Rechtbank Zeeland-West-Brabant, eerste aanleg - enkelvoudig omgevingsrecht

ECLI:NL:RBZWB:2023:1869

Op 16 March 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van omgevingsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is AWB- 22_1428 en 21_5158, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2023:1869.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
AWB- 22_1428 en 21_5158
Datum uitspraak:
16 March 2023
Datum publicatie:
21 March 2023

Indicatie

WABOA

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 22/1428 en 21/5158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen
[naam eiser1] , uit [woonplaats eiser1] , eiser 1

(gemachtigde: [gemachtigde eiser1] ),

[naam eiser2] , uit [woonplaats eiser2] , eiser 2

(gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde verweerder1] en [gemachtigde verweerder2] ).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam derde partij] uit [plaatsnaam derde partij]

(gemachtigde: [gemachtigde derde partij] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser 1 en eiser 2 (gezamenlijk eisers) tegen de omgevingsvergunning voor 2 geluidsschermen aan de [adres] [nummer1] te [plaatsnaam] , zoals die door het college op 23 augustus 2019 is verleend aan [naam derde partij] .

1.1

Dit dossier kent een lang voortraject. Van belang is dat de rechtbank op 6 augustus 2021 (Voetnoot 1) heeft beslist dat alle bezwaren waarop nog beslist moet worden, zich richten op de vergunning van 23 augustus 2019. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat het bestemmingsplan waaraan getoetst is, is vernietigd. Het college moet daarom opnieuw op de bezwaren beslissen. Met de bestreden besluiten van 26 januari 2022 doet het college dit en beslist zij dat de bezwaren van eisers, onder aanpassing van de motivering en na toetsing aan het nieuwe bestemmingsplan, ongegrond zijn. Op 3 maart 2022 dient eiser 2 hiertegen een inhoudelijk beroep in en op 7 maart 2022 stelt eiser 1 beroep in tegen dit besluit

1.2

Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. [naam derde partij] heeft ook schriftelijk gereageerd.

1.3

De rechtbank heeft de beroepen op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers, de gemachtigden van het college, de gemachtigde van [naam derde partij] en zijn adviseur, [naam adviseur].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van de twee geluidsschermen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De vergunning is verleend voor het bouwen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank hecht eraan op voorhand duidelijk te maken dat zij in het kader van deze procedure alleen kan en zal beoordelen of het college op goede gronden een vergunning heeft verleend voor de geluidschermen. De eventuele uitbreiding van [naam derde partij] is in deze procedure niet aan de orde.

2.1

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wettelijk kader

3. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Inhoudelijke beoordeling

Past de ontwikkeling in het bestemmingsplan?

4. Op de gronden waar de geluidsschermen zijn geplaatst is, ten tijde van het bestreden besluit, het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ van toepassing. De gronden hebben hierin de bestemming ‘Recreatie’, de dubbelbestemming ‘Waterstaat -Attentiegebied ehs’ en de functieaanduiding ‘kampeerterrein’. Ter hoogte van de [adres] [nummer2] geldt ook de functie aanduiding ‘verblijfsrecreatie’. Bij de [adres] [nummer3] geldt de functieaanduiding ‘parkeerterrein’.

Het college stelt terecht dat een geluidsscherm voor wat betreft de functie niet past in het bestemmingsplan. Het is immers niet ten behoeve van de recreatieve functie. Voor erfafscheidingen geldt een maximale hoogte van 2 meter. Het betreft hier geen erfafscheiding, maar een geluidsscherm. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van maximaal 5 meter. Dat betekent dat het bouwwerk voldoet aan de bouwvoorschriften uit het bestemmingsplan, maar niet aan de gebruiksvoorschriften.

Was het college bevoegd vergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan?

5. Het college moet bij strijd met het bestemmingsplan (Voetnoot 2) kijken of er gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan vergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Artikel 4, derde lid van Bijlage II van het Besluit omgevingsrechte (Bor) geeft het college de bevoegdheid in afwijking van het bestemmingsplan vergunning te verlenen voor een bouwwerk geen gebouw zijnde dat niet hoger is dan 5 meter en geen grotere oppervlakte heeft dan 50 m². Daar voldoen de geluidsschermen aan. Voorwaarde voor toepassing van dit artikel is dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In dit geval heeft het college besloten dat het verlenen van een omgevingsvergunning voor de geluidsschermen past binnen een goede ruimtelijke ordening en dat zij dus vergunning mocht verlenen. Het college heeft hierin beleidsruimte. De rechtbank moet dit terughoudend toetsen en zal dat hieronder doen.

Mocht het college in dit geval vergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan?

6. Eisers stellen dat de vergunning in het kader van de belangenafweging niet verleend had kunnen worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft immers aangegeven dat het akoestisch onderzoek van een verkeerd omgevingstype uitgaat en van een verkeerde bezettingsgraad. Daarnaast werkt het geluidsscherm niet goed en is niet duidelijk wat de gevolgen zijn van het plaatsen van een type 36 scherm in plaats van een type 45 scherm. Ten onrechte is niet onderzocht welke geluidsreductie ze opleveren. Het scherm past niet in het open en agrarisch landschap, verstoort het woongenot en doet, in geval van eiser 1, afbreuk aan het monumentale karakter van de woning.

6.1

[naam derde partij] wijst erop dat de geluidsschermen bedoeld zijn om de geluidsoverlast te reduceren, maar niet om die helemaal weg te nemen. Daarbij is het omgevingstype en de bezettingsgraad niet van belang. De geluidschermen verbeteren het woon- en leefklimaat van eisers. De schermen zijn bovendien geplaatst achter beukenhagen en zijn nauwelijks zichtbaar.

6.2

Het college wijst erop dat bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een hoogte van 5 meter en dat de schermen slechts 3 meter hoog zijn. Bovendien zijn ze ingepast door ze achter beukenhagen te plaatsen en zijn ze niet storend door kleur- en materiaalgebruik.

Daarnaast stelt het college dat de geluidsschermen passen in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. De schermen zijn één op één opgenomen met de bouwaanduiding “Specifieke bouwaanduiding-geluidwerende voorzieningen’. Ze zijn noodzakelijk voor een goed leefklimaat van omwonenden. De schermen voldoen aan de daaraan gestelde eisen en zijn in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

6.3

Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor zover eisers wijzen op de door de AbRS geconstateerde gebreken in het akoestisch onderzoek is de rechtbank van oordeel dat die hier geen rol spelen. Dat onderzoek moet aantonen dat de ontwikkelingen die met het nieuwe bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt aanvaardbaar zijn. In deze procedure toetst de rechtbank niet of de schermen noodzakelijk of voldoende zijn om nieuwe ontwikkelingen in een goede ruimtelijke ordening te laten passen. De rechtbank toetst of de geluidsschermen zelf planologisch aanvaardbaar zijn.

6.4

Voor wat betreft de afwijking van het bestemmingsplan constateert de rechtbank dat er enkel strijd bestaat met betrekking tot het gebruik. Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn op de betreffende locatie toegestaan tot 5 meter hoogte. Een klimwand of andere dagrecreatieve voorziening ter hoogte van 5 meter is rechtstreeks toegestaan, als het maar geen gebouw is. Een perceelafscheiding van 2 meter hoog is ook direct toegestaan. De aantasting van het open en agrarische landschap is gering ten opzichte van wat in het bestemmingsplan is toegestaan. Het bestemmingsplan staat een grotere aantasting toe. Daarbij speelt mee dat de geluidschermen achter een haag zijn geplaatst en (op termijn) nauwelijks zichtbaar zullen zijn van de openbare weg.

Eisers hebben niet aangegeven op welke wijze het gebruik tegen hun belang in gaat. Het is onduidelijk hoe een geluidsscherm achter beplanting meer afbreuk doet aan het monumentale karakter van de woning van eiser 1 dan de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Eisers betogen vooral dat de uitbreiding van [naam derde partij] niet wenselijk is. Die vraag ligt echter niet voor.

De geluidsschermen zijn geplaatst om het woon- en leefklimaat van omwonenden te beschermen. Toegestaan gebruik kan, zowel in bouwvolume als aard van het gebruik, veel hinderlijker zijn dan de geluidschermen. Het college heeft daarom in redelijkheid de afwijking van het bestemmingsplan toe kunnen staan en de vergunning kunnen verlenen.

6.5

Voor zover het college ter onderbouwing verwijst naar het ontwerpbestemmingsplan stelt de rechtbank vast dat dit bestemmingsplan nog niet is vastgesteld en zij daaraan niet kan toetsen. Gezien het feit dat het college op basis van het geldende bestemmingsplan voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de geluidsschermen passen in een goede ruimtelijke ordening hoeft dat ook niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het college heeft op goede gronden een afwijking van de gebruiksregels van het bestemmingsplan toegestaan voor het plaatsen van twee geluidsschermen. De beroepen zijn daarom ongegrond en de vergunning kan in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 16 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

het bouwen van een bouwwerk,

het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,

het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,[. . .]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien: [. . .]

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12; [. . .]

2 In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

[. . .]

2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, [. . .]

Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

[. . .]

3.een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Bestemmingsplan [bestemmingsplan]

Artikel 12 Recreatie
12.1

Bestemmingsomschrijving

12.1.1

Functie

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

dagrecreatieve voorzieningen;

bijbehorende en ondergeschikte tuinen en erven;

bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden en wegen;

bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;

bijbehorende en ondergeschikte speelvoorzieningen;

bijbehorende en ondergeschikte objecten voor beeldende kunst;

recreatief medegebruik en evenementen;

water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

bouwwerken van algemeen nut.

[. . .]

12.2.4

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de op grond van 12.1.1 en 12.1.2 toegelaten functies.

de toegelaten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd.

de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

e hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

[. . .]

Voetnoot

Voetnoot 1

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 augustus 2021 in de zaken AWB 20/6497 en 20/6604

Voetnoot 2

Artikel 2.10, tweede lid van de Wabo