3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) was tot 8 maart 2005 directeur van twee vennootschappen ( [A] B.V. en [B] B.V.) die zich bezighielden met valuta- en effectenhandel. Deze vennootschappen beschikten over vergunningen op grond van de toenmalige Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte) en Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna: Wtk). [betrokkene 1] beschikte in persoon niet over dergelijke vergunningen.
(ii) De Stichting behartigt de belangen van beleggers die door [betrokkene 1] zijn gedupeerd. Deze beleggers hebben gelden aan [betrokkene 1] ter beschikking gesteld om te beleggen, waarbij [betrokkene 1] zeer hoge rendementen voorspiegelde of garandeerde. Vanaf in ieder geval 2002 heeft [betrokkene 1] de ingelegde gelden niet meer belegd, maar aangewend om aan andere beleggers de beloofde ‘rendementen’ uit te betalen en hun inleg terug te betalen. Deze handelwijze wordt ook wel aangeduid als Ponzi-zwendel.
(iii) [betrokkene 1] heeft zowel voor de ontvangst van gelden van beleggers als voor de uitkeringen aan beleggers gebruik gemaakt van twee bankrekeningen die hij aanhield bij het kantoor van Fortis Bank Nederland N.V. te Hilversum (hierna, evenals eiseres in principaal beroep, aan te duiden als ‘de Bank’, nu als gevolg van een fusie op 1 juli 2010 al haar rechten en verplichtingen onder algemene titel zijn overgegaan op eiseres in principaal beroep). Het betreft de rekening met nummer [001] (hierna: de [001] -rekening), die al vóór 1989 was geopend, en de ‘en/of rekening’ met nummer [002] , die mede op naam stond van [betrokkene 2] (hierna: de [002] -rekening), geopend op 20 februari 2003.
(iv) Over het betalingsverkeer op beide rekeningen is het volgende vastgesteld.
- Tot 15 juni 2005 hebben ongeveer 1.440 personen (overwegend particulieren) gelden toevertrouwd aan [betrokkene 1] ;
- Veel van de betalingen aan [betrokkene 1] en uitkeringen door [betrokkene 1] verliepen via de hiervoor in (iii) genoemde bankrekeningen;
- Voor beide rekeningen gezamenlijk ging het in de periode van 2002 tot medio 2005 om ruim € 67 miljoen aan inleg en om ongeveer € 77,5 miljoen aan betalingen door [betrokkene 1] aan derden;
- De afzonderlijke bijschrijvingen op de bankrekeningen betroffen bedragen tot € 600.000,--;
- Bij veel overboekingen is geen of een nietszeggende omschrijving vermeld, maar er zijn ook regelmatig bedragen overgeboekt met omschrijvingen als “inleg”, “lening”, “schuldbekentenis”, “belegging” en “warrant”.
( v) Ten aanzien van de [001] -rekening geldt voorts:
- Op de rekening vonden in 2004 gemiddeld per werkdag 20 mutaties plaats;
- [betrokkene 1] ontving via de rekening ongeveer € 124 miljoen aan inleg in de periode van 1998-2004 en betaalde via deze rekening bij benadering eenzelfde bedrag aan beleggers;
- In de periode tussen 1 januari 1998 en 1 januari 2005 werd de rekening dagelijks voor een bedrag van gemiddeld € 40.728,03 gecrediteerd en voor een bedrag van gemiddeld € 40.740,43 gedebiteerd;
- In 1998 waren deze transacties belichaamd in bijna 900 mutaties. De gemiddelde omvang van een mutatie op de rekening bedroeg in de periode van 1 januari 1998 tot en met 24 maart 2005 € 24.281,--.
(vi) Ten aanzien van de [002] -rekening staat voorts vast dat [betrokkene 1] daarop in de periode vanaf maart 2003 tot en met maart 2005 gemiddeld € 25.541 per dag ontving en daarvan dagelijks gemiddeld € 21.272 aan beleggers uitbetaalde.
(vii) Over het contact tussen medewerkers van het filiaal van de Bank te Hilversum en [betrokkene 1] staat het volgende vast:
- In ieder geval vanaf 2000 boekte [betrokkene 1] vanaf de [001] -rekening bedragen vaker telefonisch over dan per bankgiro;
- In de eerste twee maanden van 2001 gaf [betrokkene 1] 51 telefonische betaalopdrachten waartoe hij 18 maal contact met de Bank had. In december 2001 gaf hij 57 telefonische betaalopdrachten waartoe hij 13 maal contact met de Bank had;
- Medewerkers van de Bank namen regelmatig telefonisch contact op met [betrokkene 1] over overboekingsopdrachten;
- [betrokkene 1] bezocht regelmatig het bankkantoor;
- Over overschrijvingsformulieren van [betrokkene 1] vond veelvuldig, althans zeer regelmatig, contact plaats tussen [betrokkene 1] en medewerkers van het filiaal en overboekingen door [betrokkene 1] geschiedden veelal telefonisch.
(viii) Op 10 november 2004 heeft de Bank bericht ontvangen van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) dat deze een onderzoek was gestart in verband met mogelijk handelen van [betrokkene 1] in strijd met de Wte. Op verzoek van de AFM heeft zij hangende dit onderzoek geen actie ondernomen. Op 24 januari 2005 heeft de Bank alsnog met [betrokkene 1] gesproken. Op dezelfde datum heeft zij de rekeningen van [betrokkene 1] opgeheven.
(ix) Bij besluit van 15 maart 2005 heeft de AFM op grond van art. 28 Wte aan [betrokkene 1] medegedeeld dat hij in strijd heeft gehandeld met art. 3 lid 1 Wte door effecten aan te bieden zonder dat aan de toepasselijke effectenwetgeving was voldaan. Bij beslissing van 31 januari 2006 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep hiertegen van [betrokkene 1] ongegrond verklaard. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft het hoger beroep tegen deze beslissing bij uitspraak van 18 juni 2007 verworpen.
( x) [betrokkene 1] is op 15 juni 2005 failliet verklaard.
(xi) Bij vonnis van 14 augustus 2006 is [betrokkene 1] door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren wegens oplichting, valsheid in geschrift, overtreden van art. 82 Wtk en medeplegen van witwassen. Deze veroordeling is door het gerechtshof Amsterdam bekrachtigd.
3.3
Het hof heeft bij tussenarrest de Bank verzocht om de brief van de AFM van 10 november 2004 over te leggen en de Bank toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen:
- het vermoeden dat (het hoofdkantoor van) de Bank in maart 2003 wist dat op de [002] -rekening ongebruikelijk betalingsverkeer plaatsvond en dat de Bank (in ieder geval reeds) in 2003 beschikte over een systeem dat ongebruikelijke bijschrijvingen kon signaleren;
- het vermoeden dat de Bank wat betreft de [001] -rekening reeds in of kort na 1998 en wat betreft de [002] -rekening in maart 2003, althans (wat beide rekeningen betreft) op enig moment vóór 10 november 2004 – de dag waarop zij de brief van de AFM ontving – bekend was met de omvang en de aard van de bijschrijvingen op die rekeningen.
Het hof heeft verlof verleend voor het tussentijds instellen van beroep in cassatie.