Parket bij de Hoge Raad, insolventierecht

ECLI:NL:PHR:2024:365

Op 3 April 2024 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van insolventierecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 24/00578, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2024:365.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
24/00578
Datum uitspraak:
3 April 2024
Datum publicatie:
3 April 2024
Advocaat:
mr. T.E. Booms

Indicatie

WSNP. Verlenging looptijd schuldsaneringsregeling in plaats van beëindiging zonder schone lei (art. 349a lid 2 en lid 3 Fw). Verplichtingen gedurende verlenging. Boedelachterstand. Mocht het hof oordelen dat de afdrachtplicht herleeft zodra de boedelachterstand is ingelopen?

Uitspraak

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/00578

Zitting 3 april 2024

CONCLUSIE

R.H. de Bock

In de zaak

[de schuldenares] (hierna: de schuldenares)

advocaat: mr. T.E. Booms

1
Inleiding en samenvatting

Deze Wsnp-zaak gaat over de vraag of het hof de schuldenares aan het einde van de looptijd van drie jaar een maximale verlenging van 24 maanden mocht opleggen in verband met een opgelopen boedelachterstand, en daarbij te bepalen dat de afdrachtverplichting herleeft zodra de boedelachterstand is ingelopen.

M.i. luidt het antwoord op deze vraag ontkennend. Het verlengen van de schuldsaneringsregeling in plaats van een beëindiging zonder schone lei, strekt ertoe de schuldenaar in staat te stellen om alsnog aan te tonen dat hij een schone lei verdient. In de verlenging van de schuldsaneringsregeling staat het herstel van de geconstateerde gebreken dus centraal. De beslissing van het hof om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen tot het maximum van 24 maanden met herleving van de reguliere afdrachtverplichting ná het inlopen van de boedelachterstand, verdraagt zich niet met de voorgaande uitgangspunten en getuigt daarmee van een onjuiste rechtsopvatting. Tegen deze achtergrond slaagt het cassatiemiddel.

M.i. kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen.

Procesverloop

2
Feiten en procesverloop

In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan. (Voetnoot 1)

2.1

De schuldenares is op 13 oktober 2020 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Ten tijde van de toelating van de schuldenares tot de Wsnp, bedroeg de reguliere termijn van de schuldsaneringsregeling nog drie jaar.

2.2

In het door de Wsnp-bewindvoerder opgestelde vervolgverslag van 18 mei 2023 is te lezen dat de schuldenares in de achterliggende periode niet naar behoren heeft afgedragen aan de boedel.

2.3

Op 24 mei 2023 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de schuldenares en de bewindvoerder over de achterstand in de boedelafdracht.

2.4

In het eindverslag van 25 augustus 2023 is opgenomen dat de schuldenares niet aan haar informatieplicht heeft voldaan en dat ook niet naar behoren aan de afdrachtplicht is voldaan. Voorts is te lezen:

“Met schuldenares heeft eind mei 2023 een bespreking plaatsgevonden, waar de verplichtingen en de achterstand is besproken. Schuldenares heeft vervolgens desondanks opnieuw niet haar verplichtingen voldaan. Zij liet tijdens de bespreking weten de achterstand mogelijk tijdens een verlenging te willen inlopen. Nu er nadien nog altijd niet wordt afgedragen en aan de informatieplicht niet wordt voldaan, heeft de bewindvoerder daarin weinig vertrouwen. Schuldenares wordt nog eenmaal opgeroepen voor een bespreking om de mogelijkheden door te nemen. Blijkt de bewindvoerder dat de slagingskans van een verlenging te klein is, dan zal hij de Wsnp voordragen voor opheffing zonder schone lei.”

2.5

Op 19 december 2023 heeft de eindzitting plaatsgevonden.

2.6

Bij vonnis van 28 december 2023 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de schuldenares beëindigd zonder toekenning van de schone lei. Daarvoor was volgens de rechtbank het volgende redengevend: (Voetnoot 2)

- Schuldenares heeft zich niet gehouden aan de informatieplicht. Schuldenares moet maandelijks de voor de schuldsaneringsregeling van belang zijnde informatie inleveren. Dit heeft zij niet gedaan.

- Schuldenares heeft een boedelachterstand laten ontstaan. Schuldenares moet maandelijks alle inkomsten boven het vrij te laten bedrag naar de boedelrekening overmaken. Dit heeft zij niet gedaan. De boedelachterstand bedraagt per 5 december 2023 € 21.897,62. Schuldenares kan dit bedrag niet meer binnen de looptijd van de Wsnp inlopen.

- Schuldenares heeft nieuwe schulden laten ontstaan. Tijdens de Wsnp mag schuldenares geen nieuwe schulden maken.

2.7

De schuldenares erkent de verwijten, maar voert aan dat er bijzondere omstandigheden waren waardoor zij wel een schone lei moet krijgen. Het vonnis van de rechtbank vermeldt hierover het volgende: (Voetnoot 3)

“Schuldenares heeft toegelicht dat zij heel hard heeft gewerkt en geen vrije tijd heeft gehad. Zij stelt dat zij zich daardoor niet ertoe heeft kunnen zetten om haar afdrachtverplichting maandelijks aan de boedel over te maken. De nieuwe schuld aan de energieleverancier is volgens schuldenares ontstaan doordat zij een verkeerd bedrag heeft ingevuld voor de automatische incasso en zij er niet aan is toegekomen om dat recht te zetten.”

2.8

De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om alsnog een schone lei toe te kennen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding tot verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Daartoe overweegt de rechtbank dat de schuldenares niet in staat zal zijn de boedelachterstand van bijna € 22.000,- in twee jaar tijd in te lopen, en daarnaast te voldoen aan de reguliere afdrachtplicht van bijna € 2.000,- per maand.

2.9

De schuldenares is op 5 januari 2024 bij het hof Amsterdam in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank. Zij heeft het hof verzocht om het vonnis te vernietigen en de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen, om haar de mogelijkheid te geven de boedelachterstand overeenkomstig een plan van aanpak in te lopen.

2.10

De schuldenares heeft in dit verband aangevoerd dat zij arbeidsongeschikt was toen zij op 13 oktober 2020 werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Omdat zij volgens de bewindvoerder een te dure huurwoning bewoonde, moest zij op zoek naar een goedkopere woning. Deze verhuisplicht was echter niet realistisch, nu zij niet duurzaam arbeidsongeschikt was en op termijn weer een hoger salaris zou gaan verdienen. Vanwege haar (te hoge) inkomen kwam de schuldenares ook niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. Om een gedwongen verhuizing te voorkomen is de schuldenares weer gaan werken terwijl zij eigenlijk nog arbeidsongeschikt was. De werkdruk was hoog en de schuldenares heeft in de afgelopen twee jaar nauwelijks verlof kunnen opnemen. Daarbij komt dat zij ook lange periodes in het buitenland heeft gezeten voor haar werk. Bij thuiskomst had zij dan niet de energie om volledig aan de informatieverplichting te voldoen. (Voetnoot 4)

2.11

Verder heeft de schuldenares aangevoerd dat de bewindvoerder haar erop heeft gewezen dat zij haar verplichtingen niet nakwam, maar dat zij nimmer is opgeroepen voor verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris. Er is ook nooit een beëindigingszitting gepland, terwijl dat voor de schuldenares een wake-up call zou zijn geweest. Ook is de schuldenares niet gewezen op de mogelijkheid om hulp in te schakelen, bijvoorbeeld van het nazorgteam van de gemeentelijke schuldhulpverlening. (Voetnoot 5) Inmiddels heeft zij wel verlof kunnen opnemen en heeft haar werkgever twee nieuwe werknemers aangenomen die de werkdruk moeten verlichten. De schuldenares is ervan overtuigd dat zij door deze omstandigheden meer ruimte heeft om haar administratie op orde te krijgen en haar betalingsverplichtingen stipt na te komen. (Voetnoot 6)

2.12

Op 6 februari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.13

Ter zitting heeft de schuldenares erkend dat zij gedurende de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden heeft laten ontstaan, maar heeft zij ook toegelicht dat zij deze schulden inmiddels volledig heeft afbetaald. De schuldenares erkent verder dat sprake is van een boedelachterstand van € 20.271,44. (Voetnoot 7) De schuldenares heeft een plan van aanpak overgelegd dat mr. Huizenga ter zitting heeft toegelicht. Dit plan komt erop neer dat de schuldenares maandelijks € 1.184,09 kan voldoen om de boedelachterstand in te lopen, met dien verstande dat de reguliere boedelafdracht, behoudens salaris bewindvoerder, gedurende de verlenging komt te vervallen.

2.14

Bij arrest van 13 februari 2024 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de looptijd van de schuldsaneringsregeling verlengd met 24 maanden (rov. 2.5). Gezien de omstandigheden van het geval (genoemd in rov. 2.6), ziet het hof aanleiding om de schuldenares vrij te stellen van de reguliere maandelijkse afdrachtverplichting gedurende de verlenging, totdat de boedelachterstand is ingelopen, een en ander behoudens het salaris van de bewindvoerder dat te allen tijde verschuldigd blijft. Zodra de boedelachterstand is ingelopen herleeft de afdrachtverplichting, die zal voortduren tot het einde van de verlengde schuldsaneringstermijn, zodat gedurende de verlenging een extra bedrag voor de schuldeisers wordt gespaard, hetgeen een compensatie is voor de omstandigheid dat de schuldenares zich in de reguliere looptijd van de schuldsanering niet aan alle verplichtingen heeft gehouden, zo overweegt het hof (rov. 2.7).

2.15

De schuldenares heeft tijdig (Voetnoot 8) cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. De bewindvoerder is niet verschenen.

3
Juridisch kader
3.1

Het cassatiemiddel komt met een rechtsklacht en een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het hof in rov. 2.5-2.7, dat de verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de schuldenares ook voortduurt na het inlopen van de boedelachterstand, en dat zij gedurende die periode gehouden is om aan de reguliere afdrachtverplichting te voldoen. Kort gezegd wordt geklaagd dat deze benadering niet strookt met de ratio van de mogelijkheid tot verlenging van de schuldsaneringsregeling als alternatief voor het onthouden van een schone lei (art. 349a lid 2 jo. lid 3 Fw). Volgens het middel is de verlenging bedoeld om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen om alsnog aan te tonen dat hij een schone lei verdient. Daarmee bepleit het middel dat de verplichtingen die gedurende de verlenging gelden, moeten zijn gericht op het herstel van de gebreken die aan het verlenen van een schone lei in de weg staan.

3.2

De schuldsaneringsregeling bedroeg ten tijde van de toelating van de schuldenares tot de Wsnp in beginsel drie jaar. (Voetnoot 9) Uiterlijk drie maanden voordat de driejaarstermijn afloopt, brengt de bewindvoerder een verslag uit aan de rechter-commissaris waarin hij beschrijft of en hoe de schuldenaar zich gedurende de schuldsaneringsregeling aan al zijn verplichtingen heeft gehouden (art. 351a Fw). Vervolgens bepaalt de rechtbank uiterlijk een maand voor het einde van de driejaarstermijn de zitting waarop de beëindiging van de schuldsaneringsregeling en de vraag of de schuldenaar volledige kwijtschelding van zijn schuld behoort te krijgen, wordt behandeld (de beëindigingszitting, art. 352 lid 1 Fw).

3.3

In het kader van de beslissing of de schuldenaar in aanmerking komt voor volledige kwijtschelding van zijn schuld (de schone lei), toetst de rechter of de schuldenaar de schuldsaneringsregeling naar behoren is nagekomen (art. 354 lid 1 Fw). Als uit het verslag van de bewindvoerder blijkt dat twijfel bestaat of de schuldenaar de schuldsaneringsregeling naar behoren is nagekomen, worden de schuldenaar en de bewindvoerder door de rechtbank opgeroepen om tijdens de beëindigingszitting te worden gehoord. De rechtbank beslist in haar uitspraak volgend op de beëindigingszitting of de schuldenaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen tekortgeschoten is en, als daarvan sprake is, of dit aan de schuldenaar kan worden toegerekend (art. 354 lid 1 Fw). Als sprake is van een tekortkoming van “bijzondere aard of geringe betekenis” kan de rechtbank besluiten om deze buiten beschouwing te laten en de schuldenaar toch kwijtschelding van zijn schulden te verlenen (art. 354 lid 2 Fw).

3.4

Als sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen kan de rechter ook besluiten, zo volgt uit art. 349a Fw, om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Een dergelijke beslissing kan ook worden genomen als sprake is van een (voorstel tot) tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Terzijde zij opgemerkt dat verlenging ook kan plaatsvinden bij aanvang van de schuldsanering (art. 349a lid 1 Fw), maar dit lijkt in de praktijk weinig voor te komen. (Voetnoot 10)

Toepasselijke wetsbepalingen

3.5

Art. 349a lid 2 Fw is twee maal gewijzigd sinds de schuldenares in deze zaak tot de Wsnp is toegelaten; per 1 januari 2023 en per 1 juli 2023. De wijziging van 1 januari 2023 betrof een implementatie van de EU-Richtlijn herstructurering en insolventie, die vereist dat in nationale wetgeving wordt opgenomen onder welke omstandigheden verlenging van de kwijtscheldingstermijn mogelijk is. (Voetnoot 11) In art. 349a lid 2 Fw is daarom opgenomen dat de rechter-commissaris de termijn kan verlengen “als de schuldenaar niet aan al zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen kan voldoen, of als de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.” (Voetnoot 12) Deze wijziging is van toepassing op schuldsaneringsregelingen die na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet zijn gestart; op lopende procedures bleef de oude regeling van toepassing. (Voetnoot 13) Hierna, onder 3.18 e.v., zal nog nader worden ingegaan op deze wijziging van art. 349a lid 2 Fw.

3.6

Verder is per 1 juli 2023 aan art. 349a lid 2 Fw toegevoegd dat verlenging ook mogelijk is “als zich andere omstandigheden voordoen, die bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden bepaald.” Deze wijziging had onmiddellijke werking en was van toepassing op toelatingsverzoeken die voor de inwerkingtreding van de wet waren ingediend en waarop nog niet was beslist. (Voetnoot 14) Hieruit volgt dat deze wijziging geen onmiddellijke werking heeft in alle Wsnp-zaken. Nu de schuldenares in de onderhavige zaak vóór 1 januari 2023 tot de Wsnp is toegelaten, moet deze zaak worden beoordeeld aan de hand van de bepaling zoals deze tot die datum luidde, namelijk: (Voetnoot 15)

Art. 349a lid 2 Fw

De rechter-commissaris kan bij schriftelijke beschikking de termijn ambtshalve, dan wel op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar, of een of meer schuldeisers wijzigen. De termijn bedraagt ten hoogste vijf jaar. De bewindvoerder geeft van de gewijzigde termijn onverwijld kennis aan de schuldeisers. De rechter-commissaris dient de schuldenaar in de gelegenheid [te] stellen te worden gehoord, alvorens te beslissen de termijn te verlengen.

Verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling

3.7

De mogelijkheid van verlenging van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in art. 349a lid 2 en lid 3 Fw is sinds 1 januari 2008 opgenomen in de wet, in verband met de herziening van de Wsnp. Deze herziening strekte ertoe de schuldsaneringsregeling te vereenvoudigen en de toegang tot de schuldsaneringsregeling beter te beheersen. Beoogd werd om de regeling te beperken tot schuldenaren die “er klaar voor zijn”, en om een verlichting van de werklast te bewerkstelligen voor de rechterlijke macht en bewindvoerders. (Voetnoot 16)

3.8

De invoering van art. 349a Fw was nodig omdat per 1 januari 2008 het saneringsplan kwam te vervallen, waarin voorheen onder meer de duur van de schuldsaneringsregeling was bepaald. Sinds 1 januari 2008 bepaalt art. 349a lid 1 Fw de duur van de schuldsaneringsregeling en is in lid 2 een regeling opgenomen voor de wijziging van die duur. (Voetnoot 17) In aansluiting hierop bepaalt art. 349a lid 3 Fw, kort gezegd, dat de verlenging bedoeld in het tweede lid ook kan plaatsvinden in het kader van een (tussentijdse) beëindiging van de schuldsaneringsregeling.

3.9

De mogelijkheid tot verlenging van de schuldsaneringsregeling is in het wetgevingsproces aan de orde gekomen in het kader van een vraag over de sollicitatieplicht die uit art. 288 lid 1 sub c Fw voortvloeit. In dat kader is gevraagd of de rechtbank in beginsel een schuldsaneringsregeling dient te beëindigen indien de betreffende schuldenaar tijdens de looptijd van die regeling niet aan de sollicitatieplicht voldoet. In antwoord hierop is in de memorie van antwoord vermeld: (Voetnoot 18)

“Indien de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, een tussentijds einde en het onthouden van een schone lei een te zware sanctie acht, kan hij ook besluiten tot een verlenging van de duur van de schuldsaneringsregeling teneinde de schuldenaar alsnog in staat te stellen de sollicitatieplicht na te komen. Hierdoor wordt de schuldenaar in de gelegenheid gesteld om alsnog gedurende een zekere periode goed gedrag te tonen om blijk te geven dat een schone lei gerechtvaardigd is (HR 19 januari 2007, NJ 2007, 61).”

3.10

Het verlengen van de schuldsaneringsregeling in plaats van een tussentijdse beëindiging of een beëindiging zonder schone lei, strekt er dus toe de schuldenaar in staat te stellen om alsnog aan te tonen dat hij een schone lei verdient. Daarin ligt besloten dat in de verlenging van de schuldsaneringsregeling het herstel van de geconstateerde gebreken centraal staat.

3.11

De focus op het herstel-aspect komt ook tot uitdrukking in de rechtspraak van de Hoge Raad over art. 349a lid 2 Fw. Zo overwoog de Hoge Raad in een prejudiciële procedure uit 2014 (mijn onderstreping): (Voetnoot 19)

“Uit de wetsgeschiedenis, aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3-3.5, volgt dat de wetgever met de in art. 349a lid 2 en 3 Fw voorziene mogelijkheid van verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling met name heeft beoogd een voorziening te treffen voor gevallen waarin na ommekomst van de reguliere termijn nog geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting is gerechtvaardigd dat dit na een (korte) verlenging van die termijn wel mogelijk zal zijn. In dergelijke gevallen kan verlenging van de termijn ertoe dienen om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen aanvankelijke tekortkomingen in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te herstellen.”

3.12

Ook in de literatuur wordt benadrukt dat de verlenging van de schuldsaneringsregeling de schuldenaar de mogelijkheid biedt om de aanvankelijke tekortkomingen in de nakoming van zijn verplichtingen te herstellen. (Voetnoot 20) De koppeling tussen de verlenging en het (alsnog) kunnen ontvangen van een schone lei, maakt dat de rechter bij zijn oordeel tot verlenging alleen omstandigheden mag meewegen die samenhangen met een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de uit de Wsnp voortvloeiende verplichtingen. Een verlenging van de schuldsaneringsregeling op andere gronden, bijvoorbeeld vanwege de belangen van de schuldeisers bij verlenging, is niet toegestaan, zo overwoog de Hoge Raad in een arrest uit 2017. (Voetnoot 21)

3.13

Dat het doel van verlenging is om de schuldenaar in staat te stellen eerdere tekortkomingen te herstellen, is ook af te leiden uit de overweging van de Hoge Raad dat het, in het licht van de bedoeling van de wetgever, aanbeveling verdient “dat de rechter die de termijn van de schuldsaneringsregeling verlengt, zich in zijn beslissing niet ertoe beperkt de duur van die verlenging te bepalen, maar ook preciseert welke in het algemeen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gedurende de termijn van de verlenging voor de desbetreffende schuldenaar gelden.” (Voetnoot 22) De verplichtingen die gedurende de verlenging gelden, dienen dus te worden afgestemd op de tekortkomingen die hebben geleid tot het onthouden van de schone lei.

3.14

Verlenging is dus bedoeld om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen de tekortkomingen in de nakoming van zijn verplichtingen te herstellen, om zo alsnog tot toekenning van de schone lei te kunnen komen. Een verlenging van de schuldsaneringsregeling geeft de schuldenaar daarmee ‘een tweede kans’, zodat hij alsnog zijn verplichtingen kan nakomen. (Voetnoot 23) Verlenging heeft hiermee geen punitief karakter, in die zin dat de schuldenaar bij niet-nakoming van een verplichting ‘gestraft’ dient te worden met een verlenging. Ook is verlenging niet bedoeld ‘ter genoegdoening’ van de schuldeisers.

Verplichtingen tijdens de verlenging

3.15

De wet bevat geen expliciete opsomming van de verplichtingen die op de schuldenaar rusten tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Uit het wettelijke systeem en de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het om de volgende verplichtingen gaat: (Voetnoot 24)

- het afdragen van alle inkomsten – van welke aard dan ook – boven het vrij te laten bedrag (art. 295 Fw);

- het genereren van zoveel mogelijk boedelactief, mede geconcretiseerd in een arbeids- en sollicitatieplicht (art. 288 Fw en Recofa-richtlijnen 2023);

- een (spontane) inlichtingenplicht jegens de bewindvoerder en de rechter-commissaris (art. 327 jo. 105 Fw);

- het niet maken van nieuw schulden (art. 350 lid 2 onder d Fw);

- het nakomen van (met de rechter-commissaris en/of bewindvoerder) gemaakte afspraken;

- het hebben van een coöperatieve instelling en fatsoenlijk gedrag (af te leiden uit art. 350 lid 2 onder c Fw).

3.16

Een tekortkoming van de schuldenaar in de nakoming van een verplichting voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling heeft dus betrekking op een of meerdere van deze verplichtingen.

3.17

Als gezegd is door de Hoge Raad overwogen dat het aanbeveling verdient dat de rechter preciseert welke “in het algemeen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gedurende de termijn van de verlenging voor de desbetreffende schuldenaar gelden.” (Voetnoot 25)In het vonnis waarbij de schuldsaneringsregeling wordt verlengd, moet de rechter dus vermelden welke van de hiervoor genoemde verplichtingen nog gelden tijdens de verlenging.

Periode van verlenging

3.18

Art. 349a lid 2 Fw bevat een discretionaire bevoegdheid, zodat het aan de rechter is te bepalen of, en met hoeveel tijd (tot een maximum van 24 maanden) de schuldsaneringsregeling wordt verlengd. (Voetnoot 26)

3.19

In een uitspraak uit 2007 liet de Hoge Raad het oordeel van het hof in stand dat de schuldsaneringsregeling met twaalf maanden moest worden verlengd vanwege het schenden van de sollicitatieplicht, terwijl de schuldenaar in kwestie slechts vijf maanden niet aan die plicht had voldaan. De motiveringsklacht tegen dit oordeel faalde: (Voetnoot 27)

“Het hof was kennelijk van oordeel dat het niet nakomen van de sollicitatieplicht aan het verlenen van "een schone lei" in de weg stond en dat om de mogelijkheid te scheppen dat de schuldsaneringsregeling wel met de verlening van een schone lei zou kunnen worden afgesloten, een verlenging met vijf maanden te kort zou zijn en een verlenging met twaalf maanden nodig was. Het hof was daarbij blijkbaar van oordeel dat tegenover het door het hof als negatief beoordeelde optreden van [verzoekster] in de laatste maanden van de eerste 36 maanden van de schuldsaneringsregeling een wat langere periode van goed gedrag moet staan, wil het alsnog verlenen van een schone lei gerechtvaardigd zijn. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.”

3.20

Uit deze uitspraak zou wellicht kunnen worden afgeleid dat niet vereist is dat er een directe relatie is tussen de tekortkoming en de periode waarmee de schuldsaneringsregeling wordt verlengd. Nu deze uitspraak dateert van vóór de invoering van de wettelijke bepalingen over verlenging van de schuldsaneringsregeling in art. 349a lid 2 en lid 3 Fw (zie onder 3.5-3.7), is het echter de vraag of die conclusie kan worden getrokken.

Wijziging art. 349a lid 2 Fw (1 januari 2023)

3.21

Hiervoor is al aangestipt dat art. 349a lid 2 Fw per 1 januari 2023 is gewijzigd. Hoewel de gewijzigde bepaling in de voorliggende zaak niet van toepassing is, is het toch zinvol om stil te staan bij deze wijziging, omdat in de toelichting daarop mede tot uitdrukking komt hoe de wetgever deze bepaling uitlegt. Daarbij verdient opmerking dat met de wijziging die per 1 januari 2023 is doorgevoerd, uitdrukking wordt gegeven aan de bestaande praktijk, zodat daarmee geen inhoudelijke wijziging is beoogd. (Voetnoot 28)

3.22

Per 1 januari 2023 is art. 349a lid 2 Fw bepaling komen te luiden (mijn onderstreping):

“De rechter-commissaris kan bij schriftelijke beschikking de termijn ambtshalve, dan wel op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar, of een of meer schuldeisers wijzigen. De rechter-commissaris kan de termijn verlengen als de schuldenaar niet aan al zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen kan voldoen, of als de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De termijn bedraagt ten hoogste vijf jaar. De bewindvoerder geeft van de gewijzigde termijn onverwijld kennis aan de schuldeisers. De rechter-commissaris dient de schuldenaar in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, alvorens te beslissen de termijn te verlengen.”

3.23

Deze wijziging is doorgevoerd in verband met de implementatie van de EU-Richtlijn herstructurering en insolventie uit 2019. (Voetnoot 29) Deze richtlijn bepaalt dat het voor lidstaten enkel mogelijk is om bepalingen te hanteren waarmee de kwijtscheldingstermijn wordt verlengd, indien sprake is van “bepaalde, welomschreven omstandigheden”, en indien de afwijking “naar behoren gerechtvaardigd” is. Zie art. 23 lid 2 van de richtlijn:  (Voetnoot 30)

“In afwijking van de artikelen 20, 21 en 22 kunnen de lidstaten bepalingen handhaven of introduceren tot weigering of beperking van de toegang tot kwijtschelding van schuld, tot intrekking van kwijtschelding van schuld, of tot verlenging van de termijnen voor het verkrijgen van volledige kwijtschelding van schuld of van de beroepsverboden, zulks alleen in bepaalde, welomschreven omstandigheden en indien deze afwijkingen naar behoren gerechtvaardigd zijn.”

3.24

In de memorie van toelichting van de implementatiewet is te lezen dat art. 349a lid 2 Fw voordien (als geciteerd onder 3.6) niet vermeldde onder welke voorwaarden verlenging mogelijk was, maar dat uit het derde lid wel volgde dat verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling een alternatief kan zijn voor tussentijdse beëindiging op de voet van artikel 350 Fw, of voor beëindiging aan het eind van de looptijd zonder toekenning van een schone lei. (Voetnoot 31) Zo vermeldt de memorie van toelichting: (Voetnoot 32)

“Verlenging is immers een minder vergaand alternatief voor tussentijdse beëindiging of onthouding van de schone lei, voor die gevallen waarin de verwachting bestaat dat de schuldenaar de schuldsanering alsnog tot een goed einde zal weten te brengen. De rechter heeft daarmee de mogelijkheid om maatwerk toe te passen en te beoordelen welke reactie op een tekortkoming in de specifieke omstandigheden van het geval het meest passend is. Uit het woord «kan» volgt dat de rechter niet verplicht is om gevolgen te verbinden aan iedere toerekenbare tekortkoming. Hij heeft de mogelijkheid om de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing te laten (vergelijk, in het kader van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling, artikel 354, tweede lid, Fw). Voor verlenging bestaat enkel aanleiding in gevallen waarin ook tussentijdse beëindiging of onthouding van de schone lei in beginsel gerechtvaardigd is. Door in plaats van tussentijdse beëindiging of onthouding van een schone lei te kiezen voor verlenging van de termijn, geeft de rechter de schuldenaar een kans om alsnog aan al zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te voldoen.”

3.25

In deze passage wordt dus nadrukkelijk benoemd, zoals hiervoor ook uiteen is gezet, dat verlenging de schuldenaar de kans geeft om aan al zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te voldoen.

3.26

Een verlenging is enkel gerechtvaardigd indien de verwachting bestaat dat de schuldenaar de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde zal weten te brengen. (Voetnoot 33) Dit bevestigt dat de verlenging van de schuldsaneringsregeling uitdrukkelijk bedoeld is om de schuldenaar een herstelmogelijkheid te bieden, zodat hij alsnog aan zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling kan voldoen. In lijn hiermee is de opmerking in de wetsgeschiedenis dat verlenging van de termijn alleen mogelijk is, indien de tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van zodanig gewicht is dat dit onthouding van de schone lei zou rechtvaardigen als de schuldenaar deze verplichtingen ook gedurende de verlengde termijn niet nakomt. (Voetnoot 34)

3.27

Hoewel de mogelijkheid tot verlenging daarmee dus primair een herstelmogelijkheid biedt aan de schuldenaar, is in de wetsgeschiedenis ook te lezen dat bij de verlenging van de schuldsaneringsregeling onder omstandigheden ook de belangen van de schuldeisers in het vizier moeten worden gehouden. Daarbij is in de memorie van toelichting onder meer opgemerkt dat in de verlenging ook een compensatie voor de schuldeisers besloten ligt: (Voetnoot 35)

“Wel geldt ook hier weer dat, gelet op de noodzaak een evenwicht te bewaren tussen de belangen van de schuldenaar en die van de schuldeisers, aannemelijk moet zijn dat de verlenging een voldoende vorm van compensatie biedt voor het niet kunnen voldoen aan de verplichtingen door de schuldenaar.”

3.28

Vervolgens wordt als voorbeeld gegeven dat de schuldsaneringsregeling wordt verlengd om de schuldenaar in staat te stellen in zijn woning te blijven wonen. Een schuldenaar die een hoge huur heeft, zal in beginsel op zoek moeten naar goedkopere woonruimte, omdat hij anders niet kan voldoen aan zijn verplichting tot afdracht van inkomsten aan de boedel. Als de specifieke omstandigheden van de schuldenaar hiertoe aanleiding geven, kan de rechter-commissaris de schuldenaar echter toestaan in de woning te blijven wonen door op de voet van art. 295 lid 3 Fw het vrij te laten bedrag te verhogen en daarmee de afdrachtverplichting van de schuldenaar te verlichten. Daarbij kan er wel aanleiding zijn om daarbij de termijn van de schuldsaneringsregeling tegelijkertijd te verlengen, zo vermeldt de toelichting. (Voetnoot 36)

3.29

In dit voorbeeld worden de schuldeisers dus op voorhand (dat wil zeggen bij aanvang dan wel op een moment tijdens de looptijd van de schuldsanering) gecompenseerd voor een lagere afdrachtverplichting van de schuldenaar, door een langere looptijd van de schuldsaneringsregeling op te leggen. (Voetnoot 37) Dit is dus een andere situatie dan die waarin de schuldsaneringsregeling aan het einde van de looptijd wordt verlengd wegens een tekortkoming van de schuldenaar. Daar is de ratio van de verlenging duidelijk een andere dan compensatie, nu die verlenging uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt om de geconstateerde gebreken te herstellen.

4
Bespreking van het cassatiemiddel
4.1

Onderdeel 1 komt met een rechtsklacht op tegen het oordeel van het hof in rov. 2.5-2.7, dat de verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de schuldenares ook voortduurt na het inlopen van de boedelachterstand, en dat zij gedurende die periode gehouden is om aan de reguliere afdrachtverplichting te voldoen. Het onderdeel betoogt dat deze oordelen op een onjuiste rechtsopvatting berusten, omdat de verlenging van de schuldsaneringsregeling bij deze benadering niet proportioneel is aan het doel om aanvankelijke tekortkomingen in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te herstellen.

4.2

Onderdeel 2 bevat een motiveringsklacht tegen de oordelen in rov. 2.6 en 2.7, nu de daarin gehanteerde motivering niet uitgaat van de rechtsopvatting als uiteengezet in onderdeel 1.

4.3

Bij de bespreking van de klachten kan het volgende voorop worden gesteld. De verlengingsregeling van art. 349a Fw behelst een discretionaire bevoegdheid, waarbij de rechter een grote vrijheid toekomt (zie onder 3.18). Bij de beslissing om al dan niet te verlengen dient de rechter alle omstandigheden van het geval te betrekken. Gelet op het verband dat er bestaat tussen enerzijds de specifieke tekortkoming van de schuldenaar die eraan in de weg staat dat een schone lei wordt verleend, en anderzijds de duur en de invulling van de verlenging van de schuldsaneringsregeling (zie onder 3.13), moeten de duur van de verlenging en de verplichtingen die gedurende de verlenging op de schuldenaar rusten, worden afgestemd op de tekortkoming van de schuldenaar. De verlenging van de schuldsaneringsregeling heeft immers tot doel om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen om alsnog zijn verplichtingen na te komen, en zodoende alsnog aan te tonen dat een schone lei gerechtvaardigd is (zie onder 3.14). Door de Hoge Raad wordt in dit verband uitdrukkelijk gesproken van het herstellen van tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien (zie onder 3.11). (Voetnoot 38)

4.4

Dat de verlenging van de schuldsaneringsregeling behoort te worden afgestemd op de specifieke tekortkoming van de schuldenaar, volgt ook uit de wijziging van art. 349a lid 2 Fw per 1 januari 2023 in verband met art. 23 lid 2 van de EU-Richtlijn herstructurering en insolventie, die vereist dat het voor lidstaten enkel mogelijk is om bepalingen te hanteren waarmee de kwijtscheldingstermijn wordt verlengd, indien sprake is van “bepaalde, welomschreven omstandigheden”, en indien de afwijking “naar behoren gerechtvaardigd” (zie onder 3.23).

4.5

Verder is besproken dat het aanbeveling verdient dat de rechter die een verlenging van de schuldsaneringsregeling uitspreekt, zich in zijn beslissing ook uitlaat over de verplichtingen die gedurende de verlenging voor de schuldenaar gelden (zie onder 3.17). (Voetnoot 39) Daaruit volgt dat het niet zo is dat gedurende de verlenging van de schuldsaneringsregeling, zonder meer alle verplichtingen van toepassing zijn die ook tijdens de reguliere termijn hebben gegolden. De rechter moet hier maatwerk leveren. De verplichtingen die gedurende de verlenging van de looptijd gelden, moeten bovendien zijn afgestemd op de tekortkoming die aan het verlenen van een schone lei in de weg staat.

4.6

Tegen deze achtergrond slaagt de klacht uit onderdeel 1. De beslissing van het hof om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen tot het maximum van 24 maanden met herleving van de reguliere afdrachtverplichting ná het inlopen van de boedelachterstand, verdraagt zich niet met de voorgaande uitgangspunten en getuigt daarmee van een onjuiste rechtsopvatting.

4.7

Het voorstel van de schuldenares in deze zaak hield in dat zij tijdens de verlengde looptijd maandelijks een bedrag van € 1.184,09 zou aflossen op de boedelachterstand (waarbij de reguliere boedelafdracht zou vervallen). Dit betekent dat zij de boedelachterstand van € 20.271,44 (zie rov. 2.1) in een periode van 18 maanden zou kunnen hebben ingelopen. Hiermee zou een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 18 maanden op zijn plaats zijn geweest (op voorwaarde dat in die periode de boedelachterstand is ingelopen). (Voetnoot 40) Een dergelijke verlenging zou recht doen aan het uitgangspunt dat de verlenging dient tot herstel van tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien.

4.8

Het hof heeft echter gekozen voor de maximale verlenging van 24 maanden, zo volgt uit rov. 2.7, als “compensatie voor de omstandigheid dat de schuldenaar zich in de reguliere looptijd van de schuldsanering niet aan alle verplichtingen heeft gehouden.” Het hof heeft echter niet toegelicht met het oog op welke specifieke verplichtingen, een verlenging van de schuldsaneringsregeling na het inlopen van de boedelachterstand gerechtvaardigd zou zijn.

4.9

Voor zover het hof zou doelen op de verplichting van de schuldenares om maandelijks het vastgestelde bedrag aan de boedel af te dragen, is de beslissing om te verlengen ná het inlopen van de boedelachterstand (met herleving van de reguliere afdrachtverplichting) strijdig met het uitgangspunt dat een verlenging moet worden afgestemd op de tekortkoming en tot doel heeft om die tekortkoming te herstellen. Als de boedelachterstand immers is ingelopen, is díe tekortkoming hersteld en is er geen grond om een nadere afdracht voor de schuldeisers te realiseren.

4.10

Voor zover het hof zou doelen op de verplichting van de schuldenares om de bewindvoerder van alle relevante informatie te voorzien (ook op het punt van de informatievoorziening heeft de schuldenares immers steken laten vallen, zo volgt uit rov. 4.1 van het vonnis van de rechtbank en ligt ook besloten in rov. 2.1 en 2.4 van het bestreden arrest), is de redenering ook niet steekhoudend. Aangenomen moet worden dat ten tijde van de verlengingsbeslissing de bewindvoerder inmiddels over alle relevante informatie beschikte. De schuldenares heeft dit vermeld in haar pleitaantekeningen in hoger beroep en deze stelling is niet kenbaar weersproken. Ook bevat het arrest geen aanknopingspunten dat bepaalde informatie nog zou ontbreken. De overweging van het hof dat het verwacht dat de schuldenares alsnog alle benodigde informatie over het inkomen van haar zoon aan de bewindvoerder verstrekt, heeft – zo is door de schuldenares in cassatie onbestreden vermeld – betrekking op een wijziging in haar situatie die zich heeft voorgedaan ná de beëindiging van de reguliere looptijd en betreft kennelijk een punt dat (eerst) ter zitting in hoger beroep aan de orde is gekomen. (Voetnoot 41) Als alle relevante informatie is verstrekt, is er geen grond om ‘ter compensatie’ de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen (met herleving van de reguliere afdrachtverplichting). Hier is dan immers geen sprake van herstel van de tekortkoming, maar van een sanctie voor de tekortkoming. Dat is niet in overeenstemming met het doel van een verlenging.

4.11

Nu onderdeel 2 enkel is voorgesteld voor zover het hof het voorgaande niet miskend zou hebben, kan een bespreking van onderdeel 2 achterwege blijven.

4.12

M.i. zou de Hoge Raad de zaak zelf kunnen afdoen door te bepalen dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd totdat de boedelachterstand is ingelopen (met een maximum van 24 maanden), waarbij de schuldenares gedurende de verlenging slechts het bewindvoerderssalaris zal zijn verschuldigd.

5
Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2024 en tot afdoening als hiervoor onder 4.12 vermeld.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G

Voetnoot

Voetnoot 1

Grotendeels ontleend aan Rb. Noord-Holland 28 december 2023, C/15/20/145 R (niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).

Voetnoot 2

Rb. Noord-Holland 28 december 2023, C/15/20/145 R, rov. 4.1 (niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).

Voetnoot 3

Rb. Noord-Holland 28 december 2023, C/15/20/145 R, rov. 4.2 (niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).

Voetnoot 4

Zie beroepschrift d.d. 4 januari 2024, randnrs. 6-10.

Voetnoot 5

Zie beroepschrift d.d. 4 januari 2024, randnr. 12. Overigens is in de pleitaantekeningen d.d. 6 februari 2024 te lezen dat de schuldenares lopende het hoger beroep inmiddels contact had gezocht met een beschermingsbewindvoerder.

Voetnoot 6

Zie beroepschrift d.d. 4 januari 2024, randnr. 11.

Voetnoot 7

Dit is het bedrag dat in het arrest van het hof is genoemd als door de schuldenares erkend bedrag aan boedelachterstand, zie rov. 2.1. In de pleitaantekeningen van schuldenares is vermeld dat het gaat om een bedrag van € 18.633,44, zie pleitaantekeningen d.d. 6 februari 2024, p. 2. Per 5 december 2023 bedroeg de achterstand nog € 21.897,62 (zie ook hiervoor onder 2.7), maar de schuldenares heeft hierna nog enkele boedelafdrachten gedaan.

Voetnoot 8

De procesinleiding is op 20 februari 2024 ingediend in het portaal van de Hoge Raad.

Voetnoot 9

Sinds 1 juli 2023 duurt de schuldsaneringsregeling in beginsel anderhalf jaar, zie art. 349a lid 1 Fw (nieuw).

Voetnoot 10

Engberts constateert dat er weinig uitspraken te vinden zijn waarin de termijn bij toelating tot de Wsnp reeds werd verlengd, zie: Groene Serie Faillissementsrecht, art. 349a Fw, aant. 4.3 (Engberts).

Voetnoot 11

Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 (Richtlijn betreffende herstructurering en insolventie) (PbEU 2019 L 172).

Voetnoot 12

Deze richtlijn bepaalt dat het voor lidstaten enkel mogelijk is om bepalingen te hanteren waarmee de kwijtscheldingstermijn wordt verlengd, indien sprake is van “bepaalde, welomschreven omstandigheden”, en indien de afwijking “naar behoren gerechtvaardigd” is, zie: art. 23 lid 2 Richtlijn 2019/1023 (Herstructurering en insolventie).

Voetnoot 13

Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3 (MvT), p. 97; Stb. 2022, 491, p. 12.

Voetnoot 14

Kamerstukken II 2021/22, 35 915, nr. 3 (MvT), p. 17, Stb. 2023, 87, p. 2.

Voetnoot 15

Waar in het hiernavolgende wordt verwezen naar art. 349a Fw, wordt dus gedoeld op de bepaling geldend tot 1 januari 2023, tenzij anders aangegeven.

Voetnoot 16

Kamerstukken II 2004/05, 29 943, nr. 3 (MvT), p. 1.

Voetnoot 17

Kamerstukken II 2004/05, 29 943, nr. 3 (MvT), p. 33.

Voetnoot 18

Kamerstukken I 2006/07, 29 942, nr. C (MvA), p. 11.

Voetnoot 19

HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014/470 m.nt. F.M.J. Verstijlen; JOR 2015/54 m.nt. A.J. Noordam, rov. 3.4.3. De Hoge Raad verwijst naar deze rechtsoverweging in HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1203, rov. 3.4.4, waar eveneens wordt aangestipt dat het mogelijk is om in plaats van het onthouden van een schone lei kan worden besloten tot verlenging. Zie eveneens de verwijzing in HR 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:316, rov. 3.3.2.

Voetnoot 20

Zie bijvoorbeeld: Wessels Insolventierecht IX 2021/9363ea; Polak/Pannevis, Insolventierecht 2022/27.1.

Voetnoot 21

HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1203 , rov. 3.4.4. Zie ook R.D. Vriesendorp, Insolventierecht 2021/365,

Voetnoot 22

HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, rov. 3.4.4.

Voetnoot 23

Groene Serie Faillissementswet, aant. 7.2 bij art. 349a Fw (Engberts). Zie ook T&C Faillissementswet, aant. 2 bij art. 349a Fw (Engberts); Module Rechtsbijstand en schuldhulpverlening, commentaar bij art. 349a Fw (Lankhorst).

Voetnoot 24

Groene Serie Faillissementswet, aant. 5.1 bij art. 354 Fw (Engberts).

Voetnoot 25

HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, rov. 3.4.4.

Voetnoot 26

HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2048, NJ 2007, 61, rov. 3.5.3. Zie ook Groene Serie Faillissementswet, aant. 7.4 bij art. 349a Fw (Engberts) en concl. A-G Timmerman 5 september 2014, ECLI:NL:PHR:2014:1764 (conclusie voor HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935), onder 3.5.

Voetnoot 27

HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2048, NJ 2007, 61, rov. 3.5.3.

Voetnoot 28

Op p. 76-77 van de memorie van toelichting is te lezen dat reeds uit de rechtspraak volgt dat verlenging van de schuldsaneringsregeling mogelijk is op de gronden waarop ook tussentijdse beëindiging of beëindiging aan het einde van de looptijd zonder toekenning van een schone lei mogelijk is (art. 350 lid 3 Fw). De memorie van toelichting vermeldt vervolgens: “In aansluiting hierop wordt nu in artikel 349a, tweede lid, Fw expliciet bepaald dat de rechter-commissaris de termijn kan verlengen als de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in één of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.”, zie: Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3 (MvT), p. 76-77. Ook uit andere passages in de memorie van toelichting blijkt dat de wijziging van art. 349a lid 2 Fw geen nieuwe regeling behelst, zie bijv. p. 40: “In het onderhavige wetsvoorstel wordt artikel 349a lid 1 en 2 Fw daarom iets aangescherpt.” en p. 57: “Dit wetsvoorstel expliciteert voorts de gronden waarop de rechter over kan gaan tot verlenging van de termijn voor de wettelijke schuldsaneringsregeling.”

Voetnoot 29

Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 (Richtlijn betreffende herstructurering en insolventie) (PbEU 2019 L 172).

Voetnoot 30

Art. 23 lid 2 Richtlijn 2019/1023 (Herstructurering en insolventie).

Voetnoot 31

Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3 (MvT), p. 76.

Voetnoot 32

Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3 (MvT), p. 77.

Voetnoot 33

Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3 (MvT), p. 77, onder verwijzing naar HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1949 (rov. 4.2.4).

Voetnoot 34

Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3 (MvT), p. 77.

Voetnoot 35

Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3 (MvT), p. 78.

Voetnoot 36

Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3 (MvT), p. 78.

Voetnoot 37

Dit geldt ook voor de andere voorbeelden die in de memorie van toelichting worden genoemd: verlenging van de termijn gedurende de looptijd als de schuldenaar verzoekt om een korte opleiding te volgen, waardoor hij tijdelijk niet kan voldoen aan zijn inspanningsverplichting om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, en een verzoek van de schuldenaar om tijdelijk de zorg op zich te nemen voor een ziek familielid, waardoor hij gedurende een bepaalde periode geen of minder inkomsten kan verwerven. Zie Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3 (MvT), p. 77-78.

Voetnoot 38

HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014/470 m.nt. F.M.J. Verstijlen; JOR 2015/54 m.nt. A.J. Noordam, rov. 3.4.3.

Voetnoot 39

HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014/470 m.nt. F.M.J. Verstijlen; JOR 2015/54 m.nt. A.J. Noordam, rov. 3.4.4.

Voetnoot 40

Hierbij ga ik uit van de door het hof vastgestelde boedeltekort. Overigens is € 20.271,44 gedeeld door € 1.184,09, 17,12, dus dan zou het gaan om iets meer dan 17 maanden.

Voetnoot 41

Zie de procesinleiding voetnoot 20.