2
Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel bevat één onderdeel, dat is gericht tegen rov. 3.6. Geklaagd wordt dat de daar gegeven overwegingen onjuist zijn, althans onvoldoende (begrijpelijk) zijn gemotiveerd. De klacht wordt nader toegelicht in de onderdelen 1.1 (‘Wat in de beschikking staat vermeld’), 1.2 (‘Brief van verzoekster’) en 1.3 (‘Medische verklaring’).
2.2
De onderdelen 1.1 en 1.2 hebben in de kern betrekking op de vraag of [psychiater M] , die de medische verklaring heeft opgesteld, op dat moment als onafhankelijk kon worden aangemerkt. De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Onderdelen 1.1 en 1.2: kan de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, worden aangemerkt als een onafhankelijk psychiater?
2.3
Onderdeel 1.1 stelt dat de advocaat van betrokkene ter zitting een uitspraak van de rechtbank Midden Nederland (Voetnoot 7) heeft aangehaald waarin wordt verwezen naar een beschikking van de Hoge Raad van 16 oktober 2009 waar het volgende is geoordeeld:
“3.2 (…) Bij de beantwoording van de vraag of een psychiater die ten tijde van het onderzoek niet bij de behandeling betrokken is, maar zulks in het verleden wel is geweest, als onafhankelijk kan worden aangemerkt, is niet alleen van belang het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie, maar ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie. (…).” (Voetnoot 8)
Het onderdeel klaagt dat de rechtbank aan dit oordeel, dat is gegeven onder vigeur van de Wet Bopz, ongemotiveerd voorbij is gegaan.
2.4
Onderdeel 1.2 stelt allereerst dat betrokkene in haar brief van 10 november 2023 (Voetnoot 9) aan de rechtbank het volgende heeft geschreven (p. 6, tweede alinea “(…) Wat ik ook echt niet tof vond was dat ze als onafhankelijke psychiater voor de zorgmachtiging [ [psychiater M] ] hadden. Zij is mijn vorige psychiater met wie ik nou niet bepaald door 1 deur kon! Ik heb het met mijn broer (die een beleidsfunctie bij [A] heeft) besproken en die zei dat zo’n gesprek met [ [psychiater M] ] echt geen meerwaarde heeft. Ik ben dat gesprek dus ook niet aangegaan, want [ [psychiater M] ] heeft nog nooit wat positiefs in mij gezien. Ik hoop dat u er begrip voor heeft dat de beoordeling door een onafhankelijke psychiater dus niet heeft plaatsgevonden, al zal zij ongetwijfeld wat hebben geschreven... (…)”
2.5
Het onderdeel wijst vervolgens op twee eerdere beschikkingen van de rechtbank die op betrokkene betrekking hebben: een tussenbeschikking van 11 april 2022, waarbij een aansluitende zorgmachtiging is verleend voor het tijdvak tot en met uiterlijk 20 mei 2022, en de opvolgende beschikking van 19 mei 2022, waarbij een opvolgende zorgmachtiging is verleend tot en met 10 januari 2023. (Voetnoot 10) Het onderdeel vermeldt dat in de tussenbeschikking van 11 april 2022 onder meer het volgende is overwogen (rov. 3.4 en 3.10):
“3.4. (…) Betrokkene vindt de behandeling ontoereikend en ze is het niet eens met het gedwongen verblijf. Ze is het niet eens met de medicatie en ze is zeer ontevreden over haar behandeld psychiater. (…)
3.10.
De rechtbank concludeert dat er nog veel onduidelijkheden en vragen zijn, waar de psychiater in opleiding geen antwoord op kan geven nu zij geen behandelaar is en kennelijk ook niet uitgebreid is geïnformeerd door verpleegkundigen of de zorgverantwoordelijke. De rechtbank betwijfelt of er wel sprake is van een behandelrelatie van betrokkene met [psychiater M] . De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen voor een korte periode en een voortgezette behandeling gelasten. Gelet op de mogelijkheden van [psychiater M] om ter zitting aanwezig te zijn, zal deze korte periode lopen tot en met 20 mei 2022 (…). De volgende vragen dienen dan beantwoord te worden door de behandelaar, of eventueel door een goed geïnformeerde vervanger: (…)”
2.6
Het onderdeel stelt dat uit de opvolgende beschikking van 19 mei 2022 blijkt dat [psychiater M] ter zitting aanwezig was. Het onderdeel stelt verder dat deze psychiater van 21 oktober 2020 tot 22 september 2022 de behandelend arts van betrokkene is geweest en dat betrokkene een aantal keer een klacht tegen haar heeft ingediend.
2.7
Het onderdeel klaagt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de brief van betrokkene van 10 november 2023. Daarin beschrijft betrokkene uitgebreid haar situatie en benadrukt zij dat de medicatie een slechte invloed op haar gezondheid heeft gehad.
2.8
Ik schets eerst het juridisch kader.
Juridisch kader: onafhankelijke psychiater (Wet Bopz en Wvggz)
2.9
Art. 5 lid 1 van de voormalige Wet Bopz bepaalt onder meer dat het onderzoek moet zijn verricht door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was. In de zaak die heeft geleid tot de door onderdeel 1.1 genoemde beschikking van 16 oktober 2009 van de Hoge Raad had de advocaat van betrokkene het verweer gevoerd dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke vereisten voldeed, omdat het onderzoek was verricht door een psychiater die tot voor kort de behandelend psychiater van betrokkene was. De rechtbank heeft dit verweer verworpen. Op het hiertegen gerichte cassatiemiddel overwoog de Hoge Raad (onderstreping hier en hierna toegevoegd):
“3.2 (…) Art. 5 lid 1 Wet Bopz, voor zover thans van belang inhoudende dat het onderzoek moet zijn verricht door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was, strekt ertoe de waarborgen rond de (voortzetting van) gedwongen opname te versterken door het eisen van een onafhankelijk oordeel ter advisering van de rechter. Bij de beantwoording van de vraag of een psychiater die ten tijde van het onderzoek niet bij de behandeling betrokken is, maar zulks in het verleden wel is geweest, als onafhankelijk kan worden aangemerkt, is niet alleen van belang het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie, maar ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie. Het is aan de feitenrechter voorbehouden aan de hand van de omstandigheden van het geval telkens het onderlinge gewicht van deze factoren te bepalen. Echter, gelet op het belang van het onderhavige voorschrift en ter wille van de in zaken als deze geboden duidelijkheid zal in het algemeen moeten worden aangenomen dat, indien ten tijde van het ten behoeve van de verklaring verrichte onderzoek nog geen jaar was verlopen sinds de psychiater die het onderzoek heeft verricht voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, deze psychiater niet kan gelden als ‘niet bij de behandeling betrokken’ als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz.
Daarom heeft de rechtbank, die kennelijk niet van belang achtte (want in het midden heeft gelaten) of de psychiater (…) minder dan een jaar of juist langer voor het door hem verrichte onderzoek laatstelijk bij de behandeling betrokken was, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. (…)” (Voetnoot 11)
2.10
Volgens A-G Langemeijer gaat het hier om een vuistregel, die inhoudt dat indien ten tijde van het onderzoek nog geen jaar was verstreken sinds de rapporterende psychiater het laatste behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, die psychiater niet kan gelden als een “niet bij de behandeling betrokken psychiater” in de zin van art. 5 lid 1 Wet Bopz. Volgens Langemeijer kan die vuistregel niet worden omgedraaid, in de zin dat als wél meer dan een jaar is verstreken, de rapporterend psychiater automatisch als onafhankelijk kan worden beschouwd. Van belang is namelijk ook de duur en de intensiteit van de (beëindigde) behandelrelatie. (Voetnoot 12)
2.11
De vraag is vervolgens of de Wvggz een zelfde criterium hanteert als gold onder de Wet Bopz. Art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz bepaalt dat de psychiater die met het oog op een verzoek om een (aansluitende) zorgmachtiging een medische verklaring over de toestand van de patiënt moet opstellen, onafhankelijk moet zijn ten opzichte van de betrokkene:
“Voor de toepassing van deze wet gelden voor de psychiater de volgende voorwaarden:
(…)
d. hij heeft minimaal één jaar geen zorg verleend aan betrokkene.”
‘Onafhankelijk’ betekent hier overigens niet dat deze psychiater niet in dienst mag zijn bij de zorgaanbieder die de zorg verleent. Dit is toegestaan, mits de psychiater aan de eisen van art. 5:7 voldoet.
2.12
In de zaak die heeft geleid tot HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012 (Voetnoot 13) had een psychiater de betrokken patiënt op 12 januari 2020 gezien en medicatie aan haar voorgeschreven. Eén dag later had dezelfde psychiater in het kader van een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel (art. 7:8 Wvggz) de medische verklaring opgesteld. Betrokkene voerde het verweer dat de medische verklaring niet was opgesteld door een onafhankelijke psychiater. De rechtbank oordeelde dat in dat geval niet van “een zodanig ontbreken van onafhankelijkheid” kan worden gesproken dat dit opweegt tegen het belang voor betrokkene dat onverwijld rechterlijke toetsing plaatsvindt van zowel de onvrijwillige opname als de andere vormen van verplichte zorg. De Hoge Raad overwoog op het tegen dit oordeel gerichte middelonderdeel als volgt:
“4.1.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, niet voldeed aan de in art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz gestelde voorwaarde, en dat het de rechtbank niet vrijstond om (…) aan de hand van een belangenafweging te beoordelen of de medische verklaring als grondslag voor de verzochte machtiging kan worden aanvaard.
4.1.2
Art. 5:7 Wvggz bepaalt dat voor de psychiater die de medische verklaring opstelt, de daarin genoemde voorwaarden gelden. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg. (Voetnoot 14) Art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz stelt in dat verband als voorwaarde dat de psychiater minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. De wetgever heeft met dit voorschrift willen voorkomen dat de psychiater een dusdanige band met betrokkene heeft opgebouwd dat deze band een obstakel zou kunnen zijn voor het vormen van een onafhankelijk oordeel. (Voetnoot 15)De bewoordingen van de bepaling en de strekking daarvan bieden geen ruimte voor een belangenafweging bij de beoordeling of een medische verklaring als grondslag voor de verzochte machtiging kan worden aanvaard indien de termijn van één jaar niet in acht is genomen.
4.1.3
Uit de (…) bestreden beschikking blijkt dat de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, op 12 januari 2020 betrokkene heeft gezien en medicatie aan haar heeft voorgeschreven. Dat valt onder het begrip zorg in de Wvggz, gelet op de omschrijving daarvan in art. 1:1 lid 1, onder v, in verbinding met art. 3:2 lid 1 Wvggz. Op 13 januari 2020 heeft de psychiater betrokkene wederom gezien en de medische verklaring opgesteld. Een en ander leidt ertoe dat aan de voorwaarde van art. 5:7, onder d, Wvggz niet is voldaan. De hiervoor in 4.1.1 weergegeven klacht slaagt dus. (…)” (Voetnoot 16)
2.13
In dat geval zat er dus slechts één dag tussen de laatste behandeling en het opstellen van de medische verklaring. Vrij evident was, dunkt mij, dat aan de éénjaarstermijn niet was voldaan. Belangrijk is nu vooral of, in het omgekeerde geval waarin wél meer dan een jaar is verstreken, toch kan worden aangenomen dat de rapporterend psychiater niet onafhankelijk is gelet of de duur en de intensiteit van de voor die tijd verleende behandeling.
2.14
Dat ook onder de Wvggz gelet moet worden op de duur en de intensiteit van de eerder verleende behandeling volgt niet uit de tekst van art. 5:7, onder d, Wvggz en is ook niet af te leiden uit HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:191. (Voetnoot 17) Daar overwoog de Hoge Raad:
“3.2.1 Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit art. 5:8 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 5:17 lid 3 Wvggz en art. 6:4 Wvggz, volgt dat een rechter slechts een zorgmachtiging mag verlenen indien uit een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene blijkt dat uit diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit. Voor de psychiater die de medische verklaring opstelt, gelden de in art. 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg. Een en ander strookt met de rechtspraak van het EHRM over art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM.”
2.15
Hoewel de tekst noch de wetsgeschiedenis daartoe aanleiding geeft, menen verschillende schrijvers dat behalve de termijn die is verlopen na het einde van de behandelperiode ook de duur en de intensiteit van de eerder bestaande behandelrelatie bepalend zou moeten zijn voor de vraag of de psychiater die de medische verklaring opstelt onafhankelijk is als bedoeld in art. 5:7, onder d, Wvggz.
2.16
Keurentjes pleit voor flexibiliteit die twee kanten op werkt, maar stelt vast dat de wettelijke termijn van één jaar daarvoor geen ruimte biedt:
“(…) Als laatste stelt de wet in art. 5:7 de eis dat de psychiater minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. Ook die eis heeft te maken met de vereiste onafhankelijkheid van de psychiater. Ik blijf die een jaar eis wat strikt en star vinden. Hij is informeel de standaard geworden onder de Wet Bopz naar aanleiding van een aantal uitspraken van de Hoge Raad. Relevant is en blijft dat voor de vereiste onafhankelijkheid de duur van het behandelcontact en de intensiteit daarvan bepalend zijn. Dat kan ertoe leiden dat de psychiater, die gedurende vele jaren een heel intensieve behandelrelatie heeft gehad met betrokkene, zich ook na een jaar niet vrij voelt om als onafhankelijk psychiater een medische verklaring op te stellen. Die ruimte biedt de huidige wettekst wel. De ruimte om na minder dan een jaar tijdsverloop na zorgverlening, hoe incidenteel en summier wellicht ook, een medische verklaring op te stellen, is er nu niet meer. En de Hoge Raad is heel streng, zo is inmiddels gebleken. (…)” (Voetnoot 18)
2.17
Reijntjes-Wendenburg neemt het standpunt in dat de rechter nog steeds de duur en intensiteit van de behandeling moet meewegen bij de beoordeling van de vraag of de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld onafhankelijk is, ook na een tijdsverloop van meer dan één jaar sinds de laatste behandeling van betrokkene door die psychiater. Zij pleit, als ik het goed zie, voor flexibiliteit één kant op, namelijk ten gunste van de patiënt:
“(…) Gevergd wordt wel dat de opsteller van de medische verklaring minimaal één jaar geen zorg aan betrokkene heeft verleend (sub d). De wetgever heeft met dit voorschrift willen voorkomen dat de psychiater een dusdanige band met betrokkene heeft opgebouwd dat die een obstakel is voor het vormen van een onafhankelijk oordeel. De Hoge Raad houdt strikt de hand aan deze regel. Dat blijkt uit een zaak, waarin betrokkene door de piketpsychiater is gezien, die hem heeft geadviseerd en medicatie heeft voorgeschreven, en daags erop door dezelfde piketpsychiater in het kader van een crisismaatregel is beoordeeld. Hoewel aannemelijk is dat het eerste contact slechts kort duurde, meent de Hoge Raad dat niet aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de medische verklaring wordt opgesteld door een psychiater die minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. Wat moet dan worden verstaan onder het verlenen van zorg? A-G Asser merkte eens op dat een arts niet bij de behandeling van een patiënt betrokken is als hij daarvoor direct noch indirect (mede) verantwoordelijkheid draagt. Plv. P-G Langemeijer heeft zich hierbij aangesloten. Hij legt uit dat de rapporterende psychiater mede verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling indien deze betrokkene eerst als hulpverlener heeft onderzocht en medicatie heeft geadviseerd of aangeboden. Ook wijst hij op de noodzaak van functiescheiding tussen een behandelend en een rapporterend psychiater, die volgens hem wordt gerechtvaardigd door het vertrouwen dat de patiënt in de behandelend arts mag stellen. Een patiënt zal in de regel meer informatie en gevoelens durven toevertrouwen aan een arts die hem/haar behandelt dan aan de rapporterende arts die hem/haar onderzoekt in opdracht van een overheidsorgaan met het oog op een mogelijke vrijheidsbeneming of andere vorm van verplichte zorg. Bij de beoordeling of de opsteller van een medische verklaring voldoende onafhankelijk is, speelt dus niet alleen het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie een rol, maar ook de intensiteit van de behandelrelatie en de mate van verantwoordelijkheid die de psychiater voor een eerdere behandeling droeg. Die factoren moet de rechter allemaal meewegen in zijn oordeel of betrokkene door een onafhankelijke psychiater is onderzocht. Let op dat de onafhankelijkheid (dus de niet-vooringenomenheid) van de psychiater in tweeërlei opzicht moet worden getoetst: naast een subjectieve beoordeling, die zich richt op de persoon van de specifieke deskundige, is een objectieve beoordeling nodig, die zich richt zich op de structuur waarbinnen hij werkzaam is.” (Voetnoot 19)
2.18
Ik stel de volgende uitleg voor. Steeds dient ten minste één jaar te zijn verstreken tussen het einde van de behandelrelatie en het opstellen van een medische verklaring. Is het tijdsverloop daartussen korter (of zelfs veel korter, zoals het geval was in de door de advocaat van betrokkene aangehaalde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 mei 2020), dan is aan het vereiste van art. 5.7, onder d, niet voldaan. De psychiater in kwestie kan dan niet als onafhankelijk worden aangemerkt en dus niet de vereiste medische verklaring afgeven. Dit volgt ook uit HR 5 juni 2020 (zie hiervoor, 2.12). Er is dus geen flexibiliteit ten nadele van de betrokkene want de termijn van één jaar is een harde minimumtermijn.
2.19
Maar wat nu als de termijn van één jaar wél is verstreken, maar er in een individueel geval gelet op de duur en de intensiteit van de eerdere behandeling toch redenen zijn om te kunnen twijfelen aan de onafhankelijkheid van de psychiater? Uitgangspunt is dat de ‘afkoelingsperiode’ van één jaar noodzakelijk én voldoende is om de psychiater onafhankelijk te achten. Het hanteren van een vaste termijn geeft duidelijkheid en is daarom voor de praktijk makkelijk te hanteren. Een vaste termijn van(niet langer dan) één jaar lijkt bovendien passend voor kleinere zorginstellingen. Als patiënten daar langdurig verblijven, zou er bij het hanteren van een langere termijn een tekort aan beschikbare psychiaters kunnen ontstaan die als ‘onafhankelijk’ kunnen gelden. Als ten minste één jaar is verstreken tussen het einde van de behandelingsrelatie en het opstellen van een medische verklaring moet een psychiater daarom als ‘onafhankelijk’ worden beschouwd. De rechter hoeft daarom als regel niet de aard en intensiteit van de eerdere behandelrelatie tussen psychiater en patiënt in zijn oordeelsvorming te betrekken.
2.20
Niettemin kan het nodig zijn om in specifieke gevallen op deze regel een uitzondering te maken indien er feiten of omstandigheden zijn die concrete twijfel kunnen oproepen omtrent de onafhankelijkheid van een psychiater om voor de afgifte van een zorgmachtiging een medische verklaring op te stellen. (Voetnoot 20) Mijns inziens staat de tekst van art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz noch de (zeer summiere) wetsgeschiedenis bij deze bepaling eraan in de weg dat een uitzondering kan worden gemaakt. De termijn van één jaar is niet een harde maximumtermijn (maar als gezegd wel een harde minimumtermijn). Het is aan de betrokken patiënt om in voorkomend geval dergelijke feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen.
2.21
Of de door een betrokkene gestelde feiten en omstandigheden voldoende zwaarwegend zijn om af te wijken van de regel dat de psychiater na één jaar geacht moet worden onafhankelijk te zijn, is aan de feitenrechter (de rechtbank) om te beoordelen. De enkele omstandigheid dat de psychiater in het kader van de behandeling van de betrokken patiënt beslissingen over de aan de patiënt te verlenen behandeling heeft gegeven (bijvoorbeeld over de toe te dienen medicatie) waarin deze zich niet kon vinden, vormt niet een zwaarwegende reden om aan te nemen dat de psychiater, na verloop van meer dan een jaar na het einde van de behandelrelatie, niet onafhankelijk zou zijn.
2.22
Ik keer daarmee terug naar (de feiten van) deze zaak.
2.23
[psychiater M] heeft op 10 november 2023 de medische verklaring opgesteld in het kader van het verzoek tot afgifte van een aansluitende zorgmachtiging. Blijkens de stellingen van betrokkene is [psychiater M] van 21 oktober 2020 tot 22 september 2022 haar behandelend arts geweest. (Voetnoot 21) Vóór het opstellen van de medische verklaring had zij derhalve ruim 13 en een halve maand, dus meer dan één jaar, geen zorg meer verleend aan betrokkene. Dat betekent dat is voldaan aan de voorwaarde van art. 5:7, onder d, Wvggz. Hoewel het juist is dat de rechtbank niet uitdrukkelijk is ingegaan op het door en namens betrokkene gevoerde verweer dat gelet op de duur en intensiteit van de behandelrelatie in het verleden, die naar betrokkene stelt niet prettig was, niet kan worden gesproken van een onafhankelijke psychiater, hoefde de rechtbank dat ook niet te doen om de reden genoemd in 2.21.
2.24
Indien ervan wordt uitgegaan dat art. 5:7, onder d, Wvggz niet uitsluit dat op grond van (door de betrokkene aan te voeren) feiten en omstandigheden kan worden geoordeeld dat na een tijdsverloop van één jaar toch niet van onafhankelijkheid kan worden gesproken, dan meen ik dat de stellingen die in dit geval door en namens betrokkene daartoe zijn aangevoerd van onvoldoende gewicht zijn om tot de conclusie te kunnen leiden dat [psychiater M] niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt. De stellingen - voor zover naar een vindplaats wordt verwezen (Voetnoot 22) - houden slechts in dat betrokkene vindt dat deze psychiater nog nooit wat positiefs in haar heeft gezien, dat zij het niet eens is met het gedwongen verblijf en de medicatie, en dat zij ontevreden is over de psychiater. Zoals gezegd (zie 2.21 slot) kan niet bepalend zijn dat de betrokken patiënt zich niet kan vinden in de ten aanzien van hem of haar genomen medische beslissingen.
2.25
Het voorgaande betekent dat onderdeel 1.1 faalt.
2.26
Met betrekking tot onderdeel 1.2 merk ik nog op dat niet duidelijk is wat precies wordt beoogd met het betoog aan het slot omtrent de (gevolgen van de voorgeschreven) medicatie. Voor zover het onderdeel de klacht bevat dat de rechtbank geen acht heeft geslagen op de stellingen van betrokkene op dat punt, mist die klacht feitelijke grondslag. De rechtbank heeft de stellingen van betrokken weergegeven in rov. 2.1 en in rov. 3.7 en heeft die stellingen ook in de beoordeling betrokken. Ik verwijs naar rov. 3.4 (laatste deel) en rov. 3.7. Tegen deze beide overwegingen komt het middel niet op.
Onderdeel 1.3; (overige) klachten met betrekking tot de medische verklaring
2.27
Onderdeel 1.3 bevat verschillende klachten. De meeste klachten bouwen voort op dan wel zijn een herhaling van de klacht dat [psychiater M] niet geacht kan worden onafhankelijk te zijn, althans dat de rechtbank niet uitdrukkelijk is ingegaan op de stellingen die in dat kader naar voren zijn gebracht. De klachten falen op de gronden zoals hiervoor uiteengezet.
2.28
Het onderdeel bevat voorts een aantal klachten en stellingen die betrekking hebben op andere aspecten van de medische verklaring. Ik loop die hieronder puntsgewijs na.
2.29
Het onderdeel veronderstelt dat de rechtbank heeft geoordeeld dat zij van belang acht dat de medische verklaring tot stand is gekomen op basis van een beoordeling van het medisch dossier van betrokkene en “na overleg met de zorgverantwoordelijke (dus niet onafhankelijk)”, en klaagt dat dit oordeel “dus onbegrijpelijk” is.
2.30
Deze klacht mist feitelijke grondslag. De rechtbank neemt onder meer in aanmerking dat de medische verklaring tot stand is gekomen na overleg met de plaatsvervangend zorgverantwoordelijke. Blijkens de geneeskundige verklaring (rubriek 3) was dat [plaatsvervangend zorgverantwoordelijke] .
2.31
De rechtbank overweegt in rov. 3.6 dat betrokkene (meermaals) heeft verklaard dat zij niet wil meewerken aan het opstellen van een medische verklaring door [psychiater M] en dat dit de opsteller van de medische verklaring niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de opgestelde medische verklaring wel toereikend is om tot een beoordeling van het verzoek tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging te komen en overweegt daartoe dat die verklaring tot stand is gekomen op basis van een beoordeling van het medisch dossier van betrokkene en na overleg met de plaatsvervangend zorgverantwoordelijke. Het stond de rechtbank vrij om deze aspecten in de beoordeling te mee te nemen. Nu betrokkene in het kader van het psychiatrisch onderzoek niet wilde praten met [psychiater M] was de psychiater voor het verkrijgen van informatie namelijk aangewezen op het patiëntdossier van betrokkene en derden. Indien dat niet zou mogen omdat de (rapporterend) psychiater zijn of haar oordeel (ten minste gedeeltelijk) zou moeten baseren op de verklaring van de betrokken patiënt zelf, dan zou deze door te zwijgen kunnen bereiken dat geen medische verklaring kan worden opgesteld voor de afgifte van een aansluitende zorgmachtiging, althans indirect invloed kunnen uitoefenen op de persoon van de onafhankelijk psychiater in zijn of haar dossier.
2.32
Het onderdeel stelt verder dat [psychiater M] in rubriek 6.d (Voetnoot 23) van de medische verklaring op de vraag welke symptomen, gedragingen of feiten genoemd in vraag 6.c niet door haar zelf zijn waargenomen, maar door anderen aan haar zijn meegedeeld, heeft geantwoord: “door anderen medegedeeld”, en dat zij vervolgens heeft nagelaten te vermelden welke personen dit zijn geweest en wat hun relatie tot betrokkene was.
2.33
Ook deze klacht faalt. Zoals hiervoor uiteen is gezet heeft [psychiater M] eerder in de medische verklaring (rubriek 3) aangegeven dat zij [plaatsvervangend zorgverantwoordelijke] heeft geraadpleegd. Het is deze plaatsvervangend zorgverantwoordelijke geweest die aan de psychiater mededelingen heeft gedaan over symptomen, gedragingen of feiten die zij bij betrokkene heeft waargenomen.
2.34
Nu geen van de onderdelen slaagt, dient het cassatieberoep te worden verworpen.