. 13.4).
In cassatie
3.14
Bij procesinleiding van 18 oktober 2023 hebben de verzekeraars (tijdig) cassatieberoep ingesteld van het arrest. Horizon heeft bij verweerschrift geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Daarnaast heeft zij incidenteel cassatieberoep ingesteld onder de voorwaarde dat een van de klachten in het principaal cassatieberoep slaagt. De verzekeraars hebben geconcludeerd tot verwerping van het incidenteel cassatieberoep. Partijen hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht. De verzekeraars hebben gerepliceerd. Horizon heeft afgezien van dupliek.
4
Bespreking van het principaal cassatieberoep
4.1
Het cassatiemiddel valt uiteen in twaalf onderdelen, waarvan de onderdelen 4 t/m 11 rechts- en motiveringsklachten richten tegen het arrest. De overige onderdelen bevatten geen (zelfstandige) klachten.
4.2
Onderdelen 1 t/m 3 vormen een inleiding op de cassatieklachten. Na deze onderdelen volgt het kopje ‘Klacht’ waar de verzekeraars onder (i) t/m (iii) klachten tegen het arrest formuleren. Klachten (i) en (iii) worden nader toegelicht in de onderdelen 4 t/m 11 en worden hierna aan de hand van een bespreking van deze onderdelen beoordeeld. Klacht (ii) wordt – voor zover ik kan zien – niet nader toegelicht door een van de onderdelen. Die klacht bespreek ik afzonderlijk hierna onder 4.5.
4.3
Onder klacht (i) verwijzen de verzekeraars naar de overweging van het hof in r.o. 11.5 (en herhaald in r.o. 11.6) dat Horizon haar stelling dat de koelschade aan de voorraden in de Grote Bewaarcel rechtstreeks is veroorzaakt door het falen van het expansieventiel voldoende heeft onderbouwd, en dat de verzekeraars die stelling niet voldoende gemotiveerd hebben betwist. Daarop voortbouwend heeft het hof in r.o. 11.7 overwogen dat vaststaat dat de temperatuurstijging binnen korte tijd, op of omstreeks 16 juli 2016 heeft plaatsgevonden en dat de rechtstreekse oorzaak daarvan, het uitvallen van het expansieventiel, eveneens plotseling (en onvoorzien) is opgetreden, in de zin van de clausule Koelschade. Volgens klacht (i) geven deze overwegingen blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de devolutieve werking van het hoger beroep, althans met betrekking tot art. 149 lid 1 en 150 Rv, althans zijn deze overwegingen onbegrijpelijk.
4.4
Onder klacht (ii) verwijzen de verzekeraars naar de overweging in r.o. 9.4 dat Horizon in het verband van haar grief in incidenteel appel (r.o. 9) onder meer heeft aangevoerd dat “vóór het incident (vanaf 4 juli 2016) en ná het incident (na 24 juli 2016) een stabiel beeld [is] te zien in de door Horizon overgelegde temperatuurlijsten.” Onder verwijzing naar vindplaatsen in de gedingstukken stelt de klacht dat dit niet klopt. Voor zover het de temperatuur voor en na het incident betreft heeft Horizon volgens de klacht slechts aangevoerd – en hebben de verzekeraars gemotiveerd bestreden – dat de temperatuurschommelingen door de vervanging van het expansieventiel op 16 juli 2016 waren verminderd. Dit brengt volgens het onderdeel met zich dat het hof in r.o. 9.4 buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en daarmee blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot art. 149 lid 1 Rv, althans dat de overweging onbegrijpelijk is.
4.5
Deze klacht faalt. Horizon heeft ter toelichting van haar grief in incidenteel appel wel degelijk (gemotiveerde) stellingen ingenomen zoals weergegeven door het hof in r.o. 9.4. Ik verwijs naar de volgende vindplaatsen in de memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, tevens wijziging (aanvulling) van eis van Horizon: randnummers 4.4, onder het derde gedachtestreepje, 4.9 en 4.12.
4.6
Klacht (iii) stelt dat het hof in r.o. 11.5 (slot), overlopend in r.o. 11.6, onbegrijpelijk overweegt dat niet is gebleken dat na de hernieuwde ingebruikneming van de Grote Bewaarcel op 24 juli 2021 nog enige koelschade aan voorraden is opgetreden “ondanks mogelijk nog optredende temperatuurschommelingen in verband met de beperkte werkkracht van de Grote Bewaarcel”, en dat de verzekeraars mede bezien tegen voornoemde feitelijke achtergrond hun verweer dat de onderhavige schade (rechtstreeks) kan zijn veroorzaakt door andere factoren dan het defecte expansieventiel, onvoldoende hebben toegelicht.
4.7
Dan kom ik nu toe aan het bespreken van de middelonderdelen 4 t/m 11.
4.8
Onderdeel 4 stelt dat het hof de verzekeraars onterecht althans onbegrijpelijk afrekent op een onvoldoende betwisting van de stelling van Horizon dat haar schade is veroorzaakt door een gebrekkig functionerend ventiel (dat niet meer voor onderzoek beschikbaar is waardoor niet meer kan worden onderzocht of vastgesteld dat het ventiel plotseling en onvoorzien gebrekkig functioneerde). Het hof heeft uit het oog verloren dat de motiveringsplicht en bewijslast ter zake van het gestelde recht (naar ik begrijp: het recht op vergoeding van de geleden schade op grond van de polis) op Horizon rusten, (Voetnoot 3) en dat daarmee niet verenigbaar is dat Horizon de door haar gestelde schadeoorzaak op speculatieve wijze uit feiten en omstandigheden afleidt, waarbij het onderdeel een citaat aanhaalt uit randnummer 4.10 van de memorie van antwoord in principaal appel/grieven in incidenteel appel van Horizon.
4.9
Het onderdeel faalt. Allereerst wijs ik erop dat het hof in r.o. 11.3 overweegt dat op Horizon de stelplicht en (waar nodig) de bewijslast rusten van de materiële beschadiging van het ventiel, omdat de clausule Koelschade een insluiting bevat voor die beschadiging. Daar komt bij dat het hof diverse feitelijke gegevens ten grondslag legt aan zijn oordeel in r.o. 11.5 dat Horizon haar stelling dat de koelschade rechtstreeks is veroorzaakt door het falen van het expansieventiel voldoende heeft onderbouwd (en door de verzekeraars onvoldoende is betwist), en niet (slechts) de beweerdelijk “speculatieve” stellingen waar het onderdeel naar verwijst. De omstandigheid dat het ventiel niet meer voor onderzoek beschikbaar is, doet als zodanig geen afbreuk aan het oordeel van het hof over de mate waarin partijen de stelling dat de koelschade aan de voorraden in de Grote Bewaarcel rechtstreeks is veroorzaakt door het falen van het expansieventiel hebben onderbouwd dan wel betwist.
4.10
Onderdeel 5 stelt, onder verwijzing naar vindplaatsen in de gedingstukken, dat de verzekeraars in eerste aanleg, onder verwijzing naar temperatuurgrafieken, aanvoerden dat er “in mei en juni 2016 al sprake was van een grillig temperatuurverloop” waarbij “zelfs temperaturen van boven de nul graden Celsius werden gemeten.” Als de buitentemperaturen hoger waren, liepen de temperaturen op, wat bevestigt dat een gebrek aan capaciteit de problemen veroorzaakte, wat erop wijst dat het ventiel niet plotseling defect is geraakt, omdat dan een abrupte temperatuurstijging had moeten plaatsvinden. Ook na het vervangen van het expansieventiel in de Grote Bewaarcel was de temperatuur “nog steeds onstabiel” en kwam ze “eveneens meermaals tot boven nul uit.” Daarom is er geen dekking, zo voerden de verzekeraars in eerste aanleg aan. De clausule Koelschade zou van toepassing zijn op een plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging, maar daaraan heeft Dekra de schade niet toegeschreven. Gelet op het feit dat er in de Grote Bewaarcel al sinds mei 2016 sprake was van een grillig temperatuurverloop – dat herleidbaar kan zijn tot (onder andere) een aantasting van de condensor, verkeerde ontdooitijden, een te lage zuigdruk, slijtage van de compressor of een verkeerde afstemming van verdamper en compressor – was het defect niet plotseling en onvoorzien. Dit verweer hebben de verzekeraars in hoger beroep niet prijsgegeven, zodat het hof op grond van de positieve zijde van de devolutieve werking ambtshalve acht moest slaan op dit verweer.
4.11
Het onderdeel faalt. Het uitgangspunt van het onderdeel dat het hof geen acht heeft geslagen op dit verweer is onjuist. Ik lees het verweer terug in het arrest:
“10.1. Volgens verzekeraars blijkt uit de overgelegde grafieken dat de temperatuur van de Grote Bewaarcel ook voor en na juli 2016 bepaald niet stabiel was, en blijkt niet uit die grafieken dat de installatie (toen) probleemloos functioneerde. Verder is niet bewezen dat het ventiel dé oorzaak van het gestelde falen in juli 2016 was.”
4.12
Vervolgens gaat het hof in r.o. 11.5 in op het verweer dat zowel voor als na de vervanging van het expansieventiel (nog) steeds sprake was van temperatuurschommelingen. Het hof overweegt immers dat uit de temperatuurlijsten blijkt “dat er een (nagenoeg) stabiel beeld was in de periode voor medio juli 2016 […]”. Uit het woord “nagenoeg” leid ik af dat het hof oog heeft gehad voor de stelling dat de temperatuur schommelde. Verder wijs ik op de volgende overweging: “Niet is gebleken dat er na deze hernieuwde ingebruikneming nog enige koelschade aan voorraden in de Grote Bewaarcel zou zijn opgetreden (dit ondanks mogelijk nog optredende temperatuurschommelingen in verband met de beperkte werkkracht van de Grote Bewaarcel).” Uit dit laatste blijkt dat het hof oog heeft gehad voor de stelling dat er (ook) temperatuurschommelingen optraden na de vervanging van het ventiel. Het hof is in dit verband met de verzekeraars van oordeel dat het grillige temperatuurverloop valt toe te schrijven aan de beperkte werkkracht van de Grote Bewaarcel, alleen komt het hof – anders dan de verzekeraars – in r.o. 11.4 tot het oordeel dat deze beperkte werkkracht de schade niet direct heeft veroorzaakt (waarover in cassatie niet wordt geklaagd).
4.13
Verder gaat het hof in r.o. 11.6 in op het verweer dat de schade (rechtstreeks) kan zijn veroorzaakt door andere factoren dan het ventiel, waaronder de door het onderdeel aangehaalde condensor en compressor.
4.14
Uit het voorgaande volgt dat het hof wel acht heeft geslagen op het in het onderdeel bedoelde verweer. Het onderdeel gaat dus uit van een onjuiste lezing van het arrest.
4.15
Onderdeel 6 stelt dat het hof voorbij is gegaan aan, althans onvoldoende heeft gerespondeerd op “het gemotiveerde verweer van [de verzekeraars].” (zie laatste alinea van het onderdeel). Ik begrijp dat het onderdeel hiermee doelt op het verweer dat de onderhavige schade rechtstreeks kan zijn veroorzaakt door andere factoren dan het defecte expansieventiel. In dit verband verwijst het onderdeel naar diverse overwegingen van het hof in r.o. 11.5 t/m 11.7.
4.16
Het onderdeel faalt. Deze klacht heeft in hoge mate een feitelijk karakter en kan in cassatie slechts terughoudend worden onderzocht, namelijk beperkt tot de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof. In dit verband verzuimt het onderdeel nadere aanknopingspunten te bieden (bijvoorbeeld met vindplaatsen van stellingen van de verzekeraars in de gedingstukken) voor de beoordeling daarvan.
4.17
Onderdeel 7 stelt (i) dat het hof aan zijn dekkingsoordeel niet, althans niet zonder nadere motivering, ten grondslag kon leggen dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel vóór 4 juli 2016 stabiel was en daarop heeft kunnen baseren dat Horizon voldoende heeft onderbouwd dat een plotseling en onvoorzien opgetreden defect van het expansieventiel de koelschade heeft veroorzaakt en de verzekeraars dit onvoldoende hebben betwist. Verder (ii) klaagt het onderdeel over het oordeel (in r.o. 11.5 (slot) en 11.6) dat niet is gebleken dat na de hernieuwde ingebruikneming van de Grote Bewaarcel op 24 juli 2016 nog koelschade is opgetreden en dat de verzekeraars hun verweer dat de onderhavige koelschade (rechtstreeks) kan zijn veroorzaakt door andere factoren dan het defecte expansieventiel onvoldoende hebben toegelicht.
4.18
Ter nadere onderbouwing verwijst het onderdeel (onder (a) t/m (e)), onder verwijzing naar vindplaatsen in de gedingstukken, naar in feitelijke instanties gestelde feiten en omstandigheden.
4.19
Ad (i): in zoverre faalt het onderdeel omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van het arrest. Het hof heeft niet aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel vóór 4 juli 2016 stabiel was. Het hof heeft namelijk overwogen:
“Uit die temperatuurlijsten blijkt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat er een (nagenoeg) stabiel beeld was in de periode voor medio juli 2016 en dat de temperatuur medio juli 2016 instabiel werd/steeg.”
[onderstrepingen toegevoegd, A-G]
4.20
Het hof heeft aldus overwogen dat er een (nagenoeg) stabiel beeld was vóór medio juli 2016, niet dat de temperatuur vóór 4 juli 2016 stabiel was, zoals het middel tot uitgangspunt neemt. Zoals ik eerder (onder 4.12) opmerkte hecht ik belang aan het woord “nagenoeg” omdat hieruit blijkt dat het hof niet overweegt dat onverkort sprake was van een stabiele temperatuur, maar heeft onderkend dat deze temperatuur (als gevolg van de beperkte werkkracht) steeds schommelt, zowel in de periode vóór de vervanging van het expansieventiel als in de periode nadien. Het gebruik van de term “beeld” (“een (nagenoeg) stabiel beeld”) onderstreept dat het hof oog heeft gehad voor het feit dat er altijd al temperatuurschommelingen waren en nooit volledige stabiliteit op dat vlak. Het onderdeel gaat aan deze relevante nuances ten onrechte voorbij.
4.21
Ad (ii): in zoverre wordt het onderdeel (kennelijk) nader onderbouwd met de achter (a) en (e) genoemde feiten en omstandigheden, aangezien de overige betrekking hebben op de periode vóór 4 juli 2016. Achter (a) en (e) stellen de verzekeraars – kort gezegd – dat uit het rapport van Dekra volgt dat de Grote Bewaarcel een beperkte werkkracht heeft, zodat ook na vervanging van het ventiel sprake is geweest van oplopende temperaturen. De verzekeraars hebben in feitelijke instanties bestreden dat de Grote Bewaarcel na de vervanging van het expansieventiel naar behoren is gaan functioneren, en erop gewezen dat (het Dekra-rapport aantoont dat) de vervanging van het expansieventiel het probleem niet heeft verholpen. Verwezen wordt ook naar de vaststelling in r.o. 1.9 dat Dekra concludeerde “dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel in de periode voor 4 juli 2016 als ook in de periode na 1 augustus 2016 niet stabiel was […].”
4.22
Het oordeel of een stelling al dan niet (voldoende gemotiveerd) is onderbouwd of betwist is van feitelijke aard en kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst. (Voetnoot 4)
4.23
Mijns inziens doen de stellingen die de verzekeraars hier te berde brengen geen afbreuk aan de begrijpelijkheid van het bestreden oordeel. Het gegeven dat er sprake is van een beperkte werkkracht (wat Horizon overigens ook steeds heeft erkend) en dat ook na de vervanging van het ventiel nog (steeds) sprake was van een grillig temperatuurverloop wijst er niet zonder meer op dat de schade (rechtstreeks) is veroorzaakt door andere factoren. Het onderdeel verzuimt ook aan te dragen om welke factoren het dan zou moeten gaan. Het oordeel in r.o. 11.4 dat de verzekeraars hun stelling dat de schade rechtstreeks is veroorzaakt door de beperkte werkkracht onvoldoende hebben onderbouwd bestrijdt het onderdeel niet. Om de begrijpelijkheid van het bestreden oordeel aan te tasten dienen nadere – in feitelijke instanties gestelde – feiten en omstandigheden aangedragen te worden, hetgeen de verzekeraars hebben nagelaten.
4.24
Slotsom is dat het onderdeel faalt.
4.25
Onderdeel 8 stelt dat het oordeel in r.o. 11.5 jo. 11.7 dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel vóór 4 juli 2016 stabiel was en dat een plotseling en onvoorzien gebrekkig functioneren van het expansieventiel de koelschade heeft veroorzaakt blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is. Ter onderbouwing wijst het onderdeel erop dat het hof in r.o. 1.9 als vaststaand feit heeft beschreven dat Dekra heeft vastgesteld dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel zowel in de periode vóór 4 juli 2016 als ook in de periode na 1 augustus 2016 niet stabiel was. Op grond van de negatieve zijde van de devolutieve werking was het hof niet alleen aan dit vaststaande feit gebonden, maar was het ook gehouden het in zijn oordeel te betrekken, aldus het onderdeel.
4.26
Het onderdeel faalt, omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van het arrest. Het gaat ervan uit dat het hof de in r.o. 1.9 genoemde feiten over het temperatuurverloop vaststelde. Dit is onjuist. Het hof heeft door in r.o. 1.9 te citeren uit het rapport van Dekra vastgesteld dat Dekra deze feiten vaststelde maar het hof c.q. de rechtbank heeft deze feiten niet zelf als vaststaande feiten aangemerkt.
4.27
Daar komt bij dat het onderdeel tot uitgangspunt neemt dat het hof oordeelde dat de temperatuur vóór 4 juli 2016 stabiel was, waarmee het (opnieuw) uitgaat van een onjuiste lezing van het arrest. Ik verwijs naar mijn opmerkingen hiervoor onder 4.19-4.20.
4.28
Onderdeel 9 is – kennelijk – gericht tegen r.o. 11.5 en 11.7. Het onderdeel stelt dat (i) ook als r.o. 2.4 van het vonnis (overgenomen in r.o. 1.5 van het arrest) gelezen zou kunnen worden als de beschrijving van een vaststaand feit dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel vóór 4 juli 2016 stabiel was, het hof de verzekeraars in het incidentele appel niet heeft kunnen tegenwerpen dat zij niet tegen deze overweging hebben gegriefd. De verzekeraars waren in het incidenteel appel geïntimeerden. Door het slagen van de grief van Horizon, moest het hof acht slaan op het gemotiveerde verweer van de verzekeraars dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel in mei en juni 2016 al grillig was, zelfs met temperaturen boven het vriespunt. Dat verweer, dat in hoger beroep is gehandhaafd, laat niet het oordeel toe dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel vóór 4 juli 2016 stabiel was, noch het oordeel dat de verzekeraars onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat een plotseling en onvoorzien gebrek van het expansieventiel de koelschade heeft veroorzaakt.
4.29
Het hof kon (ii) evenmin – althans niet zonder motivering – voorbijgaan aan de gemotiveerde betwisting van de verzekeraars dat de Grote Bewaarcel na de vervanging van het expansieventiel probleemloos is gaan functioneren. Het enkele feit dat niet is gebleken dat na de hernieuwde ingebruikneming van de Grote Bewaarcel nog enige koelschade aan de voorraden is opgetreden (r.o. 11.5 slot) rechtvaardigt niet dat wordt genegeerd dat de vervanging van het expansieventiel geen verandering heeft gebracht in de temperatuurschommelingen in de Grote Bewaarcel. De vraag die moest worden beantwoord was immers of (Horizon heeft bewezen dat) een plotseling en onvoorzien defect van het expansieventiel de schade heeft veroorzaakt. Doordat het hof de gemotiveerde verweren van de verzekeraars niet (voldoende kenbaar) in zijn oordeel heeft betrokken, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans is zijn oordeel onbegrijpelijk, aldus nog steeds het onderdeel.
4.30
Ad (i): het onderdeel gaat in zoverre uit van een onjuiste lezing van het arrest. Het onderdeel neemt als uitgangspunt dat het hof in r.o. 11.5 overwoog dat niet is gegriefd tegen het vastgestelde feit in r.o. 2.4 van het vonnis (overgenomen door het hof in r.o. 1.5) dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel vóór 4 juli 2016 stabiel was. (Voetnoot 5) Het hof heeft echter overwogen dat niet is gegriefd tegen een ander oordeel, namelijk de feitenvaststelling in r.o. 2.4 van het vonnis (overgenomen door het hof in r.o. 1.5) dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel van Horizon op of omstreeks 16 juli 2016 stapsgewijs is opgelopen en/of instabiel is geworden, en de cel is ontruimd. Dit volgt mijns inziens duidelijk uit de tekst van de bestreden overweging:
“Uit die temperatuurlijsten blijkt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat er een (nagenoeg) stabiel beeld was in de periode voor medio juli 2016 en dat de temperatuur medio juli 2016 instabiel werd/steeg. Dit laatste staat op zich ook niet ter discussie; geen grief is immers gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel van Horizon op of omstreeks 16 juli 2016 stapsgewijs is opgelopen en/of instabiel is geworden, en de cel is ontruimd (zie hiervoor in rov. 1.4 [bedoeld zal zijn 1.5, A-G]).
[onderstreping toegevoegd, A-G]
4.31
Verder geldt ook hier dat het onderdeel uitgaat van een onjuiste lezing van het arrest vanwege de hiervoor onder 4.19-4.20 vermelde redenen.
4.32
Ad (ii): ook in zoverre faalt het onderdeel. Het gaat er ten onrechte van uit dat het hof geen oog heeft gehad voor het verweer dat ook na de vervanging van het expansieventiel nog sprake was van temperatuurwisselingen. Ik verwijs naar mijn opmerkingen onder 4.12.
4.33
Slotsom is dat onderdeel 9 faalt.
4.34
Onderdeel 10 stelt (i) dat het hof met zijn oordeel dat de schade een gevolg is van een gebeurtenis die wordt bestreken door de clausule Koelschade art. 149 lid 1 Rv heeft geschonden, althans dat zijn oordeel in het licht van de stellingen van Horizon zelf al onbegrijpelijk is. In dit verband stelt het onderdeel dat het hof dit oordeel niet heeft kunnen baseren op een voldoende gemotiveerde stelling van Horizon dat de temperatuur van de Grote Bewaarcel vóór 4 juli 2016 stabiel was (en een onvoldoende gemotiveerde betwisting van die stelling door de verzekeraars), want Horizon heeft nooit aangevoerd dat de temperatuur in de Grote Bewaarcel vóór 4 juli 2016 stabiel was.
4.35
Verder stelt het onderdeel (ii) dat het hof, met zijn oordeel dat de verzekeraars de stelling van Horizon dat de koelschade een rechtstreeks gevolg is van het falen van het expansieventiel onvoldoende gemotiveerd hebben betwist, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot art. 149 lid 1 Rv, althans dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is (zie onderdeel 10, laatste alinea). Ter onderbouwing voert het onderdeel (opnieuw) aan dat de verzekeraars gemotiveerd hebben aangevoerd dat in mei en juni 2016 ook al sprake was van een grillig verloop van de temperatuur in de Grote Bewaarcel (waarbij temperaturen boven het vriespunt zijn gemeten), en dat in die situatie na de vervanging van het expansieventiel geen verandering is gekomen. Wat betreft de temperatuur in de Grote Bewaarcel is het verweer van de verzekeraars niet minder gemotiveerd dan de stelling van Horizon. Het hof heeft steun gezocht in het Dekra-rapport, maar dan is onjuist althans onbegrijpelijk dat het tegelijkertijd de passages waarnaar het onderdeel verwijst negeert. Na vervanging van het expansieventiel zijn ook de condensor van de installatie en de seals van de compressoren vervangen; beide zijn door Dekra en de verzekeraars als mogelijke schadeoorzaak genoemd. De overweging in r.o. 11.6 dat er bij gebreke aan een voldoende gemotiveerde alternatieve schadeoorzaak “dus geen sprake is van een andere aanwijsbare rechtstreekse oorzaak”, berust op de onhoudbare veronderstelling dat een defect expansieventiel wél een aanwijsbare rechtstreekse schadeoorzaak is, aldus nog steeds het onderdeel.
4.36
Ad (i): in zoverre faalt het onderdeel omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van het arrest. Ik verwijs opnieuw naar de hiervoor onder 4.19-4.20 vermelde redenen. Verder vermeld ik dat, anders dan het onderdeel veronderstelt, de (onderbouwde) stelling dat de temperatuur vóór 4 juli 2016 een (nagenoeg) stabiel beeld gaf wel te vinden is in de gedingstukken van Horizon. (Voetnoot 6)
4.37
Ad (ii): ik stel opnieuw voorop dat het oordeel of een stelling al dan niet (voldoende gemotiveerd) is betwist van feitelijke aard is en in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. Het hier bestreden oordeel van het hof acht ik in het licht van de stellingen van partijen niet onbegrijpelijk. De argumenten die het onderdeel te berde brengt doen hieraan geen afbreuk. Dat het hof oog heeft gehad voor de temperatuurschommelingen in mei en juni 2016 besprak ik al hiervoor onder 4.11-4.12. De stelling dat de schade niet het gevolg kan zijn van een plotseling en onvoorzien gebrek aan het expansieventiel omdat op de temperatuurlijsten is te zien dat het temperatuurverloop zowel voor als na de vervanging van het expansieventiel instabiel (grillig) was gaat eraan voorbij dat het hof dit temperatuurverloop heeft toegeschreven aan de beperkte werkkracht van de Grote Bewaarcel, zoals ik ook eerder opmerkte. Het oordeel van het hof in r.o. 11.4 dat de beperkte werkkracht niet is aan te wijzen als de rechtstreekse oorzaak van de schade wordt in cassatie niet bestreden. Verder gaat het onderdeel eraan voorbij dat het hof in r.o. 11.7 overweegt dat binnen korte tijd, op of omstreeks 16 juli 2016, de temperatuurstijging plaatsvond (zie ook r.o. 1.5) en dat na vervanging van het expansieventiel het (nagenoeg) stabiele temperatuurverloop weer terugkeerde.
4.38
De stelling dat het hof niet ook verwezen heeft naar andere stellingen van het Dekra-rapport doet als zodanig geen afbreuk aan de begrijpelijkheid van zijn oordeel. Anders dan het onderdeel kennelijk veronderstelt heeft het hof wel de stelling van de verzekeraars dat de condensor en de seals van de compressoren als mogelijke (alternatieve) schadeoorzaken zijn aangedragen, betrokken in zijn oordeel (zie r.o. 11.6). Tot slot verzuimt het onderdeel te onderbouwen (bijvoorbeeld met verwijzing naar relevante vindplaatsen in de gedingstukken) waarom de veronderstelling dat een defect expansieventiel wél een aanwijsbare schadeoorzaak is onhoudbaar is.
4.39
Slotsom is dat onderdeel 10 faalt.
4.40
Onderdeel 11 bouwt voort op de in de voorgaande onderdelen ontwikkelde klachten en opent geen nieuwe gezichtspunten. Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden.
4.41
Onderdeel 12 bevat geen klachten.
4.42
Slotsom is dat het principale cassatieberoep van de verzekeraars faalt.
5
Bespreking van het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep
5.1
Het middel in het incidentele cassatieberoep bespreek ik ten overvloede, aangezien het is ingesteld onder de voorwaarde dat een van de klachten in het principale cassatieberoep slaagt. Het valt uiteen in zes onderdelen die rechts- en motiveringsklachten formuleren tegen het oordeel in r.o. 7.2-7.5 dat Horizon geen beroep toekomt op clausule 2.2.17 van de polisvoorwaarden NBZB 2006 omdat de Grote Bewaarcel niet is te beschouwen als een koel- of vrieskast c.q. koel- of vrieskist in de zin van die clausule.
5.2
Onderdelen 1 en 2 vormen een inleiding en bevatten geen zelfstandige klachten.
5.3
Onderdeel 3 richt een rechtsklacht tegen het zojuist aangehaalde oordeel. Volgens het onderdeel is het oordeel onjuist omdat het blijk geeft van een onjuiste toepassing van de zogenaamde objectieve uitlegmethode. Ter onderbouwing stelt het onderdeel dat het hof miskent dat een objectieve uitleg geen grammaticale uitleg of letterlijke interpretatie van de tekst behelst maar een contextuele uitleg. Een objectieve uitleg leidt niet tot een louter taalkundige uitleg (Voetnoot 7) en behelst meer dan het hanteren van definities uit het woordenboek. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad, (Voetnoot 8) stelt het onderdeel dat de uitleg van een polisvoorwaarde van een beurspolis niet neerkomt op een grammaticale uitleg van de tekst van de betrokken bepaling maar op een uitleg naar objectieve factoren, zoals de bewoordingen daarvan in het licht van de polisvoorwaarden als geheel. Ook andere objectieve factoren kunnen een rol spelen. Uiteindelijk zijn volgens de Hoge Raad bij de uitleg van een schriftelijk contract alle omstandigheden van het geval van belang, (Voetnoot 9) aldus nog steeds het onderdeel.
5.4
Onderdeel 4 stelt dat het hof zich bij de uitleg van clausule 2.2.17 van de polisvoorwaarden heeft blind gestaard op de taalkundige betekenis van de daarin voorkomende termen en ten onrechte geen acht heeft geslagen op andere objectieve factoren.
5.5
Deze onderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Zij falen, omdat zij uitgaan van een onjuiste lezing van het bestreden arrest: het oordeel van het hof is niet beperkt tot een taalkundige uitleg, want het hof heeft in r.o. 7.1 de juiste (en in cassatie niet bestreden) maatstaf voorop gesteld en heeft naast een tamelijk uitvoerige taalkundige uitleg (r.o. 7.2-7.4) ook (in r.o. 7.5) de bestemming van de zaak en (in r.o. 7.6) de context van de clausule (namelijk het daarnaast bestaan van de ‘clausule Koelschade’) in zijn oordeel betrokken.
5.6
Onderdeel 5 stelt dat de uitleg van clausule 2.2.17 van de polisvoorwaarden onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd is. Volgens het onderdeel kan een juiste toepassing van de objectieve uitlegmethode tot geen andere uitleg leiden dan de uitleg waartoe de rechtbank reeds kwam. Ter onderbouwing haalt het onderdeel beknopt de motivering in r.o. 4.4.1 van het vonnis aan en stelt dat de uitleg van het hof daarmee niet te rijmen is en bijgevolg onbegrijpelijk.
5.7
Onderdeel 6 stelt, onder verwijzing naar vindplaatsen in de gedingstukken, dat het hof zijn oordeel ontoereikend motiveerde door zich geen rekenschap te geven van essentiële stellingen van Horizon. Horizon heeft gewezen op de aard van de bedrijfsverzekering in kwestie, die niet te verenigen zou zijn met een beperkte uitleg van clausule 2.2.17, en op de ruime omschrijving in die clausule die niet duidt op een beperking van de verschillende vormen waarin de bedrijven hun waren koelen en/of vriezen. Deze stellingen indiceren een ruimere uitleg dan waarvan het bestreden oordeel uitgaat, aldus nog steeds het onderdeel.
5.8
Deze onderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Hierbij stel ik voorop dat uitleg van een overeenkomst in beginsel behoort tot het domein van de rechter die over de feiten oordeelt. (Voetnoot 10) De door de feitenrechter voorgestane uitleg is, als de juiste maatstaf voor uitleg is toegepast, in cassatie slechts toetsbaar op begrijpelijkheid en motivering. (Voetnoot 11) Een motiveringsklacht kan slagen indien de rechter weliswaar de juiste uitlegnorm weergeeft, maar die vervolgens niet toepast en voorbijgaat aan voor de inhoud of uitleg van de overeenkomst relevante stellingen. (Voetnoot 12) In dit verband geldt voorts dat een door de feitenrechter gegeven uitleg van een overeenkomst niet onbegrijpelijk is enkel op de grond dat een andere uitleg evenzeer mogelijk is. (Voetnoot 13)
5.9
Bezien tegen deze achtergrond falen de onderdelen. De stelling van onderdeel 5 dat het hof tot een andere uitleg kwam dan de rechtbank leidt op zichzelf genomen niet tot onbegrijpelijkheid. Daarvoor zijn nadere aanknopingspunten vereist die het onderdeel niet biedt. De stellingen waarnaar onderdeel 6 verwijst dwingen evenmin tot een andere uitleg van clausule 2.2.17. Het hof zet – mijns inziens op zeer begrijpelijke wijze – uiteen dat de Grote Bewaarcel naar normaal taalgebruik geen koel- of vrieskast c.q. -kist is en dat de clausule Koelschade specifiek geschreven is voor schade aan voorraden in de Grote Bewaarcel, wat erop duidt dat clausule 2.2.17 afzonderlijke toepassing mist. De aard van de bedrijfsverzekering en de ruime omschrijving in de clausule 2.2.17 doen aan deze uitleg geen afbreuk. In dit verband hecht ik eraan dat het hof rekening houdt met de specifieke toepassing van de clausule Koelschade op de voorraden in de Grote Bewaarcel, waarin juist de aard en het doel van deze verzekering zijn meegenomen en, ondanks de beperking van clausule 2.2.17 tot koel- of vrieskasten c.q. -kisten, rekening is gehouden met dekking voor koelcellen zoals de Grote Bewaarcel.
5.10
Slotsom (ten overvloede) is dat de klachten in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep falen.
Voetnoot 11
Zie o.m.: HR 19 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7886, NJ 2010/623, r.o. 3.4.1; conclusie van A-G Snijders (ECLI:NL:PHR:2023:743, onder 3.3 e.v.) voor HR 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1427; conclusie van A-G Hartlief (ECLI:NL:PHR:2019:670, onder 3.20) voor HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1940, NJ 2020/435, m.nt. J.L. Smeehuijzen; conclusie van A-G Hartlief (ECLI:NL:PHR:2019:1153, onder 3.33) voor HR 6 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:387, RvdW 2020/331; conclusie van A-G Timmerman (ECLI:NL:PHR:2018:749, onder 3.2) voor HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112, NJ 2018/450; conclusie van A-G Hartlief (ECLI:NL:PHR:2017:185, onder 3.22), voor HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1055, RvdW 2017/660; R.P.J.L. Tjittes, Commercieel contractenrecht, Den Haag: Boom juridisch 2022, p. 422-423; M. Vriend, GS Verbintenissenrecht (bijgewerkt t/m 20 augustus 2024), art. 6:248 BW, aant. 6.5; C.E. Drion, ‘Memorandum uitlegjurisprudentie van de Hoge Raad’, ORP 2016/150, onder 3; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/171 e.v.